ECLI:NL:TADRARL:2024:307 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-396/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:307 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2024 |
Datum publicatie: | 18-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-396/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 december 2024
in de zaak 24-396/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN009 / 2297678 van de deken ontvangen, waarbij de deken in de aanbiedingsbrief de raad heeft verzocht om eerst te beslissen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In de aanbiedingsbrief schrijft de deken: “Na ontvangst van de klacht heeft de deken, gelet op het bepaalde in artikel 46c lid 3 van de Advocatenwet, nog geen onderzoek ingesteld. Voorafgaand aan het onderzoek heeft de deken gemeend om een prejudiciële vraag voor te leggen ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster.”
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. De raad heeft in een tussenbeslissing van 23 september 2024 de zaak naar de deken teruggewezen met het verzoek om het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten voort te zetten dan wel te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.
1.3 Op 21 oktober 2024 heeft de raad een brief met bijlage van de deken ontvangen. In die brief schrijft de deken dat het onderzoek is afgerond en wordt de raad verzocht om de brief van 29 mei 2024 in behandeling te nemen.
1.4 De voorzitter heeft kennisgenomen van de in 1.1, 1.2 en 1.3 genoemde stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.1 In 2018 en 2019 heeft verweerder klaagster in diverse zaken bijgestaan. Verweerder heeft in 2018 en 2019 diverse keren met klaagster over de afwikkeling van deze zaken gecorrespondeerd.
2.2 In 2021 en 2023 heeft klaagster verweerder telefonisch en schriftelijk benaderd over de behandeling van de zaken van 2018 en 2019. Verweerder heeft op deze berichten van klaagster gereageerd, voor het laatst op 27 juni 2023.
2.3 Op 29 april 2023 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld.
2.4 Op 16 mei 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Uit het onderzoek naar deze klacht bleek dat klaagster niet-ontvankelijk zou worden verklaard, waarna klaagster de klacht heeft ingetrokken. De deken heeft het klachtdossier op 1 juni 2023 gesloten.
2.5 Op 28 juni 2023 heeft klaagster verweerder opnieuw een aansprakelijkstelling gestuurd en op 1 december 2023 heeft klaagster aangifte gedaan tegen verweerder.
2.6 Op 5 januari 2024 heeft klaagster bij de deken opnieuw een klacht over verweerder ingediend. De deken heeft deze klacht op 22 januari 2024 ontvangen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder was op de hoogte van stukken waardoor hij haar faillissement had
kunnen voorkomen. Volgens klaagster is zij daarom onterecht failliet verklaard;
b) verweerder heeft een schadeclaim tegen een notaris niet juist behandeld;
c) verweerder heeft aan klaagster een zwijgplicht opgelegd over de zaak ten aanzien
van de schadeclaim met een boetebeding van € 10.000,- per gebeurtenis;
d) verweerder weigert openheid van zaken te geven over het indienen van een schadeclaim
bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
3.2 Voor wat betreft de ontvankelijkheid van de klacht heeft klaagster gesteld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die verweerder (bewust) voor haar achterwege heeft gehouden. Deze feiten en omstandigheden zijn haar pas in 2023 bekend geworden en stuiten de verjaring, aldus klaagster. Verder heeft klaagster gesteld dat zij niet eerder kon klagen vanwege haar sociale omstandigheden in een voor haar bijzonder uitzichtloze periode waarvan verweerder op de hoogte was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer en doet daarbij een beroep op niet-ontvankelijkheid. In dat kader wijst verweerder erop dat hij klaagster in 2018 en voor een deel in 2019 heeft bijgestaan en dat hij, nadat de bijstand was gestaakt, nog uitvoerig en adequaat op berichten van klaagster heeft gereageerd, voor het laatst op 4 april 2019. Sinds die tijd zijn er meer dan drie jaren verlopen tot de indiening van de klacht door klaagster op 22 januari 2024.
5 BEOORDELING
5.1 De voorzitter stelt voorop dat voor het indienen van een klacht over een advocaat
een vervaltermijn geldt van drie jaar. Dit is bepaald in artikel 46g lid 1 Advocatenwet.
Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige
kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij
de klager.
Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van
de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege als de gevolgen
van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat
geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop
de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 De ratio van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van dit artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn (zie Hof van Discipline van 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).
5.3 De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat de verwijten die klaagster verweerder maakt gaan over de behandeling door verweerder van vier zaken waarin hij klaagster in 2018 en 2019 heeft bijgestaan. Gelet op de vervaltermijn van drie jaar had klaagster daar uiterlijk in 2021 en 2022 bij de deken over moeten klagen. Door pas in januari 2024 een klacht over verweerder bij de deken in te dienen, heeft klaagster ruim na het verstrijken van de driejaarstermijn, en dus te laat, bij de deken geklaagd. De gevolgen van de behandeling van de zaken door verweerder, waaronder een faillissement en een schadeclaim, waren klaagster redelijkerwijs al in 2018 en 2019, althans in ieder geval kort daarna, bekend zodat zij toen bij de deken had moeten klagen. Tot slot is de voorzitter van oordeel dat de door klaagster gestelde persoonlijke sociale omstandigheden, hoe ingrijpend die voor klaagster ook zijn geweest, niet als zeer bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) is.
5.4 Uit het voorgaande volgt dat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is, omdat klaagster te laat bij de deken heeft geklaagd. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan
door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 16 december 2024