ECLI:NL:TADRARL:2024:299 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-386/AL/OV 24-387/AL/OV 24-388/AL/OV 24-389/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:299
Datum uitspraak: 09-12-2024
Datum publicatie: 10-12-2024
Zaaknummer(s):
  • 24-386/AL/OV
  • 24-387/AL/OV
  • 24-388/AL/OV
  • 24-389/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De raad heeft vastgesteld dat verweerder in de onderliggende procedure meermaals belastende stellingen over klager, de wederpartij van zijn cliënte, heeft geponeerd waarvan niet is gebleken dat deze juist waren. Ook heeft hij in deze klachtprocedure vergaande belastende uitspraken over klager gedaan. Dit heeft hij gedaan in zijn schriftelijke verweer aan de deken en op de zitting van de raad. Vooral dit laatste handelen van verweerder neemt de raad hem ernstig kwalijk. Het optreden van verweerder tijdens de zitting van de raad, waarbij verweerder zijn eerdere ongefundeerde beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag jegens klager met nieuwe, eveneens ongefundeerde aantijgingen heeft uitgebreid, toont aan dat verweerder het verwijtbare en het onaanvaardbare van zijn handelen niet inziet. Ook zijn opmerkingen op de zitting in de richting van de voorzitter getuigen van een houding die niet past bij een advocaat. Gelet op de aard en de ernst van dit handelen van verweerder is de raad van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke schorsing passend is. De raad legt een schorsing op van 12 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 9 december 2024
in de zaken 24-386/AL/OV, 24-387/AL/OV, 24-388/AL/OV, 24-389/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 20 september 2023, 26 september 2023, 12 oktober 2023, 16 oktober 2023, 19 oktober 2023, 22 oktober 2023, 16 november 2023, 12 december 2023 en 23 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) vier klachten ingediend over verweerder. De vier klachten (met aanvulling), zijn in één aanbiedingsbrief opgenomen.

1.2 Op 27 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met de kenmerken 2269466, 2274009, 2274544, 2275506 en 2286322 van de deken ontvangen.

1.3 De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 20 september 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers.

1.5 De raad zal in deze beslissing op de vier klachten een beslissing nemen. Voor de duidelijkheid heeft de raad de klachten (deels) vernummerd.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klager en zijn voormalig partner mevrouw K (hierna: K) hadden een affectieve relatie van januari 2018 tot juni 2021. K heeft een dochter uit een eerdere relatie, genaamd D (hierna: D).

2.2 Klager was tot april 2024 advocaat, maar treedt in de onderhavige klachtprocedure als privépersoon op.

2.3 Klager en K woonden van 2018 tot 18 augustus 2023 samen, hoewel de relatie tussen hen beiden al eerder was verbroken (juni 2021). Ook D woonde bij klager en K.

2.4 Klager en K hebben verschillende procedures gevoerd, zowel in Turkije als in Nederland, over onder meer de eigendom van een appartement in Istanbul. Klager is hierin bijgestaan door mrs. L en Ko.

2.5 K wordt per 21 augustus 2023 bijgestaan door verweerder. De bijstand aan K geschiedt op basis van een toevoeging, die op 4 september 2023 is verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand.

2.6 Op 2 oktober 2023 heeft een kort geding plaatsgevonden bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, waarbij klager onder meer een verbod tot verkoop van het appartement door K heeft gevorderd. Dit verzoek is toegewezen. Verweerder heeft, in reconventie, een contactverbod met klager gevorderd. Dit verzoek is afgewezen.


2.7 Klager en verweerder hebben e-mailcorrespondentie gehad over het rechtstreeks benaderen door klager van verweerder.


2.8 Op 11 december 2023 heeft verweerder een verzoek om uitstel ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland wegens ziekte. De rechtbank Midden-Nederland heeft dit verzoek afgewezen.


2.9 Op 12 december 2023 heeft verweerder het volgende aan de advocaat van klager geschreven:
Ik ben van mening dat u klachtwaardig handelt door allerlei suggesties te wekken dat ik steeds om uitstel vraag. Bovendien heb ik uw toestemming niet nodig om ziek te zijn en dan om uitstel te vragen. Waarom mengt u zich in een dergelijke kwestie. Het is een kwestie waar de griffie zich over moet buigen en u hebt daar niets mee te maken. Blijkbaar zijn de lijnen tussen de griffie en mr. [naam klager] korter dan hij eerder tegen mijn cliënte had gezegd, namelijk dat hij iedereen van de rechtbank Utrecht kent.


2.10 Verweerder heeft in een brief van 20 oktober 2023 als reactie op de onder b) genoemde klacht onder meer het volgende aan de deken geschreven:
7. Volgens klager zou ik onvolledige en onware mededelingen hebben gedaan. Hij doelt waarschijnlijk op de uitspraken van de dochter van cliënte die op 18 augustus 2023 op een vervelende manier op straat is gezet door klager en zijn vriendje, een strafrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mr. [S].


8. De uitlatingen van D maken de sfeer haarfijn helder, onder welke omstandigheden de uithuiszetting heeft plaatsgevonden. Daarbij beroep ik me op een schriftelijke verklaring van D. Ik ben bij de huisuitzetting niet geweest. Ik heb niets anders gedaan dan citeren uit de verklaringen van D. Deze uitlatingen zijn niet bedoeld om de persoon van klager te beschadigen. De uitspraken zijn bedoeld om de grimmige sfeer van de uithuiszetting toe te lichten. Blijkbaar denkt klager dat D de uithuiszetting als prettig zou hebben ervaren, maar D schrijft dat zij ontzettend bang was en zij alles deed om hem maar niet kwaad te krijgen.


9. Zowel cliënte als D heeft mij aan de hand van concrete voorbeelden duidelijk gemaakt dat klager grenzeloos, respectloos en grensoverschrijdend kan zijn. Een 'nee' zal hij niet accepteren. Hij kan niet omgaan met de afstand en nabijheid. Aan de hand van de concrete voorbeelden licht ik dit toe.


10. Volgens cliënte zou klager meerdere panden in en rond Utrecht hebben die hij verhuurt aan studenten. Klager ging met de huurders (meisjes) op vakantie terwijl deze meisjes tevens huurders van hem zijn. Cliënte zag hierin een probleem omdat de meisjes van hem afhankelijk zijn (zij zijn jong, student, weinig geld en huurders). Klager zag hierin geen problemen. Indien de Deken de foto's hiervan wenst te zien, zal ik de foto's indienen.


11. In India heeft klager een hulpproject voor jonge meisjes. Cliënte is een keer met hem mee geweest en maakte daar voortdurend ruzie met klager over ongepaste afstand tussen klager en de meisjes. Volgens cliënte maakt klager een verkeerde inschatting van hoe jonge meisjes zijn houding en gedrag interpreteren en dat deze jonge meisjes geen nee kunnen zeggen. Ik heb een paar foto's van klager met jonge meisjes in mijn dossier. Mocht de Deken de foto's willen zien, zal ik de foto's overleggen.


12. Cliënte vertelde mij dat klager jonge asielzoekers in huis opving. Volgens cliënte respecteerde hij de grenzen van deze asielzoekers niet. Dat maakt cliënte duidelijk door een voorbeeld, dat klager zomaar de kamers binnenliep zonder zich af te vragen of de jonge mensen wel gelegen zijn om hem op de kamer te ontvangen.


13. Uit de verklaring van D blijkt ook dat klager de grenzen van D niet respecteerde. Hij kwam bij haar zomaar de kamer binnen op momenten dat hij kan en moet weten dat zij niemand op de kamer kan ontvangen. Verder is in de verklaring van D te lezen dat klager aan D wel eens zou hebben gevraagd of zij een kind van klager zou willen hebben, als hij haar vriend zou zijn. D heeft dit als ongepast en als grensoverschrijdend ervaren.

3. KLACHT

3.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
a) - Verweerder heeft voor zowel een bodemprocedure in augustus 2023 als voor een kortgedingprocedure in september 2023 een toevoeging aangevraagd, terwijl verweerder weet of behoort te weten dat zijn cliënte niet voor een toevoeging in aanmerking komt.
- Verweerder heeft klager op 19 oktober 2023 te kennen gegeven het e-mailadres van klager als spam aan te merken en klager verboden hem rechtstreeks aan te schrijven in plaats van via de advocaten van verweerder.


b) - Verweerder heeft op 2 oktober 2023 bij de voorzieningenrechter te Almelo een contactverbod tegen verweerder gevorderd en daarbij gesteld dat in Turkije ook een contactverbod tegen verweerder zou zijn uitgevaardigd. Verweerder heeft hierover gelogen omdat er geen contactverbod in Turkije bestaat.
- Verweerder heeft bewust onvolledige mededelingen aan de rechtbank Midden-Nederland gedaan door op 11 oktober 2023 een uitstelverzoek in te dienen voor zijn conclusie van antwoord in de bodemprocedure.
- Verweerder heeft in een kort geding gevorderd dat klager verweerder geen e-mailberichten meer mag sturen, terwijl verweerder zelf geen partij is in de procedure. Verweerder heeft hem door het starten van het kort geding nodeloos op kosten gejaagd.
- Verweerder heeft op 12 oktober 2023 gedreigd met een aangifte jegens klager, wanneer klager zich nog rechtstreeks zou richten tot verweerder. Klager ervaart dit als intimiderend.


c) Dit klachtonderdeel gaat over de inhoud van de antwoord op de onderhavige klacht van verweerder van 20 oktober 2023 aan de deken. Dit schrijven is leugenachtig en is alleen bedoeld om klager persoonlijk te beschadigen, terwijl verweerder in dit schrijven nauwelijks reageert op de door verweerder ingediende klachten waarop verweerder verzocht is te reageren. Hetgeen verweerder schrijft is niet functioneel, heeft niets van doen met de klacht en is onnodig grievend.


d) Dit klachtonderdeel gaat over de e-mail van verweerder aan de advocaat van klager van 12 december 2023. De suggestie die verweerder wekt, namelijk dat de rechtbank Midden-Nederland met klager zaken zou afstemmen omdat hij advocaat in Utrecht is, is kwalijk en nergens op gebaseerd. Naar de mening van klager bezoedelt verweerder de integriteit van klager alsmede de integriteit en onpartijdigheid van de rechtbank door te suggereren dat er door de contacten van klager beslissingen ten gunste van klager zouden worden genomen.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Maatstaf
5.1 Een advocaat moet zich onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdeel a) eerste onderdeel

5.3 Klager verwijt verweerder, de advocaat van de wederpartij, dat hij ten onrechte een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl verweerder volgens klager weet of behoort te weten dat zijn cliënte daarvoor niet in aanmerking komt.

5.4 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad is van oordeel dat de in dit klachtonderdeel genoemde norm geen norm is die klager, de wederpartij, beoogt te beschermen. Dat klager door dit handelen van verweerder in zijn belangen is getroffen, is gelet op de onderbouwing van de klacht niet gebleken. Ook de door klager genoemde omstandigheid dat door de - volgens klager - onterecht gegeven toevoeging sprake zou zijn van ’inequality of arms’, levert geen rechtstreeks belang op. Voor zover er vanwege de gestelde onregelmatigheden in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure zou zijn vereist, heeft op grond van artikel 46f Advocatenwet alleen de deken de bevoegdheid deze tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel geen verdere inhoudelijke bespreking behoeft. De raad verklaart klager niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel a) tweede onderdeel en klachtonderdeel b) vierde onderdeel

5.5 Verweerder heeft klager op 19 oktober 2023 te kennen gegeven het e-mailadres van klager als spam aan te merken en klager verboden hem rechtstreeks aan te schrijven in plaats van via de advocaten van klager. Verweerder stelt dat hij dit heeft gedaan omdat klager is doorgedraaid en hem dagelijks meerdere onzinnige e-mails stuurde. Ook heeft verweerder gedreigd met een aangifte in het geval klager zich nogmaals rechtstreeks tot verweerder zou richten.

5.6 De raad stelt voorop dat het een partij in een procedure niet verboden is om de advocaat van de wederpartij te benaderen. Dat geldt ook in het geval die partij door een advocaat wordt vertegenwoordigd. Het benaderen van verweerder door klager was daarom niet ontoelaatbaar of ongepast. Gelet daarop staat het een advocaat in beginsel niet vrij om de wederpartij van zijn cliënt te verbieden om rechtstreeks met hem contact op te nemen of om te dreigen met een aangifte bij de politie. Er zijn uitzonderlijke situaties denkbaar waarin deze door verweerder genomen acties wel gerechtvaardigd kunnen zijn, maar daarvan is in deze zaak geen sprake. Het gestelde handelen van klager, dat door klager wordt betwist, is door verweerder niet onderbouwd. De vele (ongepaste) e-mails die klager volgens verweerder zou hebben gestuurd zitten bijvoorbeeld niet in het klachtdossier. Ook overigens is van handelen door klager op grond waarvan deze vergaande reactie van verweerder gerechtvaardigd zou zijn, niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dat betekent dat deze klachtonderdelen gegrond zijn.

Klachtonderdeel b) eerste onderdeel
5.7 Verweerder heeft op 2 oktober 2023 bij de voorzieningenrechter te Almelo een contactverbod tegen klager gevorderd en daarbij gesteld dat in Turkije ook een contactverbod tegen klager zou zijn uitgevaardigd. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Bij de beoordeling van dit verwijt acht de raad in het bijzonder van belang dat verweerder deze voor klager belastende en voor de procedure van belang zijnde stelling in het geheel niet heeft onderbouwd, terwijl hij dat eenvoudig had kunnen doen door de uitspraak van de rechtbank in Turkije - waarnaar hij verwees - te overleggen. Verweerder heeft dat echter geweigerd. Verder is van belang dat klager heeft betwist dat er in Turkije een contactverbod tegen hem is uitgevaardigd. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder hiermee de belangen van de klager onnodig en onevenredig heeft geschaad. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b) tweede onderdeel
5.8 Klager stelt dat verweerder in een uitstelverzoek bewust onvolledige mededelingen heeft gedaan. De raad is gelet op de onderbouwing van klager en de stukken in het klachtdossier van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat verweerder in dit stuk feiten heeft genoemd waarvan hij wist dan wel had kunnen weten dat deze onjuist waren. Verweerder heeft dit ook betwist. Gelet hierop is onvoldoende gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaat heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b) derde onderdeel
5.9 Klager stelt ook dat verweerder hem nodeloos op kosten heeft gejaagd, omdat verweerder een kort geding is gestart en in die procedure heeft gevorderd dat klager aan verweerder geen e-mailberichten meer mag sturen. De raad is hierover van oordeel dat gelet op de onderbouwing van dit klachtonderdeel, in onvoldoende mate is vast komen te staan welke kosten klager door dit kort geding heeft gehad. Dat klager op kosten is gejaagd is daarom niet vast komen te staan. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)
5.10 Klager beklaagt zich over de inhoud van het verweer van verweerder tegen de onderhavige klacht aan de deken. In het hierboven geciteerde antwoord heeft verweerder zeer belastende en grievende dingen over klager geschreven. Klager heeft onder meer beweerd dat klager zich grensoverschrijdend heeft gedragen in de richting van de dochter van zijn ex-partner, asielzoekers die klager in zijn woning had opgenomen en kinderen in India met wie hij contact had vanwege klagers vrijwilligerswerk.

5.11 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrij staat om zijn standpunt over een klacht kenbaar te maken en zich daartegen te verdedigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt. De grenzen van de betamelijkheid mogen niet worden overschreden. De raad is van oordeel dat verweerder in deze zaak ruimschoots de grens van de betamelijkheid heeft overschreden. De raad overweegt dat verweerder in zijn schriftelijke antwoord volstrekt niet duidelijk heeft kunnen maken om welke reden hij - in een reactie op een tegen hem ingediende klacht - deze ernstige beschuldigingen over klager heeft geuit. Deze uitlatingen hebben niets te maken met deze klachten en zijn in het kader van deze klachtzaak niet relevant en niet functioneel. Bovendien heeft klager zijn stellingen over klager in het geheel niet onderbouwd, ook niet met de verklaring van Defne waarnaar hij wel verwijst. De raad kan dan ook niet anders concluderen dat hij deze beweringen over klager alleen heeft gedaan om hem te beschadigen.

5.12 Op de zitting van de raad heeft verweerder deze beschuldigingen over klager herhaald, maar ook daar heeft hij niet kunnen uitleggen wat de relevantie of de functionaliteit van deze in zijn schriftelijke antwoord gedane uitlatingen zijn. Bovendien heeft hij op die zitting nieuwe, zeer vergaande beschuldigingen aan het adres van klager geuit. Ook die nieuwe beschuldigingen over gesteld grensoverschrijdend gedrag van klager hebben niets te maken met de tegen verweerder ingediende klachten en ook die nieuwe beschuldigen heeft verweerder op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de door klager op de zitting gemaakte opmerkingen acht de raad in het nadeel van verweerder ook nog van belang dat hij deze zelf, en niet namens zijn cliënte, heeft gemaakt.

5.13 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder de grenzen van het betamelijke ver heeft overschreden. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel d)


5.14 Klager klaagt ten slotte ook over de inhoud van de e-mail van verweerder aan de advocaat van klager van 12 december 2023. In die e-mail schrijft verweerder dat klager zich met een aanhoudingsverzoek van verweerder heeft bemoeid en dat klager iedereen van de rechtbank Utrecht kent. De raad overweegt hierover dat verweerder insinueert dat klager- zonder verweerder daarvan op de hoogte te stellen - telefonisch contact heeft opgenomen met medewerkers van de rechtbank, waardoor het aanhoudingsverzoek van verweerder door de rechtbank is afgewezen. De raad is hierover van oordeel dat een dergelijke beschuldiging niet kan worden gedaan zonder onderbouwing. Die ontbreekt echter. Ook overigens is van de juistheid van deze stelling in het geheel niet gebleken en klager heeft dit ook ontkend. Bij die stand van zaken is de raad van oordeel dat verweerder met zijn uitlatingen de belangen van klager onnodig en onevenredig heeft geschaad. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

6. MAATREGEL


6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder in de onderliggende procedure meermaals belastende stellingen over klager, de wederpartij van zijn cliënte, heeft geponeerd waarvan niet is gebleken dat deze juist waren. Ook heeft hij in deze klachtprocedure vergaande belastende uitspraken over klager gedaan. Dit heeft hij gedaan in zijn schriftelijke verweer aan de deken en op de zitting van de raad. Vooral dit laatste handelen van verweerder neemt de raad hem ernstig kwalijk. Het optreden van verweerder tijdens de zitting van de raad, waarbij verweerder zijn eerdere ongefundeerde beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag jegens klager met nieuwe, eveneens ongefundeerde aantijgingen heeft uitgebreid, toont aan dat verweerder het verwijtbare en het onaanvaardbare van zijn handelen niet inziet. Ook zijn opmerkingen op de zitting in de richting van de voorzitter getuigen van een houding die niet past bij een advocaat. Gelet op de aard en de ernst van dit handelen van verweerder is de raad van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke schorsing passend is. De raad legt een schorsing op van 12 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING


7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 200 (4 x € 50,-) aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-386/AL/OV.

BESLISSING


De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) eerste onderdeel niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel a) tweede onderdeel, klachtonderdeel b) eerste, vierde onderdeel, klachtonderdeel c) en klachtonderdeel d) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) tweede en derde onderdeel ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 12 weken waarvan zes weken voorwaardelijk op;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 200,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans,
P. Rijnsburger, M. Tijseling en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 9 december 2024