ECLI:NL:TADRARL:2024:65 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-542/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:65
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 20-03-2024
Zaaknummer(s): 23-542/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat, onder meer over het onttrekken aan de zaak door verweerder, wordt ongegrond verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 maart 2024
in de zaak 23-542/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/164 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 november 2023. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is verwikkeld geraakt in een familierechtelijke procedure met zijn ex-partner. Onder andere (het gezag over) de dochter van klager en zijn ex-partner is een onderwerp van geschil. De ex-partner is bijgestaan door mr. [H-V]. Klager is bijgestaan door verweerder. In hoger beroep liep deze procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.2 In een e-mail van 17 maart 2021 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
 
Wacht nog maar even met de reactie. Ik neig er toch naar om te stoppen en verder te gaan met de positieve dingen in het leven. Met pijn in het hart heeft hij daarom besloten om de procedure te beëindigen onder de voorwaarde dat mevrouw [S] is toe te geven dat haar stelling dat cliënt een abortus wensde onjuist is.

2.3 In een e-mail van 19 maart 2021 heeft verweerder een conceptbrief (gericht aan de wederpartij) aan klager voorgelegd met betrekking tot de beëindiging van de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Diezelfde dag heeft klager in een e-mail laten weten dat hij akkoord is het met concept.
2.4 In een e-mail van 20 maart 2021 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

Ik heb er nog even over nagedacht. Ik stop alleen als zij het abortus verhaal terugneemt en het appel intrekt.’

2.5 In een e-mail van 23 maart 2021 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
 
Ik ontving in het weekend een Email van jou met nadere voorwaarden aan het voortzetten / intrekken van de procedure bij het Gerechtshof. Je geeft aan dat de intrekking nu toch afhangt van de intrekking van het incidenteel appel en het abortus verhaal terwijl dat in mijn brief waarvoor akkoord is gegeven e.a. anders geformuleerd is. Een onvoorwaardelijke wordt nu een voorwaardelijke intrekking. Dat is voor mij lastig maar ik wil het proberen maar chic is e.a. niet. Wat is nu de bedoeling?
 
2.6 In een brief van 1 april 2021 heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat hij zich onttrekt als zijn advocaat. Verweerder heeft in die brief het volgende geschreven:

Op vrijdag 19 maart 2020 heb ik namens u een brief uitgedaan aan mr. [H-V], de advocate van de wederpartij waarin u aangeeft de procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met nummer 200.289.174/01 te willen beëindigen, wij hebben daarover in de week daaraan voorafgaand indringend met elkaar gesproken en ik heb de brief daartoe vooraf aan u voorgelegd en een schriftelijk akkoord voor verzending daarvan ontvangen. De brief is die middag nog per gewone post verzonden. Tijdens het weekend daaropvolgend geeft u aan dat het toch een voorwaardelijke beëindiging moet zijn en biedt u excuses aan voor het misverstand. Mede gezien de inhoud van de brief van 19 maart 2021 ben ik vervolgens tot de conclusie gekomen dat ik het voor mijzelf niet geloofwaardig vind om daarop terug te komen. Daarover hebben wij op woensdag 24 maart 2021 tot driemaal toe wederom indringend met elkaar telefonisch gesproken. Ik heb u toen gebeld met de mededeling dat ik met het dossier wilde stoppen. Ik heb in dat gesprek aangegeven dat daarvoor drie redenen zijn. Naast genoemde heb ik aangegeven dat ik mij niet kan vinden in het feit dat u ondanks de gegevens voorzitters-beslissing van de Raad van Discipline in de klachtprocedure tegen de advocate voornoemd toch daartegen in verzet bent gegaan. Ik ontving op 23 maart 2021 ongevraagd stukken daarvan ter informatie. (…)”

2.7 In een e-mail van 1 april 2021 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

Het is onjuist dat jij je terugtrekt als mijn advocaat op het moment dat ik je confronteer met een omissie aan jouw kant. Wij hebben een overeenkomst op basis waarvan jij mij bijstaat in deze zaak. En daar houd ik je aan. Uit onze mailwisseling blijkt duidelijk dat ik alsnog voorwaarden aan de intrekking wilde verbinden. Jij hebt mij vorige week in de waan gelaten dat jij een en ander aan de tegenpartij zou mededelen. Nu kom je een week later met dit verhaal. Te laat. Hierdoor benadeel je mijn positie. Dit had je mij vorige week direct moeten melden toen ik de mail stuurde in dat weekend. Sterker nog je schreef; ‘’Dat is voor mij lastig maar ik wil het proberen maar chic is e.a. niet’’.

2.8 In een e-mail van 1 april 2021 heeft klager aan de advocaat van de wederpartij bevestigd dat hij het hoger beroep intrekt. Klager heeft in die e-mail het volgende geschreven:
 
Nadat ik de heer [Van der V] met zijn omissie confronteerde heeft hij zich teruggetrokken. Vandaar mijn bericht rechtstreeks aan u. (…)  Ik trek de zaak in, en mevrouw [S] het hoger beroep.’’
 
2.9 Bij e-mails van 4 en 19 december 2022 heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij een klacht tegen hem zal indienen, dan wel heeft ingediend, bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met gedragsregel 12 onzorgvuldig te handelen:
b) zich onnodig grievend uit te laten.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij zijn in een e-mail van 23 maart 2021 gemaakte toezegging - om te proberen voorwaarden te stellen aan het intrekken van het hoger beroep - niet heeft nagekomen. Verweerder heeft dit verwijt betwist. De raad is van oordeel dat uit de inhoud van deze e-mail niet kan worden afgeleid dat verweerder deze toezegging heeft gedaan. Verweerder schrijft weliswaar dat ‘hij het wil proberen’, maar in dezelfde e-mail vraagt hij ook aan klager wat de bedoeling is. Naar aanleiding van de inhoud van die e-mail kan niet worden gezegd dat verweerder een definitieve toezegging heeft gedaan om aan de wederpartij te schrijven dat er aan het intrekken van het hoger beroep door de klager toch voorwaarden zijn verbonden. Bovendien heeft verweerder al een dag later telefonisch en later in een brief aan klager laten weten dat hij aan dit verzoek van klager niet zal voldoen en dat hij zich aan deze zaak zal onttrekken.
5.3 Ook deze onttrekking verwijt klager verweerder. De raad stelt voorop dat waar beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich aan de zaak te onttrekken zal acht worden geslagen op Gedragsregel 14 lid 3 waarin is bepaald dat, als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënte daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. De raad is van oordeel dat de onttrekking door verweerder zorgvuldig is geweest. Hij heeft aan klager uitgelegd waarom hij zich heeft onttrokken en niet is gebleken dat klager hierdoor nadeel heeft ondervonden. De procedure liep bij het hof en de zaak was naar de rol verwezen voor uitlating door partijen. De onttrekking door verweerder vond drie weken voor die rolzitting plaats. Klager had naar het oordeel van het hof voldoende tijd om een andere advocaat te vinden. Bovendien acht de raad van belang dat verweerder over de voorgenomen onttrekking overleg met een medewerker van het ordebureau heeft gehad. In dat overleg is hem geadviseerd om zich (naar aanleiding van het verschil van mening tussen klager en verweerder) aan de zaak te onttrekken.
5.4 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
 
Klachtonderdeel b)

5.5 Dit klachtonderdeel gaat over de reactie van verweerder op de onderhavige klacht. In die reactie heeft verweerder geschreven dat hij de handelwijze van klager als intimiderend heeft ervaren. Deze reactie van verweerder vindt klager grievend. Verweerder heeft op de zitting van de raad uitgelegd dat deze stelling van hem betrekking had op een e-mail van klager aan hem waarin klager melding heeft gemaakt van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij en daarmee - in de ogen van verweerder - suggereerde dat hij ook over verweerder een klacht zou kunnen indienen. Mede gelet op het uitgangspunt dat een advocaat zich in beginsel mag verdedigen tegen een klacht op een wijze die hem goeddunkt, stond het verweerder vrij om te schrijven dat hij die mededeling van klager als intimiderend heeft ervaren. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 11 maart 2024