ECLI:NL:TADRARL:2024:54 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-756/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:54
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 12-03-2024
Zaaknummer(s): 23-756/AL/NN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. De raad is niet gebleken dat verweerder zich beledigend of laatdunkend heeft uitgelaten en evenmin dat hij halve waarheden en leugens verkondigd zou hebben. Wel heeft verweerder klaagster rechtstreeks benaderd, terwijl hij wist dat klaagster een advocaat had. Weliswaar geeft de betreffende gedragsregel, die dit verbiedt, een uitzondering op de hoofdregel voor het geval een aanzegging met rechtsgevolg wordt gedaan, maar die uitzondering geldt niet indien het beoogde rechtsgevolg ook bereikt kan worden door enkele verzending van deze mededeling aan de advocaat van de wederpartij. Niet valt in te zien waarom in deze casus alleen een schrijven aan de advocaat van de wederpartij niet zou hebben volstaan. Bovendien moet de advocaat zich dan ook beperken tot enkel die aanzegging met rechtsgevolg. De brief van verweerder in deze is echter veel uitvoeriger dat dat. Dit klachtonderdeel is gegrond. Maatregel: berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 maart 2024
in de zaak 23-756/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigden: mr. [K] en [B.M.]
over
verweerder
gemachtigde: mr. [T]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN045/2236777 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 januari 2024. Daarbij waren de beide gemachtigden van klaagster aanwezig en verweerder met zijn gemachtigde. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3. De raad heeft de op 28 december 2023 van de zijde van klaagster toegezonden stukken niet toegevoegd aan het dossier, omdat niet is in te zien waarom deze twee weken voor de zitting aan de raad zijn toegezonden terwijl dat ook al veel eerder had gekund. 

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft in juni 2019 haar woning verkocht. Op 16 september 2019 is de woning geleverd.
2.2 Na de levering ontdekten de kopers gebreken aan, in en rond de woning. Daarover ontstond tussen klaagster en de kopers een geschil. In dat geschil heeft verweerder de kopers bijgestaan.
2.3 Op 7 oktober 2020 heeft verweerder aan klaagster een brief gezonden. In die brief wordt klaagster - voor zover nog nodig na een eerder schrijven van 15 juli 2020 - aansprakelijk gesteld voor drie problemen. Verder wordt daarin vermeld dat zo klaagster niet bereid is in gesprek te gaan de cliënten van verweerder geen andere keuze rest dan klaagster in rechte te betrekken. Een afschrift van die brief is aan de advocaat van klaagster gezonden.
2.4 Op 16 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster in reactie op voormelde brief van 7 oktober 2020 per e-mail aan verweerder bericht dat zij wegens omstandigheden nog niet inhoudelijk op die brief heeft kunnen reageren, maar dat een inhoudelijke reactie binnen een week zal volgen. Verder verzoekt de advocaat van klaagster verweerder dringend om, conform de gedragsregels, via haar te communiceren en niet rechtstreeks met haar cliënte. Daarbij heeft de advocaat van klaagster nog opgemerkt dat het zenden van de brief rechtstreeks aan haar cliënte geen enkel doel had/heeft en dat verweerder dat daarom achterwege dient te laten.
2.5 Op 2 december 2020 heeft verweerder een brief aan de advocaat van klaagster gezonden.
2.6 Op 24 december 2020 om 18:48 uur heeft verweerder rechtstreeks aan klaagster een e-mailbericht gezonden, inhoudende dat hij op 2 december 2020 een brief aan de advocaat van klaagster heeft gezonden en dat hij daar nog geen reactie op heeft gehad. De betreffende brief is als bijlage bij de e-mail gevoegd. Verder staat in de e-mail dat verweerder vanwege het feit dat hij nog geen reactie heeft gehad, er vanuit gaat dat klaagster weigert mee te werken aan het treffen van een oplossing buiten rechte en dat zijn cliënten zich genoodzaakt zien een procedure tegen klaagster te starten en zich dienaangaande alle rechten voorbehouden. Tevens wordt meegedeeld dat de cliënten van verweerder tot herstel zullen overgaan en de kosten daarvan op klaagster zullen verhalen in een gerechtelijke procedure. De e-mail is ‘cc’ aan de advocaat van klaagster gezonden.
2.7 Op 29 maart 2021 is een dagvaarding aan klaagster betekend.
2.8 Bij vonnis van 9 november 2022 heeft de rechtbank aan de kopers een schadevergoeding toegekend. Klaagster heeft het op grond van dit vonnis verschuldigde bedrag aan de kopers voldaan. Klaagster is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.
2.9 Bij brief van 31 maart 2023 heeft klaagster via de interne klachtenregeling van het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is een klacht tegen verweerder ingediend. De klachtenfunctionaris van het kantoor heeft op 25 april 2023 de klacht als ongegrond beoordeeld.
2.10 Op 11 mei 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster beledigend en laatdunkend te beoordelen en weg te zetten, ook in het openbaar;
b) klaagster rechtstreeks te benaderen, in plaats van via haar advocaat;
c) aantoonbaar halve waarheden en leugens te verkondigen;
d) de advocaat van klaagster onheus te bejegenen.
3.2 De klacht is door de gemachtigden van klaagster nader toegelicht aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota.

4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Het verweer is op de mondelinge behandeling nader toegelicht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 In deze klachtzaak gaat het om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.

Klachtonderdeel a) zich beledigend en laatdunkend uitlaten

5.2 Klaagster stoort zich aan de bewoordingen die verweerder in diverse correspondentie gebruikt. Door klaagster wordt in deze verwezen naar de klacht zoals zij die in de interne klachtenregeling heeft ingediend, waarin een aantal citaten uit diverse correspondentie is aangehaald. Die citaten gelezen hebbende is de raad, gelijk ook de klachtenfunctionaris, niet gebleken dat de aldaar vermelde passages beledigend dan wel laatdunkend zijn. Hoe dan ook vallen die passages en bewoordingen binnen de hiervoor onder 5.1 vermelde vrijheid van de advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b) klaagster rechtstreeks benaderen

5.3 Klaagster stelt dat verweerder haar in strijd met de gedragsregels tweemaal rechtstreeks heeft benaderd, terwijl verweerder wist dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan.
5.4 Door verweerder is niet weersproken dat hij klaagster tweemaal rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan. In zijn verweer stelt verweerder dat in de eerste brief, de brief van 7 oktober 2020, een aanzegging met rechtsgevolg was opgenomen; te weten een ingebrekestelling en een aansprakelijkheidsstelling voor een drietal schadeposten. Die brief is gelijktijdig in afschrift naar de advocaat van klaagster gezonden. Ook de e-mail van 24 december 2020 bevat volgens verweerder een aanzegging met rechtsgevolg.
5.5 De raad overweegt als volgt. Op grond van gedragsregel 25 stelt de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan na tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In afwijking hiervan mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet.
5.6 Vast staat, want door verweerder niet weersproken, dat verweerde klaagster tweemaal, te weten op 7 oktober 2020 en op 24 december 2020 in de vroege avond, rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan. Niet gebleken is dat de advocaat van klaagster verweerder toestemming heeft gegeven om zich rechtstreeks met klaagster in verbinding te stellen. Integendeel, in de reactie van de advocaat van klaagster op de brief van 7 oktober 2020 verzoekt de advocaat van klaagster verweerder dringend om dat achterwege te laten en via de advocaat van klaagster te communiceren en niet rechtstreeks met klaagster.
5.7 Weliswaar geeft de gedragsregel een uitzondering op de hoofdregel voor het geval een aanzegging met rechtsgevolg wordt gedaan, maar die uitzondering geldt niet indien het beoogde rechtsgevolg ook bereikt kan worden door enkele verzending van deze mededeling aan de advocaat van de wederpartij. Niet valt in te zien waarom in deze casus alleen een schrijven aan de advocaat van de wederpartij niet zou volstaan. Bovendien moet de advocaat zich dan ook beperken tot die aanzegging met rechtsgevolg. Met name de brief van 7 oktober 2020 is veel uitvoeriger (wel 3 pagina’s lang).
5.8 Zelfs als de mededeling dat de cliënten van verweerder (onmiddellijk) overgingen tot herstel van de schade in de e-mail van 24 december 2020 al als een aanzegging met rechtsgevolg aangemerkt moet worden, dan valt niet in te zien waarom dit rechtsgevolg niet ook bereikt had kunnen worden als die e-mail enkel aan de advocaat van klaagster was gezonden. Dit handelen is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar en dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
 
Klachtonderdeel c) halve waarheden en leugens verkondigen

5.9 Volgens klaagster werden in de procedure over de schade door verweerder in de stukken steeds hogere te vergoeden bedragen genoemd. Ook werden steeds andere bedragen genoemd ten aanzien van het herstel van de fundering en bodemsanering. Door steeds op andere wijze de hoogte van de schade te benoemen en te onderbouwen verkondigt verweerder volgens klaagster halve waarheden en leugens. Het is volgens klaagster ook niet zo dat de kopers al jarenlang ernstige hinder en aantasting van hun woongenot ondervonden. Dat ging om een periode van minder dan twee jaar; de woordkeuze van verweerder was dus onjuist. Verder heeft verweerder de rechtbank misleid inzake de stucadoorskosten. Die schade is wel gevorderd en ook toegewezen door de rechtbank, maar was niet aanwezig. Ook is een hypotheekbedrag van klaagster onjuist weergegeven, waardoor de rechter een verkeerd beeld had bij het leggen van beslag. Door inzage in het kadaster het verweerder het juiste bedrag eenvoudig kunnen achterhalen.
5.10 Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Het is niet ongebruikelijk dat in een schadeprocedure de omvang van de schade niet direct duidelijk is en dat  schadebedragen daarom gedurende de procedure fluctueren. Door verweerder is in dit kader ook aangevoerd dat sprake was van ‘voortschrijdend inzicht’. Ten aanzien van de ‘jarenlange hinder’ hanteren klaagster en verweerder kennelijk verschillende startdata. Dat betekent echter niet dat verweerder halve waarheden of leugens verkondigt. Ten aanzien van de stucadoorskosten heeft verweerder, terecht, aangevoerd dat deze door de rechter zijn vastgesteld in het vonnis van 9 november 2022 en dat klaagster daartegen, als zij het daarmee niet eens was, hoger beroep had moeten instellen. Dat heeft zij niet gedaan. Ten aanzien van het hypotheekbedrag mag van algemene bekendheid worden verondersteld dat het inschrijvingsbedrag in het kadaster niet overeen hoeft te komen met de daadwerkelijke schuld aan de bank, zeker niet als er gedurende de looptijd op is afgelost. Door verweerder is op dit punt nog aangevoerd dat het gestelde daar ook helemaal niet op zag. Mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 5.1 is vooropgesteld, is de raad niet gebleken dat verweerder halve waarheden of leugens heeft verkondigd.
  
Klachtonderdeel d) de advocaat van klaagster onheus bejegenen

5.11 Ter zitting is namens klaagster toegelicht dat dit klachtonderdeel ruimer moet worden gelezen dan enkel zoals deze in de aanbiedingsbrief is vermeld. Het gaat klaagster ten aanzien van dit klachtonderdeel om de in haar ogen laakbare houding van verweerder na het vonnis van 9 november 2022, waaronder het schofferen van de advocaat van klaagster. Verweerder heeft ter zitting hiertegen aangevoerd dat dit een nieuw punt is. De raad zal niettemin van deze ruimere lezing uitgaan nu verweerder niet in zijn verdediging wordt geschaad. Uit de aan de aanbiedingsbrief onderliggende stukken kan namelijk ook worden afgeleid dat dit klachtonderdeel meer omvat dan enkel het onheus bejegenen van de advocaat van klaagster.
5.12 Uit hetgeen namens klaagster op dit punt mede ook ter zitting is aangedragen blijkt de raad niet dat de houding van verweerder na het vonnis van 9 november 2022 laakbaar was, zoals klaagster stelt. Voor zover de gedragingen en uitlatingen die in de pleitnota worden genoemd klaagster tegen de borst stuiten, vallen deze binnen de vrijheid die verweerder als advocaat heeft zoals hiervoor onder 5.1 omschreven. Ten aanzien van het onheus bejegenen van de advocaat van klaagster is het aan die advocaat zelf om daar, zo deze van mening is onheus bejegend te zijn, een klacht in te dienen. Ten aanzien hiervan is klaagster niet-ontvankelijk en voor het overige is dit klachtonderdeel ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Nu de raad klachtonderdeel b) gegrond zal verklaren, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke.
6.2 Verweerder heeft gedragsregel 25 geschonden. Deze gedragsregel wordt strikt gehanteerd. Niet snel zal van een situatie sprake zijn dat het rechtstreeks benaderen van de wederpartij gerechtvaardigd is als deze een advocaat heeft, zelfs niet als het om een aanzegging met rechtsgevolg gaat. Verweerder is door de advocaat van de wederpartij – die daarbij ook wees op de gedragsregels – expliciet en dringend verzocht haar cliënte niet rechtstreeks te benaderen. Niettemin heeft verweerder na deze waarschuwing op 24 december 2020 in de vroege avond per e-mail voor een tweede maal rechtstreeks benaderd, zonder dat daarvoor een gerechtvaardigde grond aanwezig was. Gelet op die omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping in deze passend en geboden is. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-756/AL/NN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover klachtonderdeel d) ziet op het onheus bejegenen van haar advocaat;
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen (klachtonderdeel d) voor het overige) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, H.Q.N. Renon, S.H.G. Swennen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.

Griffier                                                                                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 11 maart 2024