ECLI:NL:TADRARL:2024:317 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-596/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:317 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-12-2024 |
Datum publicatie: | 23-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-596/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder is in zijn verweer namens klaagster voor meerdere ankers gaan liggen. Het feit dat de kantonrechter in het nadeel van klaagster heeft geoordeeld kan verweerder niet worden verweten. Verder is geen sprake van excessief declareren. Klacht in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 23 december 2024
in de zaak 24-596/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 maart 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) van klager een klacht over verweerder ontvangen.
1.2 Op 12 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2229874
HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 november 2024. Daarbij
waren de statutair directeur van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is met haar verhuurder verwikkeld in een geschil over een door
klaagster gehuurde bedrijfsruimte. Verweerder heeft klaagster samen met zijn kantoorgenoot
mr. van L. in dit huurgeschil bijgestaan.
2.2 Op 21 mei 2021 heeft verweerder de opdracht van 6 mei 2021 schriftelijk aan
klaagster bevestigd. Daarin heeft verweerder het volgende vermeld:
‘De werkzaamheden zien (…) op juridisch advies over uw zaak over de door u gehuurde bedrijfsruimte (…). (…) De opdracht en de daartoe uit te voeren werkzaamheden kunnen tussentijds wijzigen, afhankelijk van de voortgang en/of behoeften in deze zaak. Met u is besproken dat ik mijn werkzaamheden eerst richt op het opstellen van een brief aan de wederpartij om tot een oplossing te komen zonder hiervoor naar de rechter te gaan. Daarnaast zal ik onderzoeken of het mogelijk is om een huisnummering te krijgen en of u een huurkorting kan vorderen vanwege het huurgenot. Momenteel heeft u de betaling van de huur volledig opgeschort om druk te zetten op de verhuurder. Een algehele nihil stelling van de huur is niet aan de orde en dus zal ik samen met u kijken of en hoe de huursom verlaagd kan worden door het gebrek aan huurgenot.
Zoals besproken reken ik voor de opdracht een uurtarief van € 275 exclusief btw. Om uw kosten te beperken zal ik mijn collega [mr. Van L.] vragen mij te ondersteunen. Het uurtarief van [mr. van L.] is € 150 exclusief btw. Op deze manier kunnen wij u een goede mix aanbieden van onze tarieven. Kosten en verschotten zal [het kantoor van verweerder] vooraf of achteraf aan u doorbelasten.
Wij hebben afgesproken de zaak zonder rechter op te lossen. Als dit niet lukt en we toch naar de rechter moeten, zullen hier forse kosten aan verbonden zijn. Mocht het zover komen, dan zullen wij tussentijds contact hebben over de verdere gang van zaken en de kosten.
Het te verwachten financiële resultaat houdt verband met het belang van de zaak en de mogelijkheden en risico’s. In elk juridisch geschil schuilen onzekerheden.
De benodigde werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten zijn op voorhand niet volmaakt in te schatten. Deze zijn mede afhankelijk van de te bepalen strategie, aanpak en wijze van uitvoering. Ook van invloed zijn onder andere acties van de eventuele wederpartij(en), ontwikkelingen en (gewijzigde) behoeften.
In een procedure zal de partij die naar het oordeel van de rechter (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld worden veroordeeld in de proceskosten. Voor wat betreft de advocaatkosten van de wederpartij gaat het in beginsel om een forfaitaire vergoeding. [Het kantoor van verweerder] zal slechts een procedure aanhangig maken, beëindigen of een schikkingsovereenkomst sluiten na ontvangst van uw schriftelijke akkoord. (…)’
2.3 Op 21 mei 2021 heeft verweerder de verhuurder namens klaagster aangeschreven.
2.4 Op 6 september 2021 is klaagster door de verhuurder gedagvaard om bij de
kantonrechter te Rotterdam te verschijnen. De verhuurder heeft gevorderd klaagster
te veroordelen tot betaling van achterstallige huur, de huurovereenkomst met klaagster
te ontbinden en klaagster te veroordelen tot ontruiming van de bedrijfsruimte.
2.5 Op 15 februari 2022 zijn de spreekaantekeningen voor de zitting bij de kantonrechter
aan klaagster gemaild. Op 16 februari 2022 om 10:18 uur is daar namens klaagster inhoudelijk
op gereageerd.
2.6 Op 16 februari 2022 heeft de kantonrechter de vordering van de verhuurder
op zitting behandeld. Daarbij waren onder meer verweerder en mr. Van L. aanwezig
2.7 Op 25 maart 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen waarbij de huurovereenkomst
tussen klaagster en de verhuurder is ontbonden met ontruiming van de bedrijfsruimte
en waarbij klaagster is veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur. Het vonnis
is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het vonnis heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat het ontbreken van
een eigen huisnummer van de bedrijfsruimte niet maakt dat er sprake is van een tekortkoming
van de verhuurder, een gebrek dan wel dwaling aan de zijde van de verhuurder. Daarbij
heeft de kantonrechter nog opgemerkt dat ‘zelfs als een of meer van de hiervoor besproken ongemakken al wel als een gebrek
zouden kunnen worden gekwalificeerd, dit nog steeds niet betekent dat [klaagster]
aanspraak kan maken op een vermindering van de huurprijs.’
2.8 Op 31 maart 2022 heeft verweerder op zijn kantoor met de directeur van klaagster
gesproken.
2.9 De ontruiming van de kantoorruimte was gepland op 26 april 2022. Klaagster
heeft de kantoorruimte voor die datum vrijwillig ontruimd.
2.10 Op 12 april 2022 heeft verweerder de eerste opzet voor een hogerberoepdagvaarding
aan klaagster gestuurd.
2.11 Op 4 mei 2022 heeft verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de kantonrechter door middel van betekening van een hogerberoepdagvaarding
aan de verhuurder tegen de roldatum van 21 juni 2022.
2.12 Het hoger beroep is, na uitstel, verwezen naar de rolzitting van 30 augustus
2022 voor een memorie van grieven. Op deze rolzitting is de zaak op verzoek van verweerder
doorgehaald.
2.13 Op 16 september 2022 heeft de rolgriffier van het gerechtshof per e-mail
bevestigd dat de zaak op de rol van 30 augustus 2022 is doorgehaald en dat de zaak
desgewenst kan worden hervat.
2.14 Op 21 september 2022 heeft verweerder klaagster gemaild dat hij zijn werkzaamheden
opschort vanwege het onbetaald laten van zijn declaraties.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder is tekortgeschoten in de dienstverlening ten aanzien van de kwaliteit
in het huurgeschil van klaagster met haar verhuurder;
b) verweerder wilde niet met klaagster tot een oplossing komen.
3.2 De raad leidt uit de klacht van klaagster af dat de kwaliteit van dienstverlening
waar klaagster in klachtonderdeel a) over klaagt specifiek gaat over de onjuiste advisering
(niet inroepen van de in de huurovereenkomst zogenoemde break-optie waarmee klaagster
de huurovereenkomst tussentijds had kunnen beëindigen en het tempo waarop de ontruiming
zou worden ingezet door de politie) en de juridische kwalificatie van het huurgeschil
door verweerder wat onder meer bleek uit het volledig andersluidende vonnis van de
kantonrechter dan wat verweerder bepleit had.
Daarnaast begreep de door verweerder ingezette collega Van L. de essentie van het
huurgeschil volgens klaagster onvoldoende waardoor onder meer diverse concepten van
de conclusie van antwoord voorbij kwamen. Klaagster is in het ongewisse gehouden over
of verweerder wel bij de comparitie van partijen bij de kantonrechter aanwezig zou
zijn en deze comparitie is slechts vooraf gegaan door een korte bespreking op de rechtbank
in plaats van een bespreking op kantoor. Bovendien verliep de comparitiezitting rommelig.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft klaagster uiteengezet dat zij met
haar verwijt dat verweerder niet tot een oplossing met haar heeft willen komen, doelt
op het opstellen van de dagvaarding voor het hoger beroep, de doorhaling van de zaak
in hoger beroep en de urenverantwoording en declaraties van verweerder.
3.4 De raad zal deze klachtonderdelen hierna beoordelen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij bij aanvang
van de zaak de strategie van het verweer uitvoerig met klaagster heeft besproken,
dat zijn kantoorgenoot de zaak, in overleg met klaagster, samen met hem behandelde
en dat er geen processtuk is verzonden zonder voorafgaand akkoord van klaagster. Volgens
verweerder was het vanaf het begin duidelijk dat hij de zitting bij de kantonrechter
samen met zijn kantoorgenoot zou doen.
Verweerder betwist dat hij heeft gezegd dat klaagster de aanzegging tot ontruiming
moest negeren.
Verder voert verweerder aan dat de dagvaarding voor het hoger beroep in concept
aan klaagster is verstuurd en dat hij na betekening van de dagvaarding voor het hoger
beroep en de aanbrenging van de zaak geen instructies van klaagster ontving voor het
opstellen van een memorie van grieven. Omdat het gerechtshof geen verder uitstel voor
de memorie van grieven wilde verlenen, heeft verweerder daarom verzocht om doorhaling
van de zaak.
Tot slot voert verweerder aan dat klaagster vanaf december 2021 zijn declaraties
niet meer betaalt en dat hij daarom zijn werkzaamheden heeft opgeschort. Volgens verweerder
is bij iedere declaratie een specificatie verstrekt van de verrichte werkzaamheden.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder als
advocaat van klager. Daarbij is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak
heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat
heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij
de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Binnen de beroepsgroep is voor de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed
gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Daarom toetst de raad
of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a) is ongegrond
Onjuiste advisering en kwalificatie huurgeschil
5.2 Ter zitting is over de in de huurovereenkomst zogenoemde break-optie namens
klaagster mondeling nog toegelicht dat verweerder die optie wel heeft besproken, maar
dat verweerder niet met zoveel woorden heeft gezegd dat hij gebruikmaking van de break-optie
adviseerde. Op dit punt had klaagster verwacht dat verweerder explicieter zou adviseren
over het wel of niet inroepen van de break-optie. In reactie daarop heeft verweerder
ter zitting verklaard dat hij klaagster heeft geadviseerd om gebruik te maken van
de break-optie, dat hij klaagster heeft gewezen op de risico’s als klaagster voor
een procedure zou kiezen en dat het aan klaagster is om te beslissen. De raad stelt
dan ook vast dat de break-optie wel is besproken door partijen en dat klaagster niet
betwist dat verweerder dit advies schriftelijk aan haar heeft gegeven. Van een onjuiste
advisering door verweerder op dit punt is dan ook geen sprake. Voor zover klaagster
bedoelt dat verweerder voor haar de beslissing had moeten nemen om de break-optie
in te roepen, gaat klaagster uit van een onjuiste veronderstelling. De beslissing
om de break-optie wel of niet in te roepen is immers aan klaagster.
5.3 Verder stelt de raad op grond van het overgelegde vonnis van de kantonrechter
vast dat verweerder, en zijn kantoorgenoot mr. Van L., namens klaagster uitvoerig
verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van de verhuurder en dat verweerder daarbij
voor meerdere ankers is gaan liggen. In rechtsoverwegingen 5.7 van het vonnis heeft
de kantonrechter immers de drie namens klaagster gevoerde verweren (tekortkoming verhuurder,
gebrek en dwaling) genoemd en in 5.9 beoordeeld. Klaagster heeft verder ook niet gespecificeerd
welk verweer niet door verweerder is gevoerd dat volgens haar wel gevoerd had moeten
worden. Van een onjuiste kwalificatie van het huurgeschil is naar het oordeel van
de raad dan ook geen sprake, althans daar is de raad niet van gebleken. De raad komt
dan ook tot de slotsom dat dit onderdeel van klachtonderdeel a) ongegrond is.
Diverse concepten van de conclusie van antwoord
5.4 De raad merkt op dat het niet ongebruikelijk is dat processtukken in concept
naar de cliënt worden gestuurd voor een inhoudelijke reactie en dat de advocaat het
concept naar aanleiding van die reactie aanpast. Het kan gebeuren dat een concept
verschillende keren heen en weer gaat tussen de cliënt en de advocaat voordat er een
concept processtuk ligt waar de cliënt akkoord mee is. De omstandigheid dat klaagster
diverse concepten van de conclusie van antwoord heeft ontvangen, betekent op zichzelf
dan ook niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Nu klaagster verder niet
heeft onderbouwd waarom en hoe meerdere versies te voorkomen waren geweest, acht de
raad dit onderdeel van klachtonderdeel a) ongegrond.
Comparitie van partijen bij de kantonrechter
5.5 Klaagster verwijt verweerder een gebrek aan communicatie en contact voorafgaand
aan de comparitie van partijen bij de kantonrechter. Het is de raad uit de overgelegde
stukken, waaronder diverse e-mails, niet gebleken dat verweerder voorafgaand aan de
comparitie van partijen onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd en/of dat er
geen bespreking heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft dit ook betwist en heeft daarbij
verwezen naar zijn spreekaantekeningen die voorafgaand aan de comparitie aan klaagster
zijn gemaild voor een reactie. Een gebrek aan communicatie past ook niet bij het beeld
van de gewisselde e-mails, de genoemde concepten van de conclusie van antwoord en
de adviezen van verweerder. Van klachtwaardig handelen van verweerder is dan ook niet
gebleken.
5.6 Ook het feit dat verweerder ter zitting bij de kantonrechter een ontvankelijkheidsverweer
heeft gevoerd dat is afgewezen, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.
In dit verband heeft verweerder in zijn schriftelijke verweer toegelicht waarom hij
dit verweer tijdens de zitting heeft aangevoerd en de raad kan verweerder hierin volgen.
Tot slot kan het door klaagster gestelde rommelige verloop van de comparitie van
partijen verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Het is immers de kantonrechter
die de leiding heeft over het verloop van een zitting en niet verweerder. Dit onderdeel
van klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Vonnis van de kantonrechter
5.7 Het feit dat de kantonrechter de vorderingen van de verhuurder heeft toegewezen
en dus in het nadeel van klaagster heeft geoordeeld, kan verweerder niet worden verweten.
In een civielrechtelijke procedure is het nu eenmaal zo dat de rechter zich op grond
van de standpunten van beide partijen een oordeel vormt, waarbij een van beide partijen
in het ongelijk wordt gesteld. Dat is het risico dat beide partijen lopen als het
aankomt op een procedure bij de rechter. De omstandigheid dat klager niet op het voor
haar nadelige vonnis had gerekend en teleurgesteld is over de uitkomst van de procedure,
betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.
5.8 De stelling van klaagster dat verweerder zou hebben gezegd dat het niet zo’n
vaart zou lopen met de door de kantonrechter toegewezen ontruiming in verband met
een gebrek aan beschikbare politieambtenaren is door verweerder betwist. Bij gebrek
aan een feitelijke onderbouwing, die hier ontbreekt, kan de raad de juistheid van
dit verwijt niet vaststellen. Bovendien blijkt uit de feiten dat klaagster ruim voor
de geplande ontruiming de bedrijfsruimte vrijwillig heeft ontruimd en verlaten. Dit
onderdeel van klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
5.9 Uit het bovenstaande volgt dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b) is ongegrond
Dagvaarding in hoger beroep
5.10 Het standpunt van klager dat hij geen opdracht heeft gegeven voor het opstellen
van een dagvaarding voor het hoger beroep is door verweerder gemotiveerd betwist.
Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat hij de concept dagvaarding voor het hoger
beroep op 12 april 2022 aan klaagster heeft gemaild. Klaagster heeft een en ander
ter zitting niet betwist en het is de raad ook overigens niet gebleken dat verweerder
zonder opdracht daartoe van klaagster is overgegaan tot het opstellen van de hoger
beroep dagvaarding. Van klachtwaardig handelen van verweerder is de raad dan ook niet
gebleken.
Doorhaal van de zaak in hoger beroep
5.11 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt van de gang van zaken in het hoger beroep. Verweerder heeft toegelicht hoe
een en ander is verlopen en uit de e-mail van de rolgriffier van 16 september 2022
volgt dat de zaak in hoger beroep kan worden hervat als klaagster dat wil. Van het
laten verlopen van een termijn door verweerder is dan ook geen sprake.
Declaraties en urenverantwoording verweerder
5.12 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen
tussen cliënten en hun advocaten te beslechten. Daar is deze klachtprocedure ook niet
voor bedoeld. De tuchtrechter waakt wel voor excessief declareren. Of daarvan sprake
is hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.13 In dit geval is de raad van oordeel dat geen sprake is van excessief declareren.
Klaagster heeft de door verweerder verrichte werkzaamheden niet betwist en de overgelegde
stukken geven de raad ook geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de uren die
verweerder aan de zaak van klaagster heeft besteed.
5.14 Tijdens de zitting is in het kader van de declaraties van verweerder nog
ter sprake gekomen dat klaagster door verweerder financieel gecompenseerd wil worden
en dat dit er feitelijk op neerkomt dat verweerder het hoger beroep kosteloos voor
klaagster zou moeten doen. De raad is van oordeel dat het feit dat verweerder met
dat voorstel van klaagster niet akkoord wil gaan niet betekent dat verweerder klachtwaardig
handelt. Daarbij merkt de raad op dat klaagster niet heeft weersproken dat zij een
bedrag van ruim € 12.500,- aan declaraties van verweerder onbetaald heeft gelaten.
5.15 Uit het bovenstaande volgt dat ook klachtonderdeel b) ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. J.G. Molenaar en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 december 2024