ECLI:NL:TADRARL:2024:97 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-163/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:97
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 16-04-2024
Zaaknummer(s): 24-163/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Klaagster wordt in een aantal klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat die klachten het algemeen belang betreffen en de deken daarover alleen kan klagen. Overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 15 april 2024
in de zaak 24-163/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink te Apeldoorn

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 5 maart 2024 met kenmerk 2254707.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder staat cliënte X bij in een incassoprocedure tegen klaagster.
1.2    Op 5 juli 2023 heeft verweerder klaagster voor de laatste keer gesommeerd om over te gaan tot betaling. 
1.3    Verweerder heeft op 18 juli 2023 aan klaagster bevestigd een deelbetaling te hebben ontvangen en heeft klaagster verzocht om het nog openstaande bedrag binnen vijf dagen daarna te betalen. 
1.4    Op 24 juli 2023 heeft verweerder aan klaagster bericht dat tijdige betaling is uitgebleven en dat zal worden overgegaan tot dagvaarding.
1.5    In zijn e-mail van 26 juli 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder erop gewezen dat die zich met zijn eenmanskantoor opzettelijk ten onrechte bedient van de aanduiding ‘advocaten’.
1.6    In zijn e-mail van 27 juli 2023 heeft de gemachtigde van klaagster betwist dat de cliënte van verweerder aanspraak kan maken op betaling van buitengerechtelijke kosten, een bedrag aan rente en kosten derden.
1.7    In reactie daarop heeft verweerder in zijn e-mail van 1 augustus 2023 onder meer aan de gemachtigde van klaagster geschreven:
De factuur van onze opdrachtgever valt onder het 'Besluit Vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten’. (…)
De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten wordt conform het besluit berekend volgens een staffel. (…)
Betalingen kunnen kruisen met een aanmaning, en de kans daarop is groot als u wacht met betalen tot de dag waarop de termijn van de vorige aanmaning is verstreken en wij een volgende sturen. Zoals u heeft kunnen zien in onze derde aanmaning, wordt daarin door uw betaling geen aanspraak meer gemaakt op de hoofdsom. U bent thans op grond van de wet en voormeld besluit nog de samengestelde wettelijke rente voor handelstransacties, de incassokosten en de kosten voor een extract verschuldigd. (…)
Ik ga ervan uit dat ik u niet hoef uit te leggen dat het op 17 juli jl. betalen van een factuur met factuurdatum 17 april jl. geen betaling op redelijke termijn is, dat een termijn van 14 dagen zoals vermeld op de factuur wel een redelijke betalingstermijn is en dat de wettelijke rente van rechtswege verschuldigd is in geval van betalingsverzuim.
1.8    Op 1 augustus 2023 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.9    Op 15 augustus 2023 heeft verweerder namens zijn cliënte klaagster gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a)    hij zich ten onrechte in meerdere opzichten bedient van de aanduiding ‘advocaten’ terwijl verweerder de enige advocaat is;
b)    hij ten onrechte aanspraak maakt op betaling van buitengerechtelijke incassokosten;
c)    hij ten onrechte een bedrag aan rente vordert terwijl die rentevergoeding bovendien nimmer aan klaagster is aangezegd;
d)    hij ten onrechte aanspraak maakt op kosten derden.
e)    hij opzettelijk valselijk heeft vermeld dat klaagster bij gebreke van betaling in verzuim zal zijn;
f)    één van de bestuurders van de stichting Derdengelden niet gekwalificeerd is;
g)    de jaarrekening van de praktijkvennootschap over 2022 niet tijdig is opgesteld en gedeponeerd;
h)    de jaarrekening van de  Beheer B.V. van verweerder over 2021 en 2022 door verweerder niet tijdig is opgesteld en gedeponeerd;
i)    de praktijkvennootschap één of meerdere aandeelhouders heeft die niet gekwalificeerd zijn om aandeelhouder in de advocaten praktijkvennootschap te zijn.

3    VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Maatstaf
4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.2    De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster
4.3    De voorzitter onderzoekt eerst ambtshalve of klaagster voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij haar klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
4.4    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen eigen en rechtstreeks belang bij de klachtonderdelen a) en f) tot en met i). Zoals hiervoor weergegeven kan alleen de deken klagen over het algemeen belang, zodat klaagster in genoemde klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.5    Klaagster heeft wel een eigen en rechtstreeks belang bij de andere klachtonderdelen. De voorzitter overweegt daarover als volgt.
Klachtonderdelen b) tot en met d)
4.6    De voorzitter ziet vanwege de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen. 
4.7    Het behoort in beginsel niet tot de taak van de tuchtrechter om over genoemde verwijten, die zien op een civielrechtelijk geschil, een oordeel te geven.  Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter echter niet gebleken. Feiten of omstandigheden die dat standpunt onderbouwen, ontbreken. Dat betekent dat verweerder in deze geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat de voorzitter de klachtonderdelen b) tot en met d) kennelijk ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel e) 
4.8    De juistheid van het verwijt dat verweerder valselijk heeft vermeld dat klaagster bij gebreke van betaling in verzuim zal zijn is, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, door de voorzitter niet vast te stellen. Dat klaagster verweerder terecht daarvan een verwijt maakt is dan ook niet komen vast te staan. Omdat er aldus geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder richting klaagster, zal de voorzitter klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 
klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a) en f) tot en met i);
de klachtonderdelen b) tot en met e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.

Griffier         Voorzitter
 

Verzonden op:  15 april 2024