ECLI:NL:TADRARL:2024:289 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-607/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:289
Datum uitspraak: 25-11-2024
Datum publicatie: 26-11-2024
Zaaknummer(s): 24-607/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over voormalig eigen advocaat. De klacht is grotendeels niet ontvankelijk, omdat klaagster te laat over verweerder bij de deken heeft geklaagd. Klachtonderdeel over beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is ongegrond. Verweerder heeft voldoende adequaat gehandeld naar aanleiding van de aansprakelijkstelling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 25 november 2024

in de zaak 24-607/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 21 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 16 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/156 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 oktober 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 08.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 In oktober 2017 is verweerder klaagster gaan bijstaan in een lopende erfrechtprocedure. De wederpartij van klaagster, de vereffenaars, zijn hierin bijgestaan door mr. R.

2.2 Op 9 januari 2018 heeft verweerder mr. R. een e-mail gestuurd met daarbij correspondentie tussen hem en klaagster van diezelfde dag. Kort na het versturen van deze e-mail heeft klaagster verweerder gemaild: ‘HOE HEB JE DIT KUNNEN DOEN??’

2.3 Op 15 januari 2018 hebben klaagster en de vereffenaars een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierna heeft verweerder zijn bijstand aan klaagster beëindigd.

2.4 Op 19 juni 2018 heeft mr. R. aan verweerder bevestigd dat zij de correspondentie tussen klaagster en verweerder, waarvan zij een kopie had ontvangen, niet met haar cliënten heeft gedeeld.

2.5 Op 27 mei 2019 heeft klaagster verweerder gemaild dat haar via een sociaal advocaat is gebleken dat verweerder haar belang in de erfrechtprocedure niet heeft behartigd zoals dat had gemoeten en dat zij daardoor enorme schade heeft geleden.

2.6 Op 28 mei 2019 heeft verweerder klaagster gemaild dat klaagster zijn openstaande facturen moet betalen en dat hij desgevraagd mr. R. als getuige zal oproepen.

2.7 Op 11 januari 2023 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Op 2 mei 2023 heeft mr. D., een door klaagster ingeschakelde advocaat, bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken omtrent de aansprakelijkstelling.

2.8 Op 6 mei 2023 heeft verweerder mr. D. gemaild dat hij de brief van 11 januari 2023 niet als aansprakelijkstelling heeft opgevat, omdat klaagster daarin voorbehouden heeft gemaakt. Ook heeft verweerder in zijn bericht vermeld dat de aansprakelijkstelling niet met bewijs werd onderbouwd en dat hij de brief naar zijn verzekeraar zou sturen.

2.9 Op 8 mei 2023 om 17:24 uur heeft klaagster verweerder gemaild dat zij haar schadeclaim op verweerder op 13 januari 2023 heeft gestuit en dat zij de omvang van haar schade nog moet vaststellen vanwege de nog lopende procedure tegen de wederpartij. Daarop heeft verweerder zijn verzekeraar dezelfde dag geïnformeerd over de aansprakelijkstelling.

2.10 Op 2 oktober 2023 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij de deken inschakelt om de naam van de verzekeraar te krijgen als zij niets van verweerder hoort. Bij deze e-mail heeft klaagster een brief met een voorlopige onderbouwing gevoegd. Dezelfde dag heeft verweerder de naam van zijn verzekeraar aan klaagster verstrekt en zijn verzekeraar verzocht de aansprakelijkstelling in behandeling te nemen.

2.11 Op 20 november 2023 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de deken, omdat verweerder de aansprakelijkstelling niet bij zijn verzekeraar zou hebben gemeld. Verweerder heeft de deken telefonisch laten weten dat hij die week contact met klaagster zou opnemen en de deken heeft dit aan klaagster bevestigd.

2.12 Op 21 november 2023 heeft verweerder de deken gemaild dat hij de aansprakelijkstelling van klaagster integraal betwist. Bij deze e-mail heeft verweerder de schademelding en een afschrift van zijn verzekeringspolis gevoegd met het verzoek aan de deken om aan klaagster mee te delen dat de schade aan de verzekeraar is gemeld en hij voldoende dekking op zijn polis heeft.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

  1. verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door te verzuimen een boedelomschrijving op te vragen in de periode oktober 2017 tot februari 2018, waardoor klaagster schade heeft geleden;
  2. verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 3 door de correspondentie tussen hem en klaagster op 9 januari 2018 naar de advocaat van de wederpartij te sturen;
  3. verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 2 door klaagster onder druk te zetten om akkoord te gaan met de in januari 2018 tot stand gekomen schikking;
  4. verweerder heeft de aansprakelijkstelling bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet adequaat afgehandeld door de naam van zijn verzekeraar niet aan haar door te geven en door niet door te geven of hij de schadeclaim bij zijn verzekeraar heeft gemeld.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de klachtonderdelen ingaan.

4. VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. In dat verband doet verweerder allereerst een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klaagster. Volgens verweerder lopen de verwijten die klaagster hem nu maakt in klachtonderdelen a), b) en c) al vanaf medio 2018 en is de klachttermijn ruimschoots verstreken.

4.2 In het kader van een inhoudelijk verweer tegen de klacht betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder is van een beroepsfout geen sprake en heeft hij niet gehandeld in strijd met de gedragsregels 2 en 3. Verder voert verweerder aan dat hij de aansprakelijkstelling van klaagster adequaat heeft afgehandeld. Daarbij wijst verweerder erop dat hij de aansprakelijkstelling op 8 mei 2023 en op 2 oktober 2023 heeft gemeld bij zijn verzekeraar. Volgens verweerder is hij niet verplicht om de naam van zijn verzekeraar met klaagster te delen.

4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Ontvankelijkheid klachtonderdelen a), b) en c)

5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van klachtonderdelen a), b) en c) moet de raad, gelet op het door verweerder gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid en ook ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster deze klachtonderdelen tijdig bij de deken heeft ingediend.

Toetsingskader

5.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarover wordt geklaagd. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager.

Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van de vervaltermijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

De ratio van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van dit artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn (zie Hof van Discipline van 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).

Klachtonderdelen a), b) en c) zijn niet-ontvankelijk

5.3 De raad stelt vast dat klaagster klaagt over een beroepsfout die verweerder volgens haar in de periode oktober 2017 tot februari 2018 heeft gemaakt (klachtonderdeel a), over het doorsturen van e-mails tussen haar en verweerder aan mr. R. op 9 januari 2018 (klachtonderdeel b) en over de gang van zaken rondom de totstandkoming van de schikking met de wederpartij op 15 januari 2018 (klachtonderdeel c). De termijn om hierover te klagen is in oktober 2017 dan wel in januari 2018 gaan lopen en drie jaar later in oktober 2020 dan wel in januari 2021 geëindigd. Door deze drie klachtonderdelen pas op 21 november 2023 bij de deken in te dienen, heeft klaagster dus te laat geklaagd.

5.4 Een situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet is hier niet aan de orde. Die uitzonderingssituatie gaat er immers van uit dat de gevolgen van het handelen of nalaten pas bekend zijn geworden nadat de termijn voor het indienen van een klacht is verstreken, in dit geval oktober 2020 dan wel januari 2021. Volgens de e-mail van 27 mei 2019 van klaagster aan verweerder is klaagster er via een sociaal advocaat achter gekomen dat verweerder haar belang in de erfrechtprocedure niet heeft behartigd zoals dat had gemoeten, waardoor zij schade heeft geleden. Klaagster had op dat moment dus al voldoende informatie om klachtonderdelen a) en c) over de gestelde beroepsfout van verweerder en de gang van zaken rondom de tot stand gekomen schikking te formuleren en uiterlijk een jaar later, op 27 mei 2020, bij de deken in te dienen. De gevolgen van het op 9 januari 2018 doorsturen van correspondentie tussen klaagster en verweerder aan mr. R. (klachtonderdeel b) waren klaagster op dat moment duidelijk, dus zij had hierover uiterlijk een jaar later, op 9 januari 2019, bij de deken moeten kunnen klagen.

5.5 Het is de raad ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar (toelaatbaar) zou kunnen worden geacht.

5.6 De raad komt dan ook tot de conclusie dat klachtonderdelen a), b) en c) niet-ontvankelijk zijn. Dit betekent dat de raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen.

Klachtonderdeel d) is ongegrond

5.7 De raad stelt voorop dat in artikel 6:24 van de Verordening op de advocatuur (Voda) is bepaald dat de advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid. Uit de toelichting op dat artikel blijkt wat het doel is van deze verplichting: het publiek tot op zekere hoogte waarborg bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout.

Verder stelt de raad voorop dat een advocaat een aansprakelijkstelling moet melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, ongeacht of de aansprakelijkstelling al dan niet kansloos is. Dit betekent echter niet dat een klager een rechtstreekse aanspraak heeft op de verzekeraar. Als een advocaat de aansprakelijkheid afwijst, hoeft hij het een klager niet toe te staan rechtstreeks in contact te treden met zijn verzekeraar (zie Hof van Discipline 15 september 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:163).

5.8 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij de aansprakelijkstelling van klaagster heeft afgehandeld. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder de aansprakelijkstelling weliswaar niet direct bij zijn verzekeraar heeft gemeld, maar dat hij hier wel binnen een acceptabele termijn inhoudelijk op heeft gereageerd en de aansprakelijkheid heeft betwist. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling ook bij zijn verzekeraar gemeld en klaagster daarvan op de hoogte gesteld. Bovendien heeft verweerder de naam van zijn verzekeraar aan klaagster doorgegeven en de aansprakelijkstelling met een afschrift van zijn polis aan de deken gestuurd met het verzoek om aan klaagster mee te delen dat de schade bij de verzekeraar is gemeld en hij voldoende dekking op zijn polis heeft. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder voldoende adequaat gehandeld naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van klaagster. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. N.C. Milani en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 25 november 2024