ECLI:NL:TADRARL:2024:53 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-900/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:53
Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 07-03-2024
Zaaknummer(s): 23-900/AL/NN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2024
in de zaak 23-900/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
voormalig advocaat te [plaats]
over
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 20 december 2024 met kenmerk 2023 KNN145 / 2278660.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoekschrift strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor, gedateerd 22 juni 2023, ingediend. In dat verzoekschrift heeft klager verzocht om mr. E.A.C. van de Wiel, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland, als getuige te horen.
1.2 Verweerder heeft namens mr. Van de Wiel en de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een verweerschrift, gedateerd 30 oktober 2023, ingediend. Onderdeel 4.11 van dat verweerschrift luidt, voor zover relevant, als volgt:

Misbruik van de bevoegdheid tot het bezigen van het middel.
Verweerders verwijzen naar de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 13 juni 2022 (PRODUCTIE 4). Verzoeker had aan de voorzitter van het Hof verzocht een klacht over de Deken te verwijzen naar een andere deken voor het onderzoek en behandeling. De voorzitter van het Hof heeft het verzoek tot verwijzing naar een andere deken buiten behandeling gesteld wegens misbruik van klachtrecht.

1.3 De beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 13 juni 2022, waarnaar in het verweerschrift wordt verwezen, luidt - voor zover relevant - als volgt:

2.2 De voorzitter stelt vast dat in de beslissing van 8 januari 2019 al is overwogen dat klager vier klachten over de ambtsvoorganger van verweerster als Deken in de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland heeft ingediend. Daarbij is overwogen dat klager er rekening mee moet houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen.

2.3 De voorgelegde klacht is slechts in algemene termen geformuleerd en blijkbaar enkel gericht op het gegeven dat een dekenbezwaar tegen hem is gericht door verweerster, welke bevoegdheid haar als deken op grond van de wet toekomt. Het had op de weg van klager gelegen zijn klacht concreet te maken aan de hand van opsomming van verweten gedragingen en die te onderbouwen, wat klager heeft nagelaten. Een enkele verwijzing naar het dekenbezwaar en het verweer is daartoe bepaald onvoldoende. Verwijzing naar een andere deken voor onderzoek heeft geen zin omdat niet valt in te zien wat de deken naar wie de klacht verwezen zou moeten worden te onderzoeken heeft.

Zoals de voorzitter in de onder 2.2 genoemde beslissing klager al heeft voorgehouden, moet klager er rekening mee houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen. Daartoe zal de voorzitter dan ook overgaan.

3 BESLISSING

De voorzitter van het hof van discipline:

3.1 stelt het verzoek tot verwijzing naar een andere deken voor onderzoek en behandeling buiten behandeling.

1.4 Op 7 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1  De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij in onderdeel 4.11 van zijn verweerschrift heeft gesteld dat dat de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht buiten behandeling zou hebben gesteld wegens misbruik van klachtrecht. Dat is feitelijk onjuist en in strijd met gedragsregel 8.
2.2 Verweerder heeft verder betoogd dat de klachtwaardigheid van het handelen van verweerder nog wordt vergroot doordat klager tijdens de zitting aan verweerder de gelegenheid heeft gegeven om de onjuistheid te corrigeren en verweerder dit heeft nagelaten. Ook na de zitting had verweerder de rechtbank nog kunnen verzoeken om de zaak te heropenen, maar hij heeft dit nagelaten en hij is ook niet op de uitnodiging van klager ingegaan om in gesprek te gaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2 Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 13 juni 2022 verwezen. De klacht van klager is gericht tegen de (in de ogen van klager onjuiste) stelling van verweerder dat de voorzitter van het Hof van Discipline in deze beslissing klagers klacht buiten behandeling heeft gesteld wegens misbruik van klachtrecht. De voorzitter is van oordeel dat gelet op de onder de feiten opgenomen inhoud van de beslissing van het Hof niet valt in te zien waarom de interpretatie van deze beslissing door verweerder - namelijk dat de klacht buiten behandeling is gesteld wegens misbruik van klachtrecht - onjuist is. Van het verstrekken van informatie aan de rechter waarvan verweerder weet dat die onjuist is, is dan ook geen sprake. Bovendien heeft verweerder de (gehele) beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline als productie bij zijn verweerschrift gevoegd, zodat de rechtbank daarvan kennis heeft kunnen nemen.

4.3 De voorzitter overweegt verder dat gelet op het oordeel dat verweerder geen onjuiste feiten heeft geponeerd, ook de overige verwijten (inhoudende dat verweerder zijn stelling niet heeft gecorrigeerd, hij niet heeft verzocht om de zaak te heropenen en niet is ingegaan om hierover met klager in gesprek te gaan) niet terecht door klager zijn voorgesteld.

4.4 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.

Griffier                                                                                                                                           Voorzitter
 
Verzonden d.d. 12 februari 2024