ECLI:NL:TADRARL:2024:87 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-071/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:87
Datum uitspraak: 02-04-2024
Datum publicatie: 04-04-2024
Zaaknummer(s): 24-071/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 april 2024

in de zaak 24-071/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 26 januari 2024 met kenmerk K22/163.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 De zoon van klaagster heeft letselschade opgelopen tijdens schooltijd. Naar aanleiding daarvan is een procedure opgestart, waarbij verweerster is opgetreden als de belangenbehartiger van klaagster (c.q. haar minderjarige zoon). De school/een leerkracht van de zoon was in deze procedure de wederpartij.

1.2 In de onderliggende procedure waren onder meer het aansprakelijk stellen van de school/een leerkracht en de mogelijkheid tot een strafrechtelijke vervolging onderwerp van bespreking tussen klaagster en verweerster. Tot een strafrechtelijke vervolging van de school/een leerkracht is het uiteindelijk niet gekomen.

1.3 Op 10 december 2021 heeft een zitting plaatsgevonden in de civiele procedure, waarbij klaagster is bijgestaan door verweerster.

1.4 In een e-mail van 22 november 2022 aan verweerster heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster kenbaar gemaakt dat klaagster ontevreden was over (de kwaliteit van) haar dienstverlening en over de informatieverstrekking richting klaagster met betrekking tot het tuchtrechtelijk verleden van verweerster. Ook heeft de gemachtigde van klaagster verweerster verzocht om haar financieel tegemoet te komen.

1.5 In een e-mail van 1 december 2022 aan de gemachtigde van klaagster heeft verweerster gereageerd en de inhoud van de e-mail van 22 november 2022 weerlegd. Daarbij heeft verweerster aangegeven dat zij niet bereid is om klaagster financieel tegemoet te komen.

1.6 Op 15 december 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klaagster niet juist te informeren;

b) juridisch kwalitatief ondermaats te presteren.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht De voorzitter toetst of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster stelt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat verweerster haar niet heeft laten weten dat zij door de tuchtrechter was veroordeeld. De voorzitter volgt klaagster niet in dit verwijt. Er bestaat geen (tuchtrechtelijke) regel die een advocaat verplicht om een cliënt op de hoogte te stellen dat er een tuchtrechtelijke procedure tegen haar loopt. Van een onherroepelijke veroordeling in de tuchtrechtelijke procedure waarop klaagster kennelijk doelt, was in de periode waarin verweerster klaagster als advocaat heeft bijgestaan bovendien geen sprake. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.3 Dit verwijt ziet op de kwaliteit van de dienstverlening. De voorzitter overweegt hierover dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van het verwijt dat zij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen poneren van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan deskundigheid. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen. Het onderhavige verwijt - dat verweerster bepaalde stappen niet heeft gezet, zij heeft nagelaten om de juiste bewijsstukken in te dienen en te weinig regie heeft behouden - is door klaagster en haar gemachtigde niet met relevante stukken onderbouwd. Verweerster heeft dat verwijt in algemene zin, wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing, betwist. Nu een feitelijke onderbouwing van het verwijt ontbreekt, is de juistheid daarvan en de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.

Griffier                                                                     Voorzitter

verzonden d.d. 2 april 2024