ECLI:NL:TADRARL:2024:42 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-562/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:42
Datum uitspraak: 29-01-2024
Datum publicatie: 05-03-2024
Zaaknummer(s): 23-562/AL/MN
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat. De vermelding van de naam van klager in processtukken in het kader van een medische klachtprocedure bij het RTG Zwolle is niet klachtwaardig. Uit de stukken en de verklaringen die klager en verweerster ter zitting hebben afgelegd blijkt dat klager en het conflict tussen klager en de cliënt van verweerster bij het RTG Zwolle bekend is. De processtukken zijn ook niet openbaar toegankelijk voor derden. Verder verdient het aanbeveling om in processtukken te vermelden dat een beslissing waarnaar wordt verwezen in hoger beroep is vernietigd en om de reden te vermelden waarom de vernietigde beslissing toch wordt aangehaald. Gelet op de context waarin verweerster dit niet heeft gedaan – het jarenlange conflict tussen klager en de cliënt van verweerster en de daaruit voortvloeiende klachten van patiënten over klager en de cliënt van verweerster – is dit niet klachtwaardig.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 januari 2024
in de zaak 23-562/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft de klacht op 29 november 2021 ontvangen.
1.2 Op 11 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1632673 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Verweerster is bijgestaan door een kantoorgenoot. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 20 november 2023.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft als tandarts al jarenlang een slepend conflict met een andere tandarts. Deze andere tandarts wordt in dat conflict bijgestaan door verweerster.
2.3 Vanaf 2018 zijn door (overstappende) patiënten van klager en de cliënt van verweerster medische klachten over klager en de cliënt van verweerster ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Zwolle (hierna: RTG Zwolle).
2.4 In de klachtzaken van derden tegen haar cliënt heeft verweerster op 4 augustus 2021 namens haar cliënt bij het RTG Zwolle twee verweerschriften ingediend en op 26 november 2021 een pleitnota. In deze stukken heeft verweerster de naam van klager expliciet vermeld, terwijl klager geen procespartij is in de klachtzaken. Verder heeft verweerster in de verweerschriften namens haar cliënt een beroep gedaan op twee beslissingen van het RTG Zwolle, van 12 februari 2021 en van 16 mei 2019. De beslissing van 16 mei 2019 over een klacht over klager is op 17 maart 2020 in hoger beroep door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG) vernietigd. Dat was al het geval toen verweerster namens haar cliënt een beroep deed op de uitspraak van het RTG Zwolle van 16 mei 2019.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Zoals klager als aanvulling op de door de deken omschreven klachtonderdelen ter zitting heeft geformuleerd, verwijt klager verweerster het volgende:
a) verweerster heeft de privacy van klager geschonden in de processtukken van 4 augustus 2021 en 26 november 2021 in een procedure bij de medisch tuchtrechter te Zwolle. Klager is geen procespartij in de klachtzaak waarin deze stukken door verweerster zijn ingediend, maar verweerster heeft zijn naam in deze stukken expliciet vermeld. Ook heeft verweerster in deze processtukken opzettelijk onwaarheden en halve waarheden vermeld om klager daarmee bij het RTG Zwolle in een kwaad daglicht te stellen;
b) verweerster heeft de naam van klager tegenover een derde partij verbonden aan een geanonimiseerde beslissing van de medisch tuchtrechter waarvoor hij geen toestemming heeft gegeven. Daar komt nog bij dat deze beslissing in hoger beroep is vernietigd.
3.2 De raad zal hierna, bij de beoordeling, op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster voert aan dat het in het belang van haar cliënt noodzakelijk was om in de verweerschriften van 4 augustus 2021 en in de pleitnota van 26 november 2021 in te gaan op de rol van klager bij de ingediende klachten over haar cliënt en om de naam van klager te verbinden aan de relevante beslissingen van het RTG Zwolle en het CTG. Volgens verweerster was juist de hoedanigheid van klager als procespartij in die procedures van belang om het RTG Zwolle te kunnen overtuigen van de juistheid van de stellingen dat klager op conflicterende wijze met haar cliënt omgaat en dat klager de klachten van de patiënten over haar cliënt vermoedelijk op de achtergrond op touw heeft gezet. Verweerster is van mening dat als de privacy van klager in het geding zou zijn gekomen door informatie over klager in de processtukken op te nemen, de belangen van klager niet onnodig of onevenredig zijn geschonden zonder redelijk doel.
4.2 Verder voert verweerster aan dat zij in de bewuste processtukken alleen aan de beslissing van 16 mei 2019 heeft gerefereerd voor wat betreft de wijze waarop klager omgaat met het indienen van klachten over haar cliënt. In hoger beroep heeft het CTG zich niet inhoudelijk uitgelaten over de conflicterende handelwijze van klager, zodat het oordeel van het CTG volgens verweerster niets afdoet aan het oordeel van het RTG Zwolle op dat punt. Daarom heeft zij het in de processtukken niet van toegevoegde waarde geacht om de beslissing van het CTG hierbij te betrekken, aldus verweerster.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 De klacht gaat in beide onderdelen gaat over de handelwijze van verweerster in twee klachtzaken over medische kwesties van derden gericht tegen de cliënt van verweerster. In deze klachtzaken is klager geen procespartij. Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht over verweerster moet de raad ambtshalve eerst vaststellen of klager een voldoende eigen rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt immers alleen toe aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. In dit geval is de raad van oordeel dat klager een voldoende eigen rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht over verweerster, omdat verweerster in twee verweerschriften en een pleitnota uitdrukkelijk refereert aan klager en het conflict tussen klager en haar cliënt, waarbij verweerster ook een beslissing van het RTG Zwolle aanhaalt in een klachtzaak van haar cliënt tegen klager. De klacht is in beide onderdelen dan ook ontvankelijk. Dit betekent dat de raad de klachtonderdelen hierna inhoudelijk zal beoordelen.

Toetsingskader

5.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a) is ongegrond

5.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij zijn privacy heeft geschonden door zijn naam expliciet te vermelden in twee verweerschriften van 4 augustus 2021 en in een pleitnota van 26 november 2021 in het kader van een procedure bij het RTG Zwolle. Ook verwijt klager verweerster dat zij in deze processtukken opzettelijk onwaarheden en halve waarheden heeft vermeld om hem daarmee bij het RTG Zwolle in een kwaad daglicht te stellen.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de naam van klager expliciet te noemen in twee verweerschriften en een pleitnota in het kader van een medische klachtprocedure bij het RTG Zwolle. Uit de stukken en de verklaringen die klager en verweerster ter zitting hebben afgelegd blijkt dat klager en het conflict tussen klager en de cliënt van verweerster bij het RTG Zwolle bekend is, onder meer door klachten die de cliënt van verweerster over klager heeft ingediend. Het is dus niet zo dat het RTG Zwolle via de processtukken van verweerster voor het eerst bekend werd met de naam van klager en het conflict tussen klager en verweerster. Daar komt bij dat de bewuste processtukken waarin verweerster de naam van klager heeft genoemd, zijn overgelegd in een procedure bij het RTG Zwolle en niet openbaar toegankelijk zijn voor derden die niet als procespartij betrokken zijn bij de betreffende medische klachtprocedures. Het is de raad ook niet gebleken dat de verweerschriften en de pleitnota van verweerster bij willekeurige derden, niet zijnde procespartij, terecht zijn gekomen. Van schending van de privacy van klager is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook ongegrond.
5.5 Ten aanzien van het verwijt dat verweerster in haar processtukken opzettelijk onwaarheden en halve waarheden heeft gesteld om klager daarmee bij het RTG Zwolle  in een kwaad daglicht te stellen, kan de raad niet vaststellen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerster heeft in haar processtukken het standpunt van haar cliënt verwoord en daarbij heeft zij mogen afgaan op de informatie die zij van haar cliënt krijgt. Klager heeft onvoldoende concreet gemaakt welke stellingen in de processtukken van verweerster volgens hem onjuist dan wel niet geheel juist zijn. Bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing is klachtonderdeel a) daarom ook op dit punt  ongegrond.

Klachtonderdeel b) is ongegrond

5.6 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij zijn naam tegenover een derde partij heeft verbonden aan een geanonimiseerde beslissing van het RTG Zwolle van 16 mei 2019 waarvoor hij geen toestemming heeft gegeven. Daar komt nog bij dat deze beslissing in hoger beroep door het CTG is vernietigd.
5.7 Ten aanzien van het verwijt dat verweerster zonder de toestemming van klager zijn naam tegenover een derde heeft verbonden aan de geanonimiseerde beslissing van het RTG Zwolle van 16 mei 2019 is de raad van oordeel dat verweerster daar geen tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Voor het vermelden van de bewuste geanonimiseerde beslissing in haar processtukken in het kader van de bijstand aan haar cliënt heeft verweerster geen toestemming van klager nodig. Het stond verweerster vrij om dit in het belang van haar cliënt te doen. In zoverre is klachtonderdeel b) ongegrond.
5.8 Verder is de raad van oordeel dat verweerster de grenzen van het tuchtrechtelijke toelaatbare niet heeft overschreden door in haar verweerschriften van 4 augustus 2021 de beslissing van het RTG Zwolle van 16 mei 2019 aan te halen, terwijl deze beslissing in hoger beroep is vernietigd. In het algemeen verdient het aanbeveling om in processtukken te vermelden dat een beslissing waarnaar wordt verwezen in hoger beroep is vernietigd en om de reden te vermelden waarom de vernietigde beslissing toch wordt aangehaald. Als een beslissing in hoger beroep is vernietigd, dan bestaat deze beslissing niet meer. Dit geldt niet alleen ten aanzien van een eventueel opgelegde maatregel, maar ook ten aanzien van de overwegingen die al dan niet aan de maatregel ten grondslag liggen. Het was in dit geval daarom beter geweest als verweerster in haar verweerschriften had vermeld dat de beslissing van 16 mei 2019 in hoger beroep is vernietigd en waarom zij deze vernietigde beslissing toch aanhaalt, maar gelet op de context waarin verweerster dit niet heeft gedaan – het jarenlange conflict tussen klager en de cliënt van verweerster en de daaruit voortvloeiende klachten van patiënten over klager en de cliënt van verweerster – heeft zij niet klachtwaardig gehandeld. Ook ten aanzien van dit verwijt is klachtonderdeel b) daarom ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, M. Lont, P.Th. Mantel en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 29 januari 2024