ECLI:NL:TADRARL:2024:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-591/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:57
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 12-03-2024
Zaaknummer(s): 23-591/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt dat alleen de cliënt van verweerster over haar werkzaamheden kan klagen. Een klachtonderdeel is te laat ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Verweerster heeft erkend dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager door aan hem een onjuiste voorstelling van zaken te geven door te beweren dat zij een procedure aanhangig had gemaakt, terwijl dat niet het geval was. Dat in een van de zaken van klager de toevoeging alsnog is ingetrokken en zij hem betalend is gaan bijstaan, kan haar in de geschetste omstandigheden tuchtrechtelijk niet worden verweten. De overige verwijten zijn niet komen vast te staan. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende haar verantwoordelijkheid genomen om haar gemaakte fout op te lossen, wat zij allicht in goed overleg met klager had kunnen doen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft verweerster geen verantwoordelijkheid kunnen of willen afleggen over haar nalatigheid in genoemde zaak, terwijl zij wist dat klager 1 daar veel belang aan hechtte. Verweerster heeft dan ook niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet) geschonden door te (blijven) volharden in haar eigen leugen richting klager. Alle omstandigheden samen resulteren daarin dat naar het oordeel van de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor vier weken moet worden opgelegd, met zowel een bijzondere voorwaarde als een algemene voorwaarde.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2024
in de zaak 23-591/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

1. klager
2. klaagster,

vertegenwoordigd door klager 1
samen ook: klagers
over   
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 september 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 24 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2069448 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daarbij waren klager 1 namens klagers en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerster heeft klager 1 in een aantal zaken bijgestaan.

Zaak tegen Rotterdam Freight Station:

2.2 In 2017 heeft verweerster een toevoeging voor klager 1 aangevraagd voor het opstarten van een procedure.
2.3 Verweerster heeft geen procedure opgestart.
 
Zaak tegen Importauto’s.nl:

2.4 In de civiele procedure tussen klager 1 en de besloten vennootschap Importauto’s.nl heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, na een op 18 september 2019 gewezen tussenvonnis, bij vonnis van 24 december 2019 de vorderingen van klager afgewezen.
2.5 Verweerster heeft namens klager 1 tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld en op 9 april 2020 een toevoeging voor hem aangevraagd. De toevoeging is afgewezen, waarna klager om peiljaarverlegging heeft gevraagd. Op basis van de van klager 1 ontvangen informatie is de toevoeging voorlopig verleend. Klager heeft zijn eigen bijdrage van € 158,- aan verweerster betaald.
2.6 Na hercontrole heeft de Raad voor Rechtsbijstand op 31 augustus 2021 de toevoeging van klager 1 met terugwerkende kracht ingetrokken wegens inkomen boven de inkomensgrens. Deze beslissing is door de Raad voor Rechtsbijstand aan klager gestuurd.
2.7 Op 29 december 2021 heeft verweerster op verzoek van klager 1 haar werkzaamheden in de zaak tegen Importauto’s.nl voor een bedrag van € 1.000,- aan zijn besloten vennootschap - klager 2 - gefactureerd. Dezelfde dag heeft klager 2 deze factuur betaald.
2.8 Op 5 januari 2022 heeft bij het gerechtshof een zitting plaatsgevonden.
2.9 Bij arrest van 8 maart 2022 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beide vonnissen bekrachtigd.

Zaak tegen mevrouw K:

2.10 Op 19 januari 2020 hebben klager 1 en verweerster afgesproken dat verweerster namens hem een procedure bij de kantonrechter zou opstarten tegen mevrouw K. Klager 1 heeft daarna stukken aan verweerster gestuurd.
2.11 De door verweerster aangevraagde toevoeging is daarna verleend. Klager heeft op 12 april 2020 zijn eigen bijdrage van € 760,- aan verweerster voldaan.
2.12 In de periode van 14 april 2020 tot februari 2022 heeft klager meermaals aan verweerster gevraagd naar de laatste stand van zaken. In die periode heeft verweerster stukken uit het dossier, waaronder een concept-dagvaarding, aan klager 1 gestuurd. Verweerster heeft op enig moment aan klager 1 laten weten dat op 25 februari 2022 om 11 uur zitting is bepaald in zijn zaak tegen mevrouw K.
2.13 Op 15 februari 2022 heeft klager 1 per Whatsapp aan verweerster laten weten dat hem bij navraag bij verschillende rechtbanken is gebleken dat geen zaaknummer bekend is van zijn procedure tegen mevrouw K. Daarop heeft verweerster dezelfde dag aan klager 1 gemaild en toegegeven dat zij geen zaak bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig heeft gemaakt en dat zij voor haar nalatigheid haar verantwoordelijkheid neemt. Zij heeft aan klager 1 ook geschreven dat alleen als hij  nieuwe bewijzen heeft, het opstarten van een procedure door hemzelf zinvol is.
2.14 In de daarna door klager 1 zelf gestarte procedure tegen mevrouw K heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 31 augustus 2022 de vordering van klager 1 gedeeltelijk, voor een bedrag van € 2.868,35, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten, toegewezen.
 
In de zaken van klager 1 tegen mevrouw K en Importauto’s.nl:

2.15 Op verzoek van klager 1 heeft op 30 maart 2022 een gesprek tussen hem en verweerster plaatsgevonden over de gang van zaken bij de behandeling door verweerster van zijn zaken tegen zowel mevrouw K als tegen Importauto’s.nl.
2.16 Op 4 april 2022 heeft verweerster een concept-gespreksverslag aan klager 1 gestuurd met het verzoek om daarop te reageren om daarna hun afspraken definitief te maken.
2.17 In een e-mail van 6 april 2022 heeft klager 1 hierop gereageerd en heeft aan verweerster onder meer geschreven dat hij een voorstel voor een minnelijke regeling van haar had verwacht. Ook heeft hij verweerster gemeld dat hij teleurgesteld is dat in het van haar ontvangen gespreksverslag onjuistheden staan

Partijen hebben het gesprek afgesloten met de afspraak dat u erover na zou denken (voorstel minnelijke regeling) en een voorstel tot minnelijke regeling zou doen toekomen.

Nu heb ik vanuit u geen voorstel mogen ontvangen, maar juist een gespreksverslag van een vertrouwelijk gesprek tussen advocaat en cliënt, waarbij dingen worden geopperd die niet zijn besproken, hetgeen tegen de afspraak in gaat en bij mij en nog bittere smaak achter laat …

Ik verwacht nog steeds van u dat u de afspraak nakomt die is gemaakt.

3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) aanhoudend een onjuiste voorstelling van zaken te geven aan klagers over het hebben opgestart van een procedure in zowel de zaak tegen (i) Rotterdam Freight Station als tegen (ii) mevrouw K;

b) op 29 december 2021 een vergoeding voor haar werkzaamheden te vragen en die gelden in ontvangst te nemen voor de behandeling van de zaak van klager 1 tegen Importauto’s.nl, terwijl klager 1 op basis van gefinancierde rechtsbijstand werd bijgestaan;

c) fouten te hebben gemaakt in de zaak van klager 1 tegen Importauto’s.nl in twee instanties, waardoor klagers deze zaak verloren hebben.

Toelichting: In deze twee uitspraken staat een aantal keer de zinsnede “niet gesteld noch gebleken". Daaruit blijkt volgens klagers dat verweerster onder andere onvoldoende heeft aangeduid en gesteld dat geen sprake is geweest van de zorg van een goed opdrachtnemer bij de werkzaamheden (artikel 7:401 BW), heeft zij geen rechtersrecht gehanteerd, geen wetsartikelen aangehaald en geen uitleg gegeven. Zij heeft enkel gesteld dat er niet op tijd is geleverd als gevolg waarvan schade is geleden. De onderbouwing waarom de wederpartij aansprakelijk zou zijn ontbreekt echter;

d) een verslag van een vertrouwelijk gesprek tussen advocaat en cliënt te maken, met daarin zaken die niet waren besproken of zijn verdraaid, en de inhoud van dit gesprek in strijd met haar geheimhoudingsplicht zonder toestemming van klager 1 met kantoorgenoten te delen.

4 VERWEER
4.1 Volgens verweerster is klager 2 niet-ontvankelijk in deze klacht omdat zij alleen klager 1 heeft bijgestaan. Op verzoek van klager 1 heeft zij haar werkzaamheden in de zaak van klager tegen Importauto’s.nl op 29 december 2021 aan - de vennootschap van klager 1 - klager 2 gestuurd. Die factuur was gericht aan klager 1 en bovendien stond daarop de zaaknaam van klager 1 tegen de wederpartij zo vermeld, zodat daarover geen onduidelijkheid kan hebben bestaan bij klager 2.
4.2 Inhoudelijk heeft verweerster onder meer het volgende verweer gevoerd.
 
Klachtonderdeel a)

4.3 In de zaak Rotterdam Freight Station heeft zij op verzoek van klager 1 een toevoeging aangevraagd, maar klager 1 heeft daarna afgezien van het voortzetten van de zaak. In de daaropvolgende jaren heeft klager 1 hierover ook nooit aan de bel getrokken. In deze zaak heeft zij klager 1 dan ook geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
4.4 Verweerster erkent dat zij in de zaak tegen mevrouw K aan klager 1 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door te beweren dat zij een procedure aanhangig had gemaakt, terwijl dat niet het geval was. Zij heeft daarvoor haar verontschuldigingen aan klager 1 aangeboden. Zij verwijst naar hetgeen zij daarover aan klager 1 heeft geschreven in haar e-mail van 15 februari 2022 en naar het door haar daarover opgemaakte gespreksverslag van 30 maart 2022 en de correspondentie daarover met klager 1.
 
Klachtonderdeel b)

4.5 Verweerster betwist dat zij bij aanvang van de zaak met klager 1 een afspraak heeft gemaakt over de hoogte van haar factuur bij intrekking van de toevoeging, zoals door klager 1 gesteld. Haar factuur was bovendien lager dan de vergoeding die de Raad voor Rechtsbijstand zou hebben betaald.
4.6 Voor het hoger beroep tegen Importauto’s.nl heeft verweerster op basis van de door klager 1 verstrekte informatie, dat hij als alleenstaande inwoonde bij zijn ouders, een toevoeging aangevraagd. Deze aanvraag is toen afgewezen. Daarna heeft klager 1 zelf een verzoek tot peiljaarverlegging ingediend en is de toevoeging alsnog verleend. Klager 1 heeft toen niet zelf zijn woonsituatie - van alleenstaand naar samenwonend – gewijzigd, wat hij toen had kunnen doen. Los van die onjuiste informatie over de woonsituatie van klager 1 heeft de Raad voor Rechtsbijstand na hercontrole deze toevoeging op 31 augustus 2021 ingetrokken wegens overschrijding van de inkomensgrens van klager 1. Deze beslissing is door de Raad voor Rechtsbijstand (ook) aan klager 1 gestuurd. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster nog toegelicht dat klager 1 haar liet weten dat hij bezwaar wilde maken tegen het intrekkingsbesluit en dat hij wist dat hij dat dan zelf moest doen. Ondanks de tijd die klager 1 daarvoor had, heeft hij daarin niets gedaan terwijl hij wist dat op 5 januari 2022 een zitting bij het gerechtshof stond gepland. Op verzoek van klager 1 heeft zij vervolgens voor haar werkzaamheden in die kwestie op 29 december 2021 aan zijn vennootschap gefactureerd. In die factuur staat duidelijk omschreven dat het om de zaak van klager 1 ging.

Klachtonderdeel c)

4.7 Verweerster betwist dat zij fouten heeft gemaakt waardoor klager 1 de zaak tegen Importauto’s.nl in twee instanties heeft verloren. Klager 1 maakt ook niet duidelijk welke fouten zij zou hebben gemaakt. Zij heeft klager 1 in beide instanties nauw bij de behandeling betrokken. Ook heeft zij alle stukken eerst aan klager 1 in concept voorgelegd en na zijn goedkeuring ingediend. Daarnaast heeft zij al het van klager 1 ontvangen bewijs in het geding gebracht.
 
Klachtonderdeel d)

4.8 In het gespreksverslag van 30 maart 2022 heeft zij een zakelijke en juiste weergave van haar gesprek met klager 1 gemaakt. Klager 1 heeft daarna en ook in deze klachtzaak niet duidelijk gemaakt waarom dit verslag onjuist was. De daarover aangekondigde transcriptie van het door klager 1 kennelijk opgenomen gesprek heeft zij nooit ontvangen. Tijdens het gesprek op 30 maart 2022 heeft zij bij klager 1 aangegeven dat zij het gesprek met kantoorgenoten zou bespreken. Daartegen heeft hij toen geen bezwaar gemaakt. Bovendien hebben ook haar kantoorgenoten een geheimhoudingsverplichting.

5 BEOORDELING

Toetsingsmaatstaf

5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 Bij de beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
 
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager 2

5.3 Het persoonlijk karakter van het tuchtrecht brengt mee dat alleen degene die onheus is behandeld door een advocaat daarover kan klagen. Voor zover het algemene belang van een goede rechtspleging aan de orde is, ligt het op de weg van de deken om een dekenbezwaar in te dienen, indien en voor zover de deken daartoe aanleiding ziet. Een dergelijk dekenbezwaar is hier echter niet aan de orde.
5.4 De raad is uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting gebleken dat klager 2 geen cliënt van verweerster is geweest. Anders dan klager 1 heeft betoogd is klager 2 ook geen cliënt van verweerster geworden door de betaling op 29 december 2021 van de factuur van verweerster. Die factuur is, zoals ook volgt uit de omschrijving op de factuur, door klager 2 betaald in de zaak van klager 1 tegen Importauto’s.nl.
5.5 Op grond hiervan wordt klager 2 niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager 2 komt de raad dan ook niet toe.
 
Klachtonderdeel a); onjuiste voorstelling van zaken?

5.6 Naar het oordeel van de raad heeft klager 1 zich te laat beklaagd over het handelen van verweerster in zijn zaak tegen Rotterdam Freight Station. Uit de stukken is de raad gebleken dat die zaak in 2017 speelde en dat klager zich op 4 september 2022 bij de deken daarover heeft beklaagd. Dat is echter ruim buiten de wettelijke klachttermijn van drie jaar zoals genoemd in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Dat aan de zijde van klager 1 sprake is geweest van een verschoonbare reden om daarover niet tijdig te klagen, zoals genoemd in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet, is de raad niet gebleken. Klager 1 heeft in dat kader gesteld dat hij zich pas veel later heeft gerealiseerd dat verweerster sinds 2017 niets in genoemde zaak had gedaan. Dat klager 1 dit niet eerder wist, komt de raad onaannemelijk voor. Het had op de weg van klager 1 gelegen om in 2017 of uiterlijk in de loop van 2018 nog navraag bij verweerster te doen naar de stand van zaken. Dat hij dat toen heeft gedaan, is de raad uit de stukken echter niet gebleken. 
5.7 Nu klager 1 dan ook niet binnen drie jaar na 2017 over het optreden van verweerster in genoemde zaak heeft geklaagd, terwijl ook geen concrete feiten zijn gesteld waardoor klager 1 redenen had om pas buiten die driejaarstermijn te klagen, wordt klager 1 niet ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a) sub (i).
5.8 Verweerster heeft erkend dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager 1 in de zaak tegen mevrouw K en dat zij daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zo heeft zij erkend dat zij in die zaak aan klager 1 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door te beweren dat zij een procedure aanhangig had gemaakt, terwijl dat niet het geval was. De raad zal dan ook klachtonderdeel a) sub (ii) gegrond verklaren. Voor de tuchtrechtelijke consequentie wordt verwezen naar hetgeen hierna, bij 6.2 - 6.4, wordt overwogen.

Klachtonderdeel b); toevoeging of betalend?

5.9 Klager 1 heeft tijdens de zitting van de raad gereageerd op het door verweerster schriftelijk en tijdens de zitting gevoerde verweer, een en ander zoals vermeld bij haar verweer hiervoor. Volgens klager 1 kon hij bij zijn verzoek om peiljaarverlegging de door verweerster verstrekte onjuiste gegevens niet wijzigen. Daardoor is de Raad voor Rechtsbijstand ten onrechte uitgegaan van de situatie dat hij alleenstaand was, terwijl hij samenwoonde. Daarna is klager 1 verhuisd. Een brief van de Raad voor Rechtsbijstand over de intrekking van de alsnog verleende toevoeging heeft hem niet bereikt. Volgens klager 1 heeft verweerster hem over dat besluit veel te laat, pas kort voor de zitting op 5 januari 2022 bij het gerechtshof, geïnformeerd. Tevens heeft zij hem daarna onder druk de factuur laten betalen omdat zij anders niet naar de zitting zou gaan. 
5.10 Vaststaat dat klager 1 na zijn verzoek om peiljaarverlegging alsnog een toevoeging heeft gekregen voor zijn procedure in hoger beroep tegen Importauto’s.nl. Ook staat vast dat de Raad voor Rechtsbijstand na controle heeft geconstateerd dat klager 1 ook als alleenstaande al een te hoog inkomen genoot om voor een toevoeging in aanmerking te komen, waarna de toevoeging met terugwerkende kracht is ingetrokken. Dat klager 1 geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, kan verweerster niet worden verweten. Verweerster heeft immers onbetwist tijdens de zitting gesteld dat klager 1 wist dat hijzelf op tijd bezwaar moest maken maar dat hij dat niet heeft gedaan. De raad is verder gebleken dat kort voor de zitting bij het gerechtshof op 5 januari 2022 tussen partijen is gesproken over betaling door klager 1 voor de komende werkzaamheden van verweerster. Alhoewel de daarbij door verweerster - door haar niet weersproken - bewoordingen, dat zij liever trampoline met de kinderen ging springen dan onbetaald naar een zitting te gaan, niet fraai zijn geweest, zijn die uitlatingen niet dusdanig dat klager 1 zich daarmee klemgezet kan hebben gevoeld. Als dat al wel het geval was dan had toen van klager 1 verwacht mogen worden dat hij tegen de betaling, of de hoogte van het gefactureerde bedrag, bezwaar had gemaakt. Dat hij dat heeft gedaan, blijkt niet uit de stukken. Juist het tegendeel, omdat uit de stukken volgt dat klager 2 voor klager 1 de factuur van 29 december 2021 aan verweerster heeft betaald, zonder protest. Voor zover klager 1 al met verweerster een vaste prijsafspraak had gemaakt, zoals klager 1 stelt en verweerster betwist, dan was het gefactureerde bedrag van € 1.000,- in elk geval lager dan het volgens klager 1 afgesproken bedrag en aldus toelaatbaar.
5.11 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster hierin niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager 1 heeft gehandeld. Daarom zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.


Klachtonderdeel c); fouten in zaak Importauto’s.nl?

5.12 Of verweerster fouten heeft gemaakt in deze procedure in twee instanties van klager 1 kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Het is ook aan de civiele rechter voorbehouden om de processtukken op inhoud en deskundigheid te beoordelen en daarover een beslissing te nemen, niet aan de tuchtrechter. Uit het enkele feit dat in het vonnis van civiele rechter enkele malen de zinsnede “niet gesteld noch gebleken" genoteerd is volgt niet zonder meer dat verweerster fouten heeft gemaakt. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, zal de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d); delen vertrouwelijk gesprek toelaatbaar?

5.13 In het klachtdossier zit, anders dan klager 1 stelt, geen geluidsopname of transcript van het gesprek dat op 30 maart 2022 tussen klager 1 en verweerster heeft plaatsgevonden. De raad kan dan ook niet vaststellen of verweerster, die dat overigens betwist, een onjuiste weergave heeft gegeven van het gesprek op 30 maart 2022 in haar verslag van 4 april 2022. De raad is verder van oordeel dat het delen van de inhoud van een vertrouwelijk gesprek tussen advocaat en cliënt met kantoorgenoten in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is omdat die kantoorgenoten ook een geheimhoudingsverplichting hebben en omdat intercollegiaal overleg ook voor de cliënt behulpzaam kan zijn. In het onderhavige geval heeft verweerster, zo heeft zij onweersproken gesteld, tijdens het overleg op 30 maart 2022 aan klager 1 laten weten dat zij de inhoud ervan ook zou bespreken met haar kantoorgenoten. Dit staat ook zo vermeld in haar gespreksverslag. Dat verweerster over haar gesprek met klager 1 heeft gesproken met haar kantoorgenoten, kan haar dan ook tuchtrechtelijk niet worden verweten. Ook klachtonderdeel d) wordt ongegrond verklaard.
 
Ten aanzien van schadevergoeding

5.14 De raad ziet onvoldoende aanleiding om op grond van het voorgaande een schadeloosstelling aan klager 1 toe te kennen. Dit niet nader onderbouwde verzoek wordt dan ook afgewezen.

6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht van klager 1 deels gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerster een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke.
6.2 De raad is van oordeel dat het handelen van verweerster in de kwestie tegen mevrouw K ernstig laakbaar is geweest. Verweerster heeft langdurig volhard in haar eerste leugen tegen klager 1 dat zij zijn zaak tegen mevrouw K bij de rechtbank had aangebracht. Op meerdere momenten daarna had zij, zeker na de herhaalde vragen van klager 1 over de stand van zaken, haar onjuiste mededeling kunnen herstellen, maar heeft dat om haar moverende redenen niet gedaan. Zij heeft zelfs een gefingeerde zittingsdatum genoemd en geprobeerd om haar fout te verhullen door klager 1 te adviseren om geen aanvullende eis in te dienen en hem afgeraden om zijn zaak voort te zetten. Dat wilde klager 1 niet die bovendien pas na eigen onderzoek heeft ontdekt dat verweerster nooit een procedure tegen mevrouw K was gestart.
6.3 In haar e-mail van 15 februari 2022 heeft verweerster daarna weliswaar haar verontschuldigingen aan klager 1 aangeboden, maar die verontschuldigingen komen de raad niet oprecht voor. In diezelfde e-mail stelt zij voor dat klager 1 zelf de nieuwe procedure moet doen, terwijl de raad niet is gebleken dat verweerster voor dat geval heeft aangeboden om de door klager 1 op 12 april 2020 betaalde eigen bijdrage van € 760,- dan terug te betalen. Daarnaast heeft verweerster in diezelfde e-mail klager 1 (opnieuw) afgeraden om de zaak voort te zetten vanwege vermeende bewijsproblemen. Dat advies is, gelet op het latere eindvonnis ten gunste van klager 1, niet juist gebleken. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende haar verantwoordelijkheid genomen om haar gemaakte fout op te lossen, wat zij allicht in goed overleg met klager 1 had kunnen doen. Ook tijdens de zitting van de raad heeft verweerster geen verantwoordelijkheid kunnen of willen afleggen over haar nalatigheid in genoemde zaak, terwijl zij wist dat klager 1 daar veel belang aan hechtte.
6.4 Aldus heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet) geschonden door te (blijven) volharden in haar eigen leugen richting klager 1. Alle omstandigheden samen resulteren daarin dat naar het oordeel van de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor vier weken moet worden opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager 1 betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager 1 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager 1,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager 1. Deze geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager 2 niet-ontvankelijk in deze klacht;
- verklaart klager 1 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a) sub (i);
- verklaart klachtonderdeel a) sub (ii) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken (4) op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerster aan klager 1 de door hem aan haar betaalde eigen bijdrage van € 760,- terugbetaalt en wel binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing. Bij gebreke van deze tijdige betaling wordt de voorwaardelijke schorsing van vier weken omgezet naar een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken, ingaande zes weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
en
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- wijst het verzoek van klager 1 tot schadeloosstelling af.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en A.E. Mulder, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.

griffier                                                                                                                                        voorzitter
 
Verzonden d.d. 11 maart 2024