ECLI:NL:TADRARL:2024:286 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-558/AL/MN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:286
Datum uitspraak: 25-11-2024
Datum publicatie: 26-11-2024
Zaaknummer(s): 24-558/AL/MN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing, dekenbezwaar. Voor de raad weegt zwaar dat verweerder niet helder is in de communicatie richting zijn cliënten over de door hem in rekening te brengen werkzaamheden. Hij verricht veel meer werkzaamheden dan van een advocaat mag worden verwacht en al deze werkzaamheden declareert hij ook, waardoor rekeningen soms hoog oplopen. Verweerder heeft daarbij verschillende ‘petten op’; die van advocaat, doorverwijzer en ‘coachende’ hulpverlener. Daarnaast is hij ook (indirect) verhuurder, waarbij in voorkomende gevallen de kans bestaat dat er een tegenstrijdig belang ontstaat als hij in die hoedanigheid handelt met (voormalig) cliënten. Verweerder lijkt echter niet in te zien dat hij zijn werkwijze dient te herzien. Uit de reeks van klachten, waarvan ook al een deel gegrond is verklaard, volgt een patroon. Dat patroon lijkt verweerder zelf niet te kunnen breken, nu veel van de klachten op hetzelfde zien: onduidelijke informatie, hoge declaraties voor juridisch ogenschijnlijk niet heel ingewikkelde zaken en werkzaamheden die vallen buiten hetgeen tot het normale takenpakket van een advocaat hoort. De klachten en het dekenbezwaar raken de kernwaarden van de advocatuur, die door verweerder door zijn handelswijze zijn geschonden. Gelet op de hoeveelheid klachten, het patroon daarin en de eerder opgelegde maatregelen is de raad van oordeel dat in deze de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de periode van acht weken passend en gebonden is, met een proeftijd van twee jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 november 2024

in de zaak 24-558/AL/MN/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 In een brief van 22 juli 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 30 september 2024 in aanwezigheid van de deken en haar stafjurist, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 20 september 2024 met bijlagen en van het e-mailbericht van verweerder van 18 september 2024.

2. FEITEN

2.1 Op 29 oktober 2019 is door mevrouw K. een klacht ingediend over verweerder (klacht 1). De klacht had onder meer betrekking op het door verweerder in rekening gebracht honorarium voor zijn werkzaamheden en de betaling daarvan. Het grootste deel van de klachtonderdelen is gegrond verklaard en aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Deze beslissing is door het Hof van Discipline in hoger beroep bekrachtigd.

2.2 Op 9 november 2021 heeft mevrouw B. een klacht ingediend over verweerder (klacht 2). Ook hier ging het - onder meer - over de hoogte van de door verweerder opgemaakte declaraties alsook over de rol die verweerder heeft als (betrokkene bij de) verhuurder van appartementen. Deze klacht is uiteindelijk, door tussenkomst van de deken, tussen partijen onderling geschikt. Nadien is nog een verschil van mening ontstaan tussen verweerder en mevrouw B. over de btw, en heeft mevrouw B. onder protest van gehoudenheid tot betaling daarvan, toch betaald en het er vervolgens bij gelaten.

2.3 Op 14 augustus 2022 heeft de heer T. een klacht ingediend over verweerder (klacht 3). Deze klacht zag onder meer op het in rekening brengen van kosten, terwijl ook een toevoeging was aangevraagd. Dit klachtonderdeel is - naast andere klachtonderdelen - gegrond verklaard door de raad. Van de beslissing is hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.

2.4 Op 12 maart 2023 heeft de heer A. een klacht ingediend over verweerder (klacht 4). Deze klacht zag op gedragingen van verweerder als verhuurder. Bij voorzittersbeslissing van 12 februari 2024 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

2.5 Op 7 november 2023 heeft mevrouw S. een klacht ingediend over verweerder (klacht 5). Onderdeel van de klacht is dat verweerder financieel niet integer zou hebben gehandeld. Het klachtonderzoek in deze zaak is afgerond en doorgezonden aan de raad. Bij tussenbeslissing van 8 juli 2024 is de zaak terugverwezen voor aanvullend onderzoek.

3. DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

I. onvoldoende integer en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden;

II. zijn onafhankelijkheid in gevaar te brengen door zijn eigen belang boven de belangen van cliënten te stellen;

III. onvoldoende medewerking te verlenen aan de verzoeken van de deken, zich in dat kader in onfatsoenlijke bewoordingen te uiten, tegenstrijdig, dan wel in strijd met de waarheid te verklaren en de taak van de deken niet serieus te nemen.

3.2 Verweerder laat zich volgens de deken onvoldoende leiden door de kernwaarden van het beroep van advocaat en neemt de voorgeschreven wettelijke bepalingen en verordeningen onvoldoende in acht. Verweerder schendt de kernwaarde (financiële) integriteit en onafhankelijkheid en handelt in strijd met de Voda en de gedragsregels. Daarbij heeft verweerder zich zodanig gedragen richting zijn cliënten, wederpartijen en de deken dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

3.3 Ter zitting is het dekenbezwaar door de deken nader toegelicht aan de hand van ter zitting overgelegde spreekaantekeningen.

4. VERWEER

Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd en dit nader toegelicht aan de hand van ter zitting overgelegde spreekaantekeningen. De raad zal hierna op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij de hiervoor weergeven maatstaf aansluiting gezocht.

5.2 De deken heeft voormelde klachten (klacht 1 tot en met 5) aangevoerd ter onderbouwing van het dekenbezwaar. De zaken 3 en 5 zijn nog lopende zaken; in zaak 3 loopt nog een hoger beroep en zaak 5 is terugverwezen voor nader onderzoek. Inhoudelijk kan de raad daarom niet ingaan op deze zaken. Verder geldt, op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet, dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissing is genomen en ten aanzien van zaak 1 is van dit laatste sprake.

5.3 Ter zitting is namens de deken aangevoerd dat het vermelden van de vijf klachten ten doel heeft een patroon duidelijk te maken, niet dat de raad daar inhoudelijk over oordeelt. Bij de beoordeling van het dekenbezwaar zal de raad de aangevoerde klachten tegen dat licht bezien. Verder zal de raad bij de beoordeling van het dekenbezwaar betrekken hetgeen ter zitting is verklaard.

Dekenbezwaar I: onvoldoende integer en onvoldoende zorgvuldig in financiële aangelegenheden

5.4 Dit onderdeel ziet vooral op de hoogte van de kosten en het aantal uren dat verweerder in rekening brengt bij zijn cliënten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zijn werkzaamheden als advocaat niet louter juridisch van aard zijn. Veel van zijn cliënten hebben naast een juridisch geschil ook persoonlijke – in de zin van psychologische – problematiek. Volgens verweerder gaat dat om negen van de tien van zijn cliënten en behelzen zijn werkzaamheden gemiddeld 60 tot 70 procent van de tijd niet juridische aangelegenheden. Dat maakt het volgens hem bewerkelijk, terwijl de juridische aspecten volgens hem dikwijls niet zo ingewikkeld zijn. Verweerder werkt mede daarom samen met een coach/relatietherapeut, naar wie hij doorverwijst indien zijn cliënten dat wensen. Wanneer de betreffende cliënten verder in gesprek willen met de coach om te werken aan hun persoonlijke problematiek dan kan dat. Soms zit verweerder - als zijn cliënt dat wil - ook bij die gesprekken, zonder dat hij zich in die gesprekken mengt. Als zijn cliënten geen verdere gesprekken wensen met de coach of andere hulpverlener op dit vlak helpt verweerder deze cliënten toch verder, ook op het vlak van deze niet juridische aangelegenheden. Die niet juridische werkzaamheden/uren brengt verweerder bij zijn cliënten in rekening, ook als hij - zoals hiervoor vermeld - louter als toehoorder bij de gesprekken van de coach aanwezig is. In zijn opdrachtbevestigingen is verweerder summier, althans dat was hij zo stelt hij. Volgens verweerder doet hij het tegenwoordig anders, maar hij zet er niet als zodanig in dat zijn werkzaamheden meer zullen omvatten dat enkel het juridische deel. Volgens verweerder hoort dit meerdere nu eenmaal bij zijn taak als advocaat.

5.5 De raad is van oordeel dat verweerder zijn taakopvatting als advocaat te ruim opvat. Uiteraard omvat een zaak - zeker een familierechtzaak - meer dan enkel juridisch werk, maar naar het oordeel van de raad niet in de mate zoals verweerder dat oppakt en structureel declareert. Het behoort ook tot de taak van de advocaat zijn cliënt (in diens emoties) te begrenzen, het zakelijke te bewaken, een professionele afstand te bewaren en de zaak doelmatig af te handelen. Wanneer zijn cliënten geen hulp wensen bij hun niet juridische problemen van een gekwalificeerde coach, verleent verweerder die hulp zelf. Daarbij is verweerder tegen zijn cliënten naar het oordeel van de raad echter onvoldoende duidelijk waaruit zijn werkzaamheden zullen bestaan en welke werkzaamheden hij bij hen in rekening zal brengen. In zijn opdrachtbevestiging staat hier kennelijk niets over. De hulp die verweerder zijn cliënten biedt is mogelijk goedbedoeld, maar verweerder verliest daarbij uit het oog dat hij er als advocaat primair is om zijn cliënten bij te staan in hun juridische kwesties. Persoonlijke problemen oplossen behoort niet tot die taak en dient dan ook niet in deze mate te worden gedeclareerd als advocaatkosten, zeker niet als hierover vooraf onvoldoende duidelijk is gecommuniceerd. Dat zijn cliënten hier volgens zijn zeggen nooit over hebben geklaagd doet daar niet aan af. Het voorgaande overziende is de raad van oordeel dat dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond is.

Dekenbezwaar II: onafhankelijkheid

5.6 Dit onderdeel van het dekenbezwaar ziet er in de kern op dat verweerder handelt met ‘verschillende petten op’. Niet alleen is verweerder advocaat, hij fungeert ook als verwijzer voor coaching naar de hem bekende coach en hij verleent niet juridische hulp aan cliënten (zie het vorige onderdeel van het dekenbezwaar). Verder is verweerder een van de drie bestuursleden van een stichting die indirect een appartement in eigendom heeft en welk appartement wordt verhuurd. Daarbij wordt voor de verhuur gebruik gemaakt van een beheerder/verhuurmakelaar. De echtgenote van verweerder is verbonden aan deze beheerder. In twee van de vijf hiervoor genoemde klachten was deze nevenfunctie van verweerder een punt van discussie, waarbij het er in essentie om ging dat verweerder niet voldoende duidelijk heeft gemaakt wat zijn rol is. In de tweede hiervoor vermelde klachtzaak is verweerder de advocaat van de klaagster geweest in een echtscheidingskwestie, maar heeft hij ook bemiddeld voor zijn cliënte bij het verkrijgen van een woning: het appartement dat eigendom is van de stichting waarvan verweerder bestuurder is. Dat heeft hij zijn cliënte niet gemeld, omdat dat volgens verweerder niet relevant was. Echter, door op te treden als advocaat van zijn cliënte en later ook als bemiddelaar/verhuurder van zijn voormalig cliënte creëert verweerder een situatie waar mogelijk een tegenstrijdig belang zou kunnen ontstaan. Bij een huurgeschil immers komt verweerder tegenover zijn voormalig cliënte te staan. Een dergelijke situatie dient een advocaat te voorzien en te voorkomen, zeker als het gaat om cliënten die zich in een kwetsbare situatie bevinden. In algemene zin dient voorkomen te worden dat een (voormalig) cliënt in een afhankelijke positie komt te verkeren ten opzichte van zijn (voormalig) advocaat. Daarmee komt namelijk de onafhankelijkheid van de advocaat zelf in gevaar. In de hiervoor beschreven situaties was dat aan de orde en daarmee handelde verweerder in strijd met gedragsregel 2. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is eveneens gegrond.

Dekenbezwaar III: onvoldoende medewerking onderzoeken deken

5.7 Het derde onderdeel van het dekenbezwaar betreft de wijze waarop verweerder met de deken communiceert en zijn medewerking verleent aan onderzoeken van de deken. De deken constateert dat verweerder zich niet alleen jegens haar oneerbiedig opstelt, maar dat uit de verschillende dossiers ook volgt dat hij zich meerdere keren onfatsoenlijk uitlaat over zijn (voormalig) cliënten, wederpartijen en andere klagers. In de klachtonderzoeken stelt verweerder zich volgens de deken niet meewerkend op en weigert hij om stukken aan te leveren, althans doet hij dit pas na herhaald verzoek.

5.8 Ook de raad is opgevallen dat verweerder er een bijzondere wijze van communiceren op nahoudt. Ter zitting heeft hij spreekaantekeningen overgelegd die vol staan met citaten van verschillende van zijn cliënten. Het is de raad niet duidelijk geworden wat het nut en noodzaak van vermelding van deze citaten in het kader van zijn verweer is. In de communicatie richting de deken heeft verweerder het voortzetten van een klacht door de deken gekwalificeerd als ‘een nsb-streek’. Een dergelijke uitlating is naar het oordeel van de raad volstrekt ongepast en onbetamelijk. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond.

5.9 Dat verweerder niet meewerkt aan onderzoeken van de deken is de raad niet concreet gebleken. Verweerder is het dikwijls niet eens met de deken en spreekt dat ook uit, maar uiteindelijk legt hij de gevraagde stukken wel over. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Nu de raad het dekenbezwaar grotendeels gegrond zal verklaren, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja welke.

6.2 Voor de raad weegt zwaar dat verweerder niet helder is in de communicatie richting zijn cliënten over de door hem in rekening te brengen werkzaamheden. Hij verricht veel meer werkzaamheden dan van een advocaat mag worden verwacht en al deze werkzaamheden declareert hij ook, waardoor rekeningen soms hoog oplopen. Verweerder heeft daarbij verschillende ‘petten op’; die van advocaat, doorverwijzer en ‘coachende’ hulpverlener. Daarnaast is hij ook (indirect) verhuurder, waarbij in voorkomende gevallen de kans bestaat dat er een tegenstrijdig belang ontstaat als hij in die hoedanigheid handelt met (voormalig) cliënten. Verweerder lijkt echter niet in te zien dat hij zijn werkwijze dient te herzien. Uit de reeks van klachten, waarvan ook al een deel gegrond is verklaard, volgt een patroon. Dat patroon lijkt verweerder zelf niet te kunnen breken, nu veel van de klachten op hetzelfde zien: onduidelijke informatie, hoge declaraties voor juridisch ogenschijnlijk niet heel ingewikkelde zaken en werkzaamheden die vallen buiten hetgeen tot het normale takenpakket van een advocaat hoort. De klachten en het dekenbezwaar raken de kernwaarden van de advocatuur, die door verweerder door zijn handelswijze zijn geschonden. Gelet op de hoeveelheid klachten, het patroon daarin en de eerder opgelegde maatregelen is de raad van oordeel dat in deze de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de periode van acht weken passend en gebonden is, met een proeftijd van twee jaar.

7. KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  2. € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht (8) weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee (2) jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar (de duur van de proeftijd).

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mr. E.J.C. de Jong, mr. Y.M. Nijhuis, mr. A.W. Siebenga en mr. E.H.M. Harbers, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 25 november 2024