ECLI:NL:TADRARL:2024:74 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-742/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:74
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 23-742/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Verweerder heeft klager in de kou laten staan door in meerdere opzichten bijstand te verlenen op een wijze die een behoorlijk handelende advocaat niet betaamt. Het wordt verweerder zwaar aangerekend dat hij door zijn nalatig handelen niet alleen volstrekt onbetamelijk heeft gehandeld ten opzichte van klager, maar ook het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft geschaad. De aard en ernst van de klachtwaardige handelwijze van verweerder kwalificeren als schending van de kernwaarden deskundigheid en integriteit en rechtvaardigen dan ook de oplegging van een ingrijpende maatregel. Naast de omstandigheden van deze klachtzaak wordt ook het uitgebreide tuchtrechtelijk verleden van verweerder meegewogen. Hoewel verweerder sinds 1 november 2023 geen advocaat meer is, is in de gegeven omstandigheden een lange onvoorwaardelijke schorsing wel op zijn plaats. Deze maatregel dient immers ook als signaal aan de beroepsgroep dat de klachtwaardige handelwijze van verweerder onaanvaardbaar is en niet zonder gevolgen blijft. Mocht verweerder zich in de toekomst weer als advocaat willen inschrijven op het tableau, is op deze manier bovendien verzekerd dat de desbetreffende Raad van de Orde zich ervan kan vergewissen dat er geen risico meer bestaat voor benadeling van toekomstige cliënten. Schorsing van 52 (tweeënvijftig) weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 maart 2024
in de zaak 23-742/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
en
klaagster
hierna samen ook: klagers
gemachtigde: mr. [P], advocaat te [plaats]
over
verweerder
tot 1 november 2023 advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klagers namens hen bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/133 digitaal van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024. Daarbij waren klagers, de gemachtigde van klagers en verweerder aanwezig. Verweerder is ter zitting bijgestaan door mr. [H]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers van 10 november 2023.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft met zijn kinderen een geschil over de nalatenschap van zijn ex-echtgenote. In dit geschil heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) op 26 november 2019 een vonnis gewezen dat in het nadeel van klager is uitgevallen. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Verweerder staat klager hierin bij. Op 6 januari 2020 heeft verweerder de opdracht per e-mail aan klager bevestigd. Daarin heeft verweerder onder meer opgemerkt dat hij klager op de hoogte zal houden ‘van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen in de zaak.’
2.3 Op 26 februari 2020 heeft verweerder namens klager een pro forma dagvaarding in hoger beroep uitgebracht tegen de roldatum van 19 mei 2020.
2.4 Op 9 juni 2020 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Omdat de verrekeningen tussen ex-echtelieden tot het werkveld van het notariaat behoort is een inbreng vanuit die invalshoek m.i. van groot belang. Ik verzoek u dan ook mij de gelegenheid te bieden een mij bekende notaris alhier te kunnen inschakelen. Uiteraard heb ik geïnformeerd naar de kosten: die worden begroot op 1300,00 incl BTW. Kunt u daarmee instemmen? Ik kan dan een opdracht verstrekken.’

Klagers zijn met de inschakeling van de notaris akkoord gegaan.
2.5 Op 30 juni 2020 heeft verweerder namens klager een incidentele vordering opgeworpen waarin verweerder namens klager heeft gesteld dat de rechtbank en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof) niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil en het gerechtshof zich onbevoegd dient te verklaren.
2.6 Op 17 augustus 2020 heeft de griffie van het gerechtshof door verweerder ingediende stukken geretourneerd, omdat deze niet voldoen aan de vereisten zoals die zijn vastgesteld in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Verweerder is volgens het gerechtshof te laat met het overleggen van de stukken, er ontbreken uitstekende tabbladen en een inventarislijst en/of nummering en de stukken zijn niet deugdelijk gebundeld en niet in enkelvoud overgelegd.
2.7 Op 8 september 2020 heeft het gerechtshof in het incident geoordeeld dat klager zich bij de rechtbank al had moeten beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, maar dat toen niet heeft gedaan en dat niet in hoger beroep alsnog kan doen. Het gerechtshof heeft de vorderingen in het incident daarom afgewezen en beslist dat de hoofdzaak wordt voortgezet en verder iedere beslissing wordt aangehouden.
2.8 Op 20 oktober 2020 stond de zaak van klager op de rol voor het nemen van een memorie van grieven. Op het roljournaal staat hierbij vermeld:

‘(=3e termijn) Ambtshalve peremptoir aantal aanhoudingen: 2x’

2.9 Op 20 oktober 2020 heeft verweerder aan klagers een conceptversie van de memorie van grieven verstuurd. Dezelfde dag hebben klagers hun opmerkingen aan verweerder gemaild.
2.10 Op 29 december 2020 stond de zaak van klager op de rol voor ‘beraad partijen’. De wederpartij van klager heeft arrest gevraagd en verweerder heeft namens klager om aanhouding gevraagd in verband met quarantaineverplichtingen. Het gerechtshof heeft verweerder uitstel gegeven tot 12 januari 2021.
2.11 Op 30 december 2020 heeft verweerder aan klagers de memorie van antwoord van de wederpartij gestuurd die op 1 december 2020 bij het gerechtshof is ingediend.
2.12 Onder meer op 4 januari 2021 hebben klagers hun reactie op de memorie van antwoord aan verweerder gestuurd.
2.13 Op 12 januari 2021 stond de zaak opnieuw op de rol voor ‘beraad partijen’. Volgens het roljournaal heeft verweerder geen instructie gegeven aan het gerechtshof.
2.14 Op 19 januari 2021 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Om te voorkomen dat een nadere wisseling van processtukken minder meerwaarde heeft dan een pleidooi heb ik dit als meest gewezen aanpak bij het gerechtshof verzocht.
We zullen dus van het Hof een datum krijgen wanneer dit zal plaatsvinden. Overigens heb ik alle begrip voor uw beider gevoeligheden en zal ik daar zoveel mogelijk aan tegemoet komen.’

2.15 Bij eindarrest van 3 augustus 2021 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 november 2019 bekrachtigd.
2.16 Op 24 september 2021 heeft verweerder het arrest van het gerechtshof aan klagers gestuurd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt:

‘Bijgaand zend ik u het arrest dat door het Hof is gewezen. Over de vertraging verstrekte u al een toelichting.

Indien en voor zover tegen dit arrest kan worden opgekomen is het alleen mogelijk om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. Ik zou dan voor u een cassatie advies kunnen vragen.’

2.17 Op 26 september 2021 hebben klagers verweerder gevraagd om hen het volledige dossier, waaronder alle in- en uitgaande correspondentie van het gerechtshof, toe te sturen.
2.18 Op 28 september 2021 heeft verweerder het arrest, de memorie van grieven en de memorie van antwoord aan klagers gestuurd.
2.19 Op 30 september 2021 hebben klagers verweerder gemaild:

‘Deze moeite had u zich kunnen besparen.
Ik heb u specifiek om de ontbrekende correspondentie van en naar het Hof gevraagd, niet om dossierstukken die al in bezit zijn.
Graag ontvangen wij, per ommegaande, van u specifiek het verzoek aan het Hof om een pleidooi zoals u ons meedeelt in de mail van 19 januari 2021. Ook de afwijzing van het pleidooi kunnen wij niet terugvinden in het vonnis.’

2.20 Op 1 oktober 2021 heeft verweerder klagers gemaild:

‘Ik zal verschillende bronnen moeten onderzoeken buiten het dossier om de totaliteit van contacten bijeen te brengen: daar is de administratie niet op ingericht en dus is er in eerste instantie niet meer dan het elektronische dossier.
U mag er van verzekerd dat u niets wordt onthouden.’

2.21 Op 5 oktober 2021 heeft klager bij het toenmalige kantoor van verweerder een klacht ingediend.
2.22 Op 21 oktober 2021 heeft een klachtenfunctionaris de reactie van verweerder op de klacht aan klagers gestuurd met het verzoek om hierop te reageren.
2.23 Op 19 november 2021 heeft de klachtenfunctionaris de beoordeling van de klacht aan klagers gestuurd. Het oordeel luidt:

‘Als vaststaand kan worden beschouwd het feit dat het arrest van 3 augustus 2021 u te laat bereikte. De aangevoerde argumenten kunnen de (gehele) termijn van vertraging niet dragen. Mr. [S] bood hiervoor zijn excuses aan. Er is echter geen cassatietermijn verloren gegaan. Deze verliep op 3 november jl. waarover u - weliswaar laat - bent geïnformeerd. Naar ik meen te hebben begrepen heeft er een cassatie-beoordeling plaatsgevonden en is geen cassatie ingesteld.

Ook voor het overige - zonder dat dit concreet wordt - erkent mr. [S] dat u een aantal malen niet de directe communicatie heeft gehad die u mocht verwachten of op hoopte. Diverse redenen gelegen in de prive-sfeer werden daarvoor als verklaring aangevoerd, het is echter niet zo dat u daar de gevolgen van hoeft te dragen. Ook daarvoor biedt mr. [S] zijn excuses aan en in de gevoerde - en aan u ter beschikking gestelde - correspondentie naar aanleiding van de klacht.’

2.24 Op 14 december 2021 heeft het kantoor van verweerder aan klagers bevestigd dat de zaak is gemeld bij de aansprakelijkheidsverzekeraar.

3 KLACHT
3.1 De raad heeft de onderdelen van de klacht en de daarover namens klagers bij brief van 10 november 2023 ingediende productie 34 ter zitting met (de gemachtigde van) klagers besproken. Met instemming van klagers zal de raad de verwijten die klagers in de door de deken geformuleerde omschrijving van de klacht missen, samenvatten in een apart klachtonderdeel f) als aanvulling op de verwijten van klagers die de deken in klachtonderdelen a) tot en met e) heeft geformuleerd.
 
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in dat verband verwijten klagers verweerder het volgende:

a) verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 16 door klagers onvoldoende te informeren over de procedure in hoger beroep en de inhoud daarvan. Als voorbeeld noemen klagers dat verweerder hen niet (tijdig) heeft geïnformeerd over de reden van het opstellen en uitbrengen van twee dagvaardingen en de reden voor het opwerpen van het bevoegdheidsincident. Klager was maar bekend met een dagvaarding. Ook heeft verweerder klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de ontvangst van processtukken van de wederpartij en/of het gerechtshof, waaronder het op 8 september 2020 gewezen arrest in het incident en het eindarrest van 3 augustus 2021.
Verder wijzen klagers erop dat verweerder op 30 juni 2020 geen memorie van grieven heeft ingediend maar een kansloze incidentele vordering heeft opgeworpen waar zij niet van op de hoogte waren en ook geen stukken van hadden. Verweerder heeft klagers niet geïnformeerd over de verleende aanhoudingen voor het indienen van een memorie van grieven en ook niet dat de memorie op 20 oktober 2020 ingediend moest worden.
Ook verwijten klagers verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de memorie van antwoord van 1 december 2020 pas op 30 december 2020 aan hen heeft doorgestuurd, dat verweerder het gerechtshof op 12 januari 2021 geen rolinstructie heeft gegeven en dat hij het eindarrest van 3 augustus 2021 pas op 24 september 2021 aan klagers heeft gestuurd, terwijl klager nog in de veronderstelling was dat er een pleidooi zou komen;

b) verweerder heeft klagers onnodige kosten laten maken. Op 9 juni 2020 heeft verweerder klagers een bericht gestuurd waarin hij voorstelt een notaris in te schakelen. Klagers zijn hiermee akkoord gegaan, maar verweerder heeft dit proces niet begeleid en tot een of meer bevindingen en/of advies heeft het traject niet geleid. Dit heeft klagers onnodig veel geld gekost;

c) verweerder heeft verzuimd bepaalde (proces)handelingen te verrichten. Verweerder heeft tot tweemaal toe het procesdossier namens klager niet aan het gerechtshof overgelegd. Daarnaast heeft verweerder niet of niet tijdig bepaalde rolinstructies aan het gerechtshof gegeven, zoals het vragen van pleidooi. Ook heeft verweerder verzuimd om tegen het gehele vonnis van de rechtbank Gelderland hoger beroep in te stellen;

d) verweerder heeft in strijd met gedragsregel 8 onjuiste informatie verstrekt aan het gerechtshof en aan klagers. Verweerder heeft het gerechtshof om uitstel gevraagd vanwege quarantaineverplichtingen, terwijl dat geen reden kon zijn voor uitstel van een administratieve handeling. Daarnaast heeft verweerder klager bericht dat hij het gerechtshof om pleidooi heeft verzocht en/of het inplannen van een mondeling behandeling, maar uit het roljournaal blijkt dat dit onjuist is. Ook heeft verweerder bericht dat het eindarrest voor hem onverwacht kwam, omdat hij nog wachtte op een (tussen)beslissing van het gerechtshof over zijn verzoek om pleidooi;

e) verweerder heeft ten onrechte het (volledige) procesdossier niet (tijd) aan klagers verstrekt. Op 26, 29 en 30 september 2021 heeft klager zijn dossier bij verweerder opgevraagd. Op 28 september 2021 heeft verweerder slechts een deel van het dossier aan klager verstrekt;

f) verweerder heeft klagers onjuist geadviseerd over de procedure bij het gerechtshof en hen daarbij onvoldoende begeleid.

3.3 De raad zal hierna, bij de beoordeling, op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en doet daarbij primair een beroep op de niet ontvankelijkheid van klaagster, aangezien zij door het handelen waarover wordt geklaagd niet rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen.
4.2 Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder is er inhoudelijk geen tweede dagvaarding in hoger beroep geweest. Het is volgens verweerder juist dat hij wellicht onvoldoende overleg heeft gehad over het instellen van de incidentele vordering, maar dit is wel met klager besproken. Om klager meer tijd te geven voor het aanleveren van informatie voor het hoger beroep is gekozen voor het instellen van een incidentele vordering. Volgens verweerder is ook met klager gesproken over het verloop van de procedure en de mogelijke te nemen stappen, waaronder het ontvangen en doorsturen van relevantie rolinformatie van het gerechtshof.
Volgens verweerder is niet met hem gecommuniceerd dat de zaak op 29 december 2020 voor beraad partijen stond en was het eindarrest niet volgens de verwachting. Het vragen van advies aan derden of het vragen van een cassatieadvies beoogde de belangen van klager te dienen. Het was oorspronkelijk de wens van klager om enkel over hoofdzaken geïnformeerd te worden, het plotselinge eindarrest valt daar niet onder.
Verder voert verweerder aan dat hij contact heeft gehad met de notaris die het advies heeft verstrekt en dat hij een (poging tot een) instructie voor pleidooi heeft gedaan. Daarnaast ontkent verweerder dat hij onjuiste informatie aan het gerechtshof of aan klager heeft verstrekt. Volgens verweerder heeft hij niet onzorgvuldig gehandeld.
Tot slot voert verweerder aan dat hij, dan wel zijn toenmalige kantoor, zo spoedig als mogelijk de gevraagde stukken aan klager heeft gestuurd. Er is geen enkel moment sprake geweest van het bewust onthouden van informatie voor klager, aldus verweerder.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid klacht

5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht over verweerder moet de raad, gelet op het beroep van verweerder en ook ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij de klacht. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is.
5.2 Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt alleen toe aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn/haar belang is of kan worden getroffen. Verweerder heeft klager bijgestaan in een erfrechtgeschil met de kinderen van klager. De aan verweerder verweten gedragingen zijn dan ook alleen ten opzichte van klager verricht. Klaagster is door de gestelde gedragingen van verweerder niet rechtstreeks in een eigen belang getroffen. Klaagster komt dan ook geen klachtrecht toe. Dat wordt niet anders als klaagster van de gedragingen van verweerder uiteindelijk ook vermogensrechtelijke gevolgen zou ondervinden als erfgenaam van klager na diens overlijden. Dan is immers hooguit sprake van een afgeleid belang dat niet kan worden aangemerkt als een voldoende rechtstreeks belang. Een andere uitleg van het klachtrecht zou ertoe kunnen leiden dat de partner van klager via klager de vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet op deze wijze zouden kunnen omzeilen. De omstandigheden dat verweerder zijn correspondentie ook aan klaagster heeft gericht en dat klaagster volgens de deken ook bij het dossier betrokken is, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij de klacht. De klacht, ingediend door klaagster, is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk. De raad zal de klacht van klager hierna inhoudelijk beoordelen.

Toetsingskader

5.3 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.4 De klacht gaat in alle onderdelen over de dienstverlening van verweerder als voormalig advocaat van klager. De raad stelt daarbij voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 19 juni 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:90).
5.5 Verder geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt en dat hij binnen een redelijke tijd reageert op berichten van zijn cliënt. Het feit dat de beklaagde advocaat niet meer op het tableau staat ingeschreven als advocaat maakt hiervoor niet uit.
 
Klachtonderdelen a) tot en met f) zijn gegrond

5.6 De zes onderdelen van de klacht komen er in de kern op neer dat verweerder in zijn dienstverlening aan klager in meerdere opzichten ver onder de maat heeft gepresteerd. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.7 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ten opzichte van klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De verwijten die klager verweerder maakt, gaan - samengevat - over de slechte dan wel onjuiste communicatie, het niet verrichten van (proces)handelingen, het maken van onnodige kosten, het onjuist adviseren en het gebrek aan begeleiding bij de hoger beroepsprocedure. Bij elk van de verwijten heeft klager concrete voorbeelden gegeven van situaties waarin verweerder onjuist en onzorgvuldig heeft gehandeld. Van deze voorbeelden, die stuk voor stuk blijk geven van onbetamelijk handelen van verweerder, vallen in negatieve zin vooral op het gebrek aan communicatie over de incidentele vordering en de memorie van grieven, de onduidelijkheid over het wel of niet gevraagde pleidooi, het voor verweerder (en dus ook voor klager) onverwachte eindarrest van het gerechtshof van 3 augustus 2021 en tot slot het (ruim een maand) te laat doorsturen van dat eindarrest aan klager, terwijl derden op dat moment al lang op de hoogte bleken te zijn van de uitkomst van het hoger beroep.
5.8 Gelet op de aard en inhoud van de verwijten had het op de weg van verweerder gelegen om zijn verweer met stukken uit zijn dossier te onderbouwen, bijvoorbeeld door correspondentie over te leggen waaruit blijkt dat hij klager heeft geïnformeerd over en begeleid bij de hoger beroepsprocedure, dat hij (tijdig) een concept van de memorie van grieven aan klager heeft gestuurd en daarover met klager heeft gesproken en dat hij het gerechtshof om pleidooi en/of een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Verweerder heeft dat echter nagelaten. Het gebrek aan een dossier komt voor risico van verweerder. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat hij geschaad is in zijn verdediging, omdat hij niet kan beschikken over het dossier van de zaak van klager en dat hij daartoe ook geen medewerking heeft gekregen van zijn voormalige kantoor en de deken. De raad volgt dit verweer niet.
In het dossier bevinden zich immers door verweerder destijds opgestelde urenstaten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke werkzaamheden verweerder wel en niet voor klager heeft verricht. Verweerder moet in staat worden geacht om op grond van de urenstaten te reconstrueren hoe een en ander destijds is gegaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de memorie van grieven waar in de urenstaten niets over te vinden is. Los van de urenstaten had verweerder desnoods ook via de civiele rechter inzage kunnen vorderen ten behoeve van zijn verweer tegen de klacht. Het is de keuze van verweerder geweest om dat niet te doen en ook deze keuze komt voor zijn risico. Een aanhouding van de behandeling van de klacht om verweerder in staat te stellen de volledige beschikking over het dossier te krijgen, zoals verweerder heeft gevraagd, is dan ook niet aan de orde.
5.9 Wat overblijft is het beeld dat verweerder in een voor klager beladen erfrechtkwestie op meerdere vlakken ernstig tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. Waar verweerder klager in de opdrachtbevestiging nog had toegezegd hem op de hoogte te zullen houden van ‘van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen in de zaak’ heeft verweerder klager in de praktijk op diverse momenten in de kou laten staan. Verweerder heeft klager volstrekt onvoldoende geïnformeerd over en begeleid bij de gang van zaken in het hoger beroep, vooral ten aanzien van de communicatie met het gerechtshof en het indienen van stukken met de daarvoor geldende termijnen. Ook de communicatie van verweerder over de advisering van de op zijn voorstel ingeschakelde notaris en het door klager opgevraagde procesdossier laat  te wensen over. Daarnaast heeft verweerder de belangen van klager in het hoger beroep geschaad door een ondeugdelijke roladministratie te voeren waardoor klager onaangenaam werd verrast door het eindarrest van het gerechtshof, terwijl hij in de veronderstelling was dat verweerder, zoals verweerder klager had bericht, pleidooi had gevraagd. Omdat verweerder in zijn dienstverlening aan klager in meerdere opzichten ver onder de maat heeft gepresteerd, is de klacht in alle onderdelen gegrond.

6 MAATREGEL

Onvoorwaardelijke schorsing

6.1 Verweerder heeft klager in de kou laten staan door in meerdere opzichten bijstand te verlenen op een wijze die een behoorlijk handelende advocaat niet betaamt. De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij door zijn nalatig handelen niet alleen volstrekt onbetamelijk heeft gehandeld ten opzichte van klager, maar ook het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft geschaad. De aard en ernst van de klachtwaardige handelwijze van verweerder kwalificeren als schending van de kernwaarden deskundigheid en integriteit en rechtvaardigen dan ook de oplegging van een ingrijpende maatregel. Daarbij weegt de raad naast de omstandigheden van deze klachtzaak ook het uitgebreide tuchtrechtelijk verleden van verweerder mee. Uit dat verleden blijkt dat verweerder diverse keren is geschorst, al dan niet voorwaardelijk, en berispt voor grotendeels vergelijkbaar klachtwaardig handelen. Omdat een aantal van deze schorsingen al wat verder in het verleden is opgelegd, zal de raad niet overgaan tot schrapping.
6.2 Hoewel verweerder sinds 1 november 2023 geen advocaat meer is, acht de raad in de gegeven omstandigheden een lange onvoorwaardelijke schorsing wel op zijn plaats. Deze maatregel dient immers ook als signaal aan de beroepsgroep dat de klachtwaardige handelwijze van verweerder onaanvaardbaar is en niet zonder gevolgen blijft. Mocht verweerder zich in de toekomst weer als advocaat willen inschrijven op het tableau, is op deze manier bovendien verzekerd dat de desbetreffende Raad van de Orde zich ervan kan vergewissen dat er geen risico meer bestaat voor benadeling van toekomstige cliënten. De raad schorst verweerder voor de duur van 52 (tweeënvijftig) weken. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht voor zover ingediend door klaagster niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 52 (tweeënvijftig) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, en mrs. E.H.M. Harbers, M. Lont, P.Th. Mantel en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.

Griffier                                                                                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 25 maart 2024