ECLI:NL:TADRARL:2024:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-906/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:45
Datum uitspraak: 26-02-2024
Datum publicatie: 06-03-2024
Zaaknummer(s): 23-906/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: De voorzitter verklaart de klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2024
in de zaak 23-906/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 21 december 2023 met kenmerk K23/60.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 29 januari 1988 is klaagster gehuwd met de heer Van O.
1.2 Bij beschikking van 12 september 2016 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen klaagster en Van O. uitgesproken. Klaagster en Van O. zijn rond die periode begonnen met het regelen van de gevolgen van hun echtscheiding, zoals alimentatieverplichtingen en de uit de woning die zij samen hadden voortvloeiende vorderingen.
1.3 In maart 2019 heeft Van O. een strafbaar feit gepleegd waarvan klaagster slachtoffer is geworden. Van O. is daarvoor onherroepelijk veroordeeld. Klaagster heeft op grond van deze veroordeling de schade die zij heeft geleden op Van O. willen verhalen.
1.4 Vanaf augustus 2021 tot en met eind november 2022 is klaagster inzake de afwikkeling van de echtscheiding bijgestaan door verweerder.
1.5 Op 6 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich onvoldoende voor klaagster in te spannen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich onvoldoende voor haar heeft ingespannen. Klaagster heeft in het bijzonder gesteld dat verweerder ten onrechte Van O. niet aansprakelijk heeft gesteld en dat hij onvoldoende met klaagster overleg heeft gevoerd. Verweerder heeft deze verwijten betwist. Hij heeft betoogd dat de schade die klaagster door Van O. heeft geleden, wel degelijk onderdeel uitmaakte van de vordering. Ook heeft verweerder gesteld dat hij alles met klaagster heeft besproken en correspondentie richting derden altijd aan klaagster heeft voorgelegd en alleen na haar goedkeuring heeft verzonden. Daarnaast heeft klaagster gesteld dat verweerder zich niet aan de gerechtelijke uitspraken hield en dat de gerechtsdeurwaarder haar het een en ander had uitgelegd en dat verweerder dat had moeten doen. Verweerder heeft daarop aangevoerd dat hem niet duidelijk is in welke zin hij zich niet gehouden heeft aan eerdere uitspraken en welke informatie hij heeft gegeven aan klaagster.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat klaagster haar verwijten onvoldoende duidelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd met relevante stukken. Het alleen maar stellen van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan kwaliteit van de dienstverlening. Ook nadat de deken haar er meermalen op heeft gewezen dat de relevantie van de door haar gestuurde stukken ten aanzien van het tuchtrechtelijk handelen van verweerder haar niet duidelijk is, heeft klaagster haar klacht niet nader onderbouwd. Omdat de feitelijke onderbouwing van de verwijten ontbreekt, en verweerder alle verwijten (gemotiveerd) heeft betwist, is de juistheid van die verwijten en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond zal verklaren. De voorzitter komt daardoor niet toe aan bespreking van de overige onderdelen van het verweer.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.

Griffier                                                                                                                                              Voorzitter
 
Verzonden d.d. 27 februari 2024