ECLI:NL:TADRARL:2024:291 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-335/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:291 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-12-2024 |
Datum publicatie: | 03-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-335/AL/MN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht ingediend door de bewindvoerder (q.q.) over een door verweerster opgesteld echtscheidingsconvenant. Dat convenant was voor de -na de echtscheiding - onderbewindgestelde zeer nadelig. Verweerster heeft met haar handelen de belangen van onder bewind gestelde ernstig geschonden. De kernwaarde deskundigheid is in het geding. De raad neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat verweerster al tien jaar werkzaam is als familierechtadvocaat en dat zij daarom bekend moet worden verondersteld met wat er komt kijken bij het regelen van een echtscheiding in opdracht van beide echtelieden. Zij had moeten weten dat zij extra zorgvuldigheid had moeten betrachten bij het optreden voor beide echtelieden, dat zij had moeten doorvragen om alle relevante informatie boven tafel te krijgen en zij had haar adviezen ook schriftelijk moeten vastleggen. De raad houdt er rekening mee dat verweerster geen antecedenten heeft en dat zij raad zelfinzicht heeft getoond. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 2 december 2024
in de zaak 24-335/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
over
verweerster
gemachtigde:
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 13 september 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 7 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2267778/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door mr. B. (kantoorgenoot van haar gemachtigde) aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 De heer V is op 23 december 2021 gehuwd met mevrouw H (hierna: de vrouw) op huwelijkse voorwaarden, die inhouden dat een huwelijksgoederengemeenschap zal bestaan.
2.2 Verweerster heeft vanaf oktober 2022 als gezamenlijk advocaat opgetreden voor de heer V en de vrouw bij het regelen van hun echtscheiding.
2.3 Op 18 december 2022 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend. Het convenant vormt onderdeel van het klachtdossier.
2.4 Op 23 januari 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.
2.5 Bij beschikking van 5 juli 2023 is over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de heer V een bewind ingesteld. Klaagster is benoemd tot bewindvoerder.
2.6 Op 13 september 2023 heeft klaagster in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer V (hierna: klaagster q.q.) deze klacht ingediend.
2.7 Met een dagvaarding van 21 september 2023 heeft klaagster q.q. een procedure tegen de vrouw ingesteld. In de procedure is, zakelijk weergegeven, vernietiging van het echtscheidingsconvenant gevorderd op grond van benadeling van de heer V voor meer dan een kwart. In een incident heeft klaagster gevorderd dat de vrouw documenten, bankafschriften en een taxatierapport, zal overleggen.
2.8 Op 3 oktober 2023 heeft de heer V, bijgestaan door mr. W, beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank waarbij hij onder bewind is gesteld. Het beroep is tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof (uit het dossier blijkt niet wanneer dat was) door de heer V ingetrokken.
2.9 Bij brief van 27 oktober 2023 heeft klaagster q.q. het echtscheidingsconvenant buitengerechtelijk vernietigd vanwege benadeling van de heer V met meer dan een kwart.
2.10 Bij vonnis van 20 december 2023 in het in 2.7 bedoelde incident heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot overlegging van een bankafschrift van een spaarrekening.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
- Verweerster heeft een echtscheidingsconvenant opgesteld dat niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid die van een redelijke bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
3.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klaagster het volgende gesteld over de erfenis van de heer V en een daarmee samenhangende lening:
“In de eerste plaats wordt opgemerkt dat in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat betrokkene van zijn deel in de overwaarde aan zijn ex-echtgenote dient over te maken een bedrag van € 18.000,--. Het betreft hier een geldlening die volgens de huwelijkse voorwaarden buiten beschouwing moest blijven. Aflossing op de geldlening vond plaats via het inkomen van partijen. Als de ex-echtgenote al een vergoedingsrecht had, dan had zij dat vergoedingsrecht ten aanzien van de huwelijksgemeenschap van partijen. Het is dan ook niet juist om € 18.000,-- pas in mindering te brengen op het aandeel van betrokkene in de overwaarde van de woning. In de tweede plaats heeft te gelden dat betrokkene in 2014 erfde onder een uitsluitingsclausule. Er was derhalve sprake van privévermogen. In het echtscheidingsconvenant is daar volledig aan voorbij gegaan, daardoor werd betrokkene benadeeld met een bedrag voorlopig begroot op 50% van € 27.000,--, zijnde zijn privévermogen waarin ook het kindsdeel van twee kinderen was opgenomen. De hiervoor genoemde € 18.000,- had betrekking op de door de kinderen opgeëiste kindsdelen. (…)”
3.3 Klaagster heeft verder naar voren gebracht dat in het convenant niet is gerekend met de waarde van twee auto’s uit de ANWB-koerslijst. Aan de ene auto (een Mercedes) werd volgens klaagster een te hoge waarde toegekend en aan de andere auto (een Toyota) een te lage waarde. Dit leidde ertoe dat de heer V volgens het convenant € 2.700,- aan de vrouw moest vergoeden, terwijl hij bij gebruik van de ANWB-koerslijst als leidraad aanspraak kon maken op een vergoeding van € 300,- van de vrouw.
3.4 Volgens klaagster is ook onduidelijk waarom in het convenant is gerekend met de stand van de hypothecaire lening op 31 december 2021 (€ 124.834,--), terwijl de stand van deze lening rond de peildatum € 123.278,-- was. Dit levert een verschil in het nadeel van de heer V op van 50% van € 1.556,--.
3.5 Klaagster heeft er tot slot op gewezen dat de gezamenlijke bankrekening en de spaarrekeningen van de heer V en de vrouw overwegend werden gevuld vanuit het inkomen van de heer V, maar zijn deze in het convenant in overwegende mate aan de vrouw toebedeeld. De heer V is als gevolg daarvan benadeeld.
b) Verweerster heeft zich er onvoldoende van vergewist dat betrokkene de inhoud van de regeling (convenant) begreep. Zij heeft hem niet, dan wel onvoldoende, schriftelijk geïnformeerd over de nadelige gevolgen van de regeling.
3.6 Ter onderbouwing van klachtonderdeel b heeft klaagster gesteld dat verweerster voor de heer V en de vrouw optrad en zich aldus ervan moest vergewissen dat beiden de inhoud van het convenant begrepen. Vanwege de kwetsbaarheid van de heer V had verweerster hem schriftelijk moeten wijzen op zijn “mogelijkheden en voorgenomen toegevingen”. Volgens klaagster heeft verweerster dat niet, althans niet schriftelijk, gedaan.
3.7 Klaagster heeft er verder op gewezen dat verweerster onvoldoende oog heeft gehad voor de kwetsbaarheid van de heer V. Er is in het verleden meer dan eens financieel misbruik van hem gemaakt, telkens door de vrouwen met wie hij een relatie aanging na het overlijden van zijn echtgenote. Hij liet hen zijn financiën behartigen, omdat hij dat zelf niet kon. Volgens klaagster had verweerster moeten zien hoe afhankelijk de heer V was van de vrouw. Zij had daarin al een contra-indicatie moeten zien voor het vertegenwoordigen van beiden bij de echtscheiding.
3.8 Daarnaast waren er volgens klaagster diverse signalen die tot extra waakzaamheid hadden moeten leiden. Ze wijst er onder meer op dat de heer V en de vrouw nog geen jaar gehuwd waren toen zij verweerster vroegen om de echtscheiding te regelen. Voorafgaand aan het huwelijk werden huwelijkse voorwaarden inhoudende gemeenschap van goederen opgemaakt. Betrokkene was alleen eigenaar van een woning die deels met eigen vermogen en deels met een lening was gefinancierd. Door het huwelijk werd de vrouw mede-eigenaar van de woning. Bij convenant is de woning aan de vrouw toebedeeld tegen een overeengekomen waarde. De heer V raakte daardoor binnen een jaar zijn woning kwijt en kwam feitelijk op straat te staan.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij heeft als verweer van de verste strekking gesteld dat klaagster in de klacht niet-ontvankelijk is. Verweerster heeft ook verweer gevoerd tegen de verwijten die klaagster haar maakt. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Ontvankelijkheid klaagster q.q.
5.1 Verweerster heeft gesteld dat klaagster in de klacht niet-ontvankelijk is, omdat zij als bewindvoerder van de heer V slechts een afgeleid belang heeft. Zij heeft verder naar voren gebracht dat de heer V het met de onderbewindstelling niet eens is en dat hij de afspraken uit het echtscheidingsconvenant juist onderschrijft.
5.2 Klaagster heeft aangevoerd dat zij het vermogensrechtelijke belang van de heer V behartigt. De heer V is volgens klaagster in zijn vermogensrechtelijke belangen geschaad door de ontoereikende bijstand van verweerster waar deze klacht op ziet.
5.3 De raad verwerpt het standpunt van verweerster. Na intrekking van het beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 5 juli 2023 staat met terugwerkende kracht vast dat de heer V vanaf 6 juli 2023 voortdurend onder bewind heeft gestaan met klaagster als bewindvoerder. Daarmee staat vast dat klaagster de onderhavige klacht heeft ingediend als bewindvoerder van de heer V, bovendien met toestemming van de kantonrechter.
5.4 Volgens klaagster is vernietiging van het echtscheidingsconvenant verder expliciet opgenomen in het plan van aanpak waarin het doel van het bewind is beschreven. Klaagster heeft op de zitting bij de raad verklaard dat deze tuchtklacht ook moet worden bezien in samenhang met een nog tegen verweerster in te stellen civiele schadevordering op de grond dat verweerster jegens de heer V is tekortgeschoten. Dit alles in aanmerking genomen is de raad van oordeel dat het instellen van deze tuchtklacht past binnen de taken die klaagster heeft in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer V, zodat zij in deze klacht ontvankelijk is.
Klachtonderdeel a)
Maatstaf
5.5 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De tuchtrechter toetst daarom of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Ondeugdelijk convenant
De raad zal klachtonderdeel a gegrond verklaren. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster te snel en daarmee onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant. Zij is te gemakkelijk en te klakkeloos afgegaan op de informatie die zij ontving van de heer V en de vrouw. Zij heeft onvoldoende doorgevraagd, terwijl zij juist extra behoedzaam had moeten zijn bij de bijstand aan twee echtelieden met mogelijk tegenstrijdige belangen.
5.6 Verweerster heeft ook erkend dat zij een privéschuld van € 18.000,- van de heer V op onjuiste wijze in het convenant heeft opgenomen. Twee dagen voor de geplande ondertekening van het convenant werd aan verweerster meegedeeld dat de schuld was aangegaan, zodat de heer V het kindsdeel uit de nalatenschap van zijn overleden (eerste) echtgenote aan hun twee kinderen zou kunnen voldoen. Het is de raad niet gebleken dat verweerster de heer V en de vrouw nader heeft bevraagd naar aanleiding van deze informatie over deze nalatenschap. De raad kan aldus niet vaststellen dat verweerster heeft onderzocht of sprake was van (een) uitsluitingsclausule(s) waarmee rekening gehouden zou moeten. De raad acht dit te meer opmerkelijk, omdat verweerster in het convenant wel heeft opgenomen dat de kinderen van de heer V hun “(testamentair) vastgelegde kindsdeel opeisten”.
5.7 Ook opmerkelijk acht de raad dat verweerster in deze informatie over een nalatenschap geen grond heeft gezien om de geplande ondertekening uit te stellen, zodat zij de tijd had om nader onderzoek te verrichten.
5.8 De raad stelt vast dat verweerster partijen niet voldoende actief en specifiek heeft bevraagd over (de herkomst van) hun vermogen en de wijze waarop dat aldus tussen hen verdeeld zou moeten worden. Daarmee heeft zij onbetamelijk en onzorgvuldig gehandeld.
Klachtonderdeel b)
Maatstaf
5.9 Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat op een advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, een zware zorgplicht rust. Die zware zorgplicht brengt mee dat deze advocaat beide partijen goed voorlicht en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen de te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken dan dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt.
5.10 Daar komt bij dat een advocaat voor zijn cliënt belangrijke informatie schriftelijk moet bevestigen, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil (gedragsregel 16).
Onvoldoende voorlichting aan de heer V
5.11 De raad is ook van oordeel dat klachtonderdeel b gegrond is. De raad licht dit oordeel als volgt toe.
5.12 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de heer V (en de vrouw) uitgebreid mondeling uitleg heeft gegeven over het echtscheidingsconvenant en de gevolgen daarvan in, bovendien, meerdere gesprekken. Daargelaten dat dit punt door klaagster weersproken is, verontschuldigt deze stelling verweerster niet. Naar het oordeel van de raad kon verweerster eenvoudigweg niet volstaan met het mondeling informeren van haar cliënten. Niet alleen omdat zij in de echtscheidingskwestie bijstand verleende aan beide echtelieden, maar ook omdat het ging om grote belangen. Het ging namelijk om de financiële afwikkeling van een huwelijk dat niet lang had geduurd en de toedeling van de woning die voor het aangaan van het kortdurende huwelijk van de heer V was. Door het ontbreken van schriftelijke verslaglegging van de adviezen van verweerster aan de heer V, kan de raad ook niet vaststellen of verweerster zich ervan heeft vergewist dat hij wist welke gevolgen de afspraken uit het convenant voor hem hadden. In het bijzonder kan niet worden vastgesteld of verweerster begreep waarvan hij afstand deed.
6. MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat de maatregel van berisping op zijn plaats is. Verweerster heeft met haar handelen de belangen van de heer V ernstig geschonden. De kernwaarde deskundigheid is in het geding. De raad neemt hierbij in aanmerking dat verweerster al tien jaar werkzaam is als familierechtadvocaat en dat zij daarom bekend moet worden verondersteld met wat er komt kijken bij het regelen van een echtscheiding in opdracht van beide echtelieden. Zij had moeten weten dat zij extra zorgvuldigheid had moeten betrachten bij het optreden voor beide echtelieden, dat zij had moeten doorvragen om alle relevante informatie boven tafel te krijgen en zij had haar adviezen ook schriftelijk moeten vastleggen.
6.2 De raad heeft er bij het vaststellen van de maatregel echter ook rekening mee gehouden dat verweerster een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en dat zij op de zitting bij de raad zelfinzicht heeft getoond; ze is zich bewust van het foutieve van haar handelen. Verder heeft verweerster haar werkwijze naar aanleiding van deze tuchtzaak aangepast.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
- € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
- € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
- € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3 .
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff , voorzitter, mrs. M.M. Mok en S.H.G. Swennen , leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 december 2024