ECLI:NL:TADRARL:2024:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-530/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:95 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2024 |
Datum publicatie: | 16-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-530/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht van advocaat over andere advocaat. Klacht over rechtstreeks benaderen van de wederpartij en over uitlatingen van verweerder over klaagster zijn gegrond. De raad heeft geoordeeld dat dit handelen in beginsel de oplegging van een maatregel rechtvaardigt. De raad houdt er echter rekening mee dat de behandeling van deze klacht erg lang heeft geduurd. Gelet op deze omstandigheid zal de raad volstaan met de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klacht en geen maatregel opleggen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 15 april 2024
in de zaak 23-530/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. C.M. van der Veer
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 februari 2019 hebben klaagster, de gemeente D en het college van burgemeester
en wethouders van D bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
(hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/66 van de deken
ontvangen.
1.3 Op 8 december 2023 hebben de gemeente D en het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente D hun klacht ingetrokken.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 december 2023. Daarbij
waren klaagster met haar gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is
proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 10 oktober 2018 heeft verweerder namens de directies van K B.V. en W B.V.
(hierna: de directies) bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente D van 19 juli 2018. In het bezwaarschrift heeft verweerder
onder andere het volgende geschreven:
(…) Tot op heden is de casus, ook door toedoen van de gemeenteadvocaat, onjuist voorgelegd
aan uw college, maar ook is het kennelijk thans de bedoeling om de situatie op onjuiste
grondslag voor te leggen aan de gemeente raad(…)”
2.2 Bij e-mail van 9 februari 2019 aan de gemeente D heeft verweerder als volgt
gereageerd:
Wellicht kunt u uw vertegenwoordiging voorhouden dat als een 1e brief van uw college
geen rechtsgevolg heeft ingesloten het onmogelijk wordt om bij "beslissing na bezwaar"
wel rechtsgevolg tot stand te brengen, Zo dat door uw college wel is beoogd dan dient
dat uw college de mogelijkheid van bezwaar in de rechtsmiddelenclausule dient op te
nemen en dus geen beroep. Ten einde een procedure bij de bestuursrechter te voorkomen
krijgt u 3 weken de tijd om volledig aan het vorenstaande tegemoet te komen alsmede
om volledige duidelijk te verschaffen. Zou dat niet doet dan wordt bezwaar en beroep
ingesteld. U kunt echter voorkomen dat het de gemeenschap nog meer gaat kosten.(…)’’
2.3 Bij e-mail van 14 februari 2019 heeft klaagster het volgende aan verweerder
geschreven:
Ondanks dat u bekend bent met het feit dat ik het college van burgemeester en wethouders
van D en de gemeente D in de zaken die betrekking hebben op 'W' bijsta, wendt u zich
rechtstreeks tot mijn cliënten. Ik heb u hiervoor geen toestemming gegeven. U kent
onze beroepsregels. Ik verzoek u zich in bovengenoemde kwestie voortaan tot mij te
wenden. Als u dit nalaat dan weet u wat hiervan de gevolgen zijn.(…)’’
2.4 Bij e-mail van 16 februari 2019 heeft verweerder het volgende aan klaagster
geschreven:
Gegeven de eerdere contacten met uw kantoor was de inhoud voorspelbaar. Ik correspondeer
met de overheid op de daartoe bij wet aangegeven wijze. Binnen het kader van procedures
- zekerheidshalve heb ik ook enveloppen e.d. bewaard - schrijf ik de bevoegde bestuursorganen
aan. In de stukken die ik van de gemeente D ontving en ontvang staan de rechtsmiddelenclausules
correct opgenomen. Ook ben ik vrij het bestuursorgaan waarvan ik post ontvang rechtstreeks
te antwoorden. In het geval u meent dat de gemeente D wil corresponderen met gebruikmaking
van [adres] dan zie ik de correspondentie ter zake van het gemeentebestuur wel tegemoet.
Ontvang ik , binnen 1 week na dagtekening van dit bericht niet, dan ga ik er van uit
dat uw brief van 14 februari 2019 - berust op een vergissing. Bij dit alles komt nog
dat mijn cliënten houden van het acteren met "open vizier" en van mening zijn dat
de problematiek waarin zij door toedoen van het gemeentebestuur en ambtenaren in terecht
zijn gekomen openbaar is en moet blijven.(…)’’
2.5 Bij brief van 20 februari 2019 heeft verweerder het volgende aan het college
van burgemeester en wethouders van de gemeente D geschreven:
Vooralsnog heeft K BV (e.a.) ervoor gekozen om de Overheid hier te laten corrigeren
teneinde ook verdere schade -de gemeente is aansprakelijk gesteld- te voorkomen. Enkele
weken geleden vond een zitting plaats bij de rechtbank Overijssel. Eigenlijk kwam
er van het College geen enkele zinnige reactie op vragen van de Rechtbank. Met ons
achtte de meervoudige kamer van de rechtbank de "gezochte" niet ontvankelijkheid van
W BV kinderachtig. Het standpunt dat er door latere vergunningverlening, bijvoorbeeld
in verband met de brandveiligheid, sprake zou zijn van vergunningverlening, werd door
uw College verlaten. Een uitleg over "de term impliciete vergunningverlening" bleef-en
dat is verstandig- weg. Over het rechtsgevolg, aard en strekking van de gedoogbeschikking
en de hoeveelheid gedoogbeschikkingen kwam geen stabiele reactie af. Ook de ambtenaar
die het bouwtoezicht onder zich heeft, en ter zitting aanwezig was, kon niet duiden
op basis waarvan het College meent dat het illegale bouwwerk in de buurt van het vergunde
zou kunnen worden geduid.(…)’’
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met gedragsregel 25 rechtstreeks contact op te nemen met de gemeente
D en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente D, de cliënten van
klaagster;
b) de dienstverlening van klaagster aan te vallen en te insinueren dat de juridische
kwaliteit van klaagster ondermaats is;
c) de gemeente D aan te sporen om klaagster tot de orde te roepen en daarbij klaagster
in een e-mail op een denigrerende wijze aan te duiden als ‘de vertegenwoordiger’.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen
te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële)
integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van
hun beroep in acht dienen te nemen. De gedragsregels beogen invulling te geven aan
de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk
advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en
niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis
kunnen zijn bij bedoelde toets.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft in een e-mail contact opgenomen met (het college van burgemeester
en wethouders van) de gemeente D, terwijl verweerder wist dat deze gemeente in die
procedure door een advocaat (klaagster) werd bijgestaan. De raad is van oordeel dat
verweerder hiermee heeft in gehandeld in strijd met gedragsregel 25. Die gedragsregel
bepaalt immers dat het een advocaat (in beginsel) niet is toegestaan om de wederpartij
rechtstreeks te benaderen. De omstandigheid dat de cliënten die verweerder heeft benaderd
een gemeente en/of een college van burgemeester van wethouders zijn, maakt niet dat
verweerder zich in deze procedure niet aan deze gedragsregel hoefde te houden. Dat
betekent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel
wordt daarom gegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar dienstverlening heeft aangevallen
en heeft geïnsinueerd dat de juridische kwaliteit van klaagster ondermaats is. De
raad is van oordeel dat het verweerder vrij staat om de besluiten en het handelen
van (het college van B en W) van de gemeente D, op een kritische wijze aan de orde
te stellen. Verweerder heeft daar als advocaat van de wederpartij een grote mate van
vrijheid in. Verweerder heeft echter niet alleen over het handelen van de cliënten
van klaagster kritiek geuit, maar ook over het handelen van klaagster zelf. Hij heeft
immers in een bezwaarschrift aan de cliënt van klaagster geschreven dat de casus door
toedoen van klaagster onjuist is voorgelegd en ook in een brief aan de cliënt van
klaagster heeft hij kritiek geuit over bijstand door klaagster. Die uitlatingen van
verweerder acht de raad onnodig, niet functioneel en in strijd met gedragsregel 24,
waarin is bepaald dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die
berust op welwillendheid en vertrouwen. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel gegrond
wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klaagster heeft ten slotte gesteld dat verweerder klaagster in een e-mail aan
de cliënt van klaagster op een denigrerende wijze heeft aangeduid als ‘de vertegenwoordiger’.
De raad is hierover van oordeel dat het verweerder vrij stond om klaagster als vertegenwoordiger
aan te duiden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Dit
klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit handelen rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een maatregel. De raad houdt er echter rekening mee dat de behandeling van deze klacht erg lang heeft geduurd. De klacht is op 22 februari 2019 bij de deken ingediend. Het klachtdossier is vervolgens pas op 27 juli 2023 aan de raad gestuurd en de raad heeft ten slotte op 15 april 2024 uitspraak gedaan. Gelet op deze omstandigheid zal de raad volstaan met de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klacht en geen maatregel opleggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. C.A.Th. Philipsen,
H.K. Scholtens, A.W. Siebenga en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 15 april 2024