ECLI:NL:TADRARL:2024:94 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-897/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:94
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 16-04-2024
Zaaknummer(s): 23-897/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft zich in zijn conclusie van antwoord niet onnodig grievend uitgelaten. Een advocaat hoeft in een processtuk niet nadrukkelijk te vermelden dat het niet zijn eigen mening is, maar die van zijn cliënt die hij daarin verwoordt. Denkbaar is dat bepaalde stellingen van een cliënt van dien aard zijn, dat een advocaat daar in zijn bewoordingen nadrukkelijk afstand van moet nemen, maar daarvan is hier geen sprake. Klacht ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 15 april 2024
in de zaak 23-897/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:


klager
gemachtigde: mr. R. Skála gevestigd te Haren

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 8 juli 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 19 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2248802 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 februari 2024. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager en zijn ex-echtgenote zijn ouders van twee zoons.
2.3    Tussen partijen hebben verschillende rechtszaken gespeeld, onder meer ten aanzien van het hoofdverblijf van en de omgang met hun zoons. De ex-echtgenote van klager werd in deze procedures bijgestaan door verweerder.
2.4    Klager heeft een kort geding tegen zijn ex-echtgenote aangespannen, dat op 28 november 2022 door de Voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is behandeld. Verweerder heeft in deze zaak namens de ex-echtgenote een conclusie van antwoord, tevens reconventionele vordering, ingediend.

3    KLACHT

3.1    Zoals door de gemachtigde van klager tijdens de zitting van de raad desgevraagd is bevestigd, houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    in zijn conclusie van antwoord, tevens reconventionele vordering, stellingen te betrekken waarvan hij wist of behoorde te weten dat ze onjuist waren en die bovendien onnodig grievend waren, waardoor hij de polarisatie tussen partijen heeft versterkt. 
Toelichting
Klager heeft hiervan in zijn klacht een aantal voorbeelden gegeven, zoals 
“de man heeft de vrouw belaagd met de ene na de andere procedure”, “ook thans heeft vader opnieuw het recht in eigen hand genomen”, “de vrouw was toen en ook nu ontregeld geraakt, omdat de man weigert [zoon W.] te laten terugkeren”, ”de man had het destijds over een zorgmachtiging, echter dat is in het geheel niet aan de orde”.
b)    rondom de zitting in kort geding op geen enkele manier op te treden tegen zijn cliënte, ook niet toen zij in aanwezigheid van verweerder zowel verbaal als fysiek de confrontatie met klager en diens nieuwe partner opzocht. De parketpolitie heeft wel ingegrepen, maar verweerder heeft niets gedaan, terwijl het zijn cliënte betrof.

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
5.3    Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het verwijt dat verweerder in zijn conclusie stellingen heeft betrokken waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren, heeft verweerder dit gemotiveerd betwist. De raad stelt vast dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Van een dergelijk uitzonderingsgeval is de raad op basis van de overgelegde stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen niet gebleken. Als partijdig belangenbehartiger mocht verweerder naar het oordeel van de raad deze feiten namens zijn cliënte in de conclusie aanvoeren zoals hij heeft gedaan en heeft hij de vrijheid die hem daarbij toekomt niet overschreden.
5.4    Ten aanzien van het verwijt in dit klachtonderdeel dat verweerder zich in zijn conclusie van antwoord onnodig grievend heeft uitgelaten, heeft de gemachtigde van klager tijdens de zitting van de raad verklaard dat klager met name grievend heeft gevonden dat uit de conclusie niet blijkt dat het niet de opvattingen van verweerder zijn, maar die van zijn cliënte. De raad kan klager hierin niet volgen. De raad is van oordeel dat het voldoende duidelijk is dat een advocaat als juridisch belangenbehartiger van zijn cliënt in een processtuk niet op eigen titel uitspraken doet, maar het standpunt van zijn cliënt voor het voetlicht probeert te brengen. Hij hoeft dan ook niet nadrukkelijk erbij te vermelden dat het de mening van zijn cliënt is, die hij verwoordt. Denkbaar is dat bepaalde stellingen van een cliënt van dien aard zijn, dat een advocaat daar in zijn bewoordingen wel nadrukkelijk afstand van moet nemen. Hiervan is echter naar het oordeel van de raad in het onderhavige geval geen sprake. 
5.5    Ook overigens zijn de uitlatingen van verweerder in zijn conclusie naar het oordeel van de raad niet onnodig grievend. Verweerder mocht als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliënte de uitlatingen in de conclusie doen. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist. De raad is van oordeel dat verweerder niet de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en ook de in familiekwesties vereiste terughoudendheid, zoals bedoeld onder 5.2, voldoende heeft betracht. 
5.6    Gelet op het voorgaande, zal klachtonderdeel a) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.7    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder niet heeft ingegrepen toen zijn cliënte klager en diens nieuwe partner verbaal en fysiek agressief benaderde, heeft verweerder aangevoerd dat er sprake was van ernstige spanningen tussen partijen en dat klager vergeet zijn eigen rol hierin in ogenschouw te nemen. Verder heeft verweerder er met nadruk op gewezen dat hij geen herinnering heeft aan een fysiek agressieve benadering door zijn cliënte en dat als dat al zo zou zijn geweest, het meer op de weg van de parketpolitie had gelegen om in te grijpen.
5.8    Alhoewel de raad zich kan voorstellen dat rond de zitting spanningen zijn geweest tussen de cliënte van verweerder enerzijds en klager en diens nieuwe partner anderzijds, blijkt uit de overgelegde stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen niet wat zich precies zou hebben voorgedaan. Daarom is niet komen vast te staan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om op te treden tegen verbaal dan wel fysiek agressief gedrag van zijn cliënte. Bovendien is de raad met verweerder van oordeel dat het de taak van de parketpolitie is om in te grijpen in geval van fysiek agressief gedrag tussen partijen rondom een zitting en dat dit in het algemeen niet van een advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
  


Griffier    Voorzitter

Verzonden op : 15 april 2024