ECLI:NL:TADRARL:2024:281 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-707/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:281 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-11-2024 |
Datum publicatie: | 25-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-707/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Communicatie met cliënte. Hoewel verweerder in niet mis te verstane bewoordingen met klaagster heeft gemaild over het schikkingsvoorstel is verweerder in zijn taalgebruik niet over de grenzen gegaan van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Van onprofessionele, denigrerende uitlatingen of dreigementen is naar objectieve maatstaven geen sprake. De wijze van communiceren moet worden gezien in de context waarin de bewuste e-mails zijn gestuurd, een schikkingsvoorstel dat verweerder al met klaagster had besproken en waarbij snel gehandeld moest worden. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 november 2024
in de zaak 24-707/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 oktober 2024 met kenmerk Z 2297321 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 06 2.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een geschil met haar werkgever over arbeidsongeschiktheid. In dit geschil staat verweerder klaagster sinds oktober 2023, op de achtergrond, bij. Verweerder heeft klaagster ook in 2021 en 2022 bijgestaan. Klaagster en verweerder kennen elkaar al jaren van het schoolplein, omdat hun kinderen bij elkaar op school zitten dan wel hebben gezeten.
1.2 Op 21 december 2023 heeft de werkgever van klaagster een voorstel voor een minnelijke regeling aan verweerder gemaild. Dezelfde dag heeft verweerder het voorstel naar klaagster doorgestuurd met het verzoek om via zijn secretaresse een afspraak met hem te maken in de eerste week van januari.
1.3 Op 8 januari 2024 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Een van de zoons van klaagster was daarbij aanwezig.
1.4 Op 10 januari 2024 om 12:25 uur heeft verweerder een schikkingsvoorstel van de werkgever voor akkoord aan klaagster gemaild. Klaagster heeft dezelfde dag om 15:44 uur een aantal vragen over het voorstel aan verweerder gemaild.
1.5 Op 10 januari 2024 om 15:56 uur heeft verweerder de vragen van klaagster beantwoord en gevraagd om haar akkoord:
‘Of het 8 of 10 januari is weet ik nog niet. De einddatum verschilt nogal eens.
Betermelden en ontslagvergunning? Dat is met een deal (vso) niet meer aan de orde.
1. Ik ben geen fiscalist: ik denk dus tussen 9 en 10.000 euro. Maar bij de belastingaangifte in 2025 krijg je wat extra terug,
2. Zij zeiden iets van 14 dagen
3. Iets van € 2.000,-- bruto?Voor de duidelijkheid: dit aanbod is wel heel duidelijk gebracht als een ‘take it of leave it’.
Dus graag je akkoord.’
1.6 Op 10 januari 2024 om 16:54 uur heeft klaagster verweerder gemaild:
‘Hoe bedoel je bent geen fiscalist? Je had het duidelijk moeten zijn naar mij. Ik had je daarover nog gebeld met vraag wat het precies bedrag zo zijn van die € 15.000?
Maar nu is het geen eens € 10.000. Ik moet hierover nadenken voor dat ik een akkoord ga geven. Het is vrij makkelijk om te zeggen take it or leave it.’
Op deze e-mail van klaagster heeft verweerder als volgt gereageerd:
‘Als je mij boos wil hebben moet je vooral dit soort mailtjes sturen. Hoezo ben ik niet duidelijk geweest? Ik heb steeds gezegd bruto.
Je begint nu hetzelfde gedrag te vertonen naar mij als je hebt gedaan naar je werkgever. Ik waarschuw je vast: dat pik ik niet.
Als het je niet bevalt ga je maar naar een andere advocaat.
Ik had nota bene gezegd € 10.000 bruto en nu het € 9.000 à 10.000,- netto is ben je nóg niet tevreden. Bah’
1.7 Op 11 januari 2024 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd
vanwege een vertrouwensbreuk.
1.8 Op 11 januari 2024 heeft klaagster bij het kantoor van verweerder een klacht
over verweerder ingediend. Verweerder heeft als volgt op de klacht van klaagster gereageerd:
‘(…)
Uiteraard staat het je vrij om een klacht tegen mij in te dienen maar ik krijg het akelige gevoel dat deze brief niet van jou afkomstig is maar van één van je zoons.
Ik ben steeds heel direct in mijn communicatie geweest (wat iets heel anders is dan arrogant of onprofessioneel), zowel naar jou als naar [de zoon] toe en ik heb nooit een signaal gekregen dat je je daar ongemakkelijk bij voelt. Maar belangrijker: ik heb dit júist gedaan omdat ik je al zolang ken en er alles aan doe om deze zaak in goede banen te leiden. Ik heb met lede ogen moeten zien hoe de gesprekken van jou met je zoon bij de werkgever alleen maar tot verwijdering heeft geleid en intussen tot een loonstop. Dus geen geld en misschien straks ook geen uitkering.
Vervolgens heb ik heel lang met jou en [de zoon] gepraat, de opties besproken en vervolgens een strategie afgesproken (minimaal 10.000 bruto). Dat is mij gelukt – je krijgt zelfs meer – en dan krijg ik tóch nog een e-mail van jou (?) waaruit duidelijk blijkt dat er niet is gekeken naar wat er tussen jou en mij is afgesproken maar een typisch geval is van ‘misschien had ik er wel méér uitgekregen’(…). Die mail viel en valt flink verkeerd. En waarom schrijf ik dit: niet om te reageren op je klacht, maar omdat er iemand in je gezin is die denkt het beter te weten dan een advocaat die dit werk al meer dan 30 jaar doet. En nu zelfs het onverantwoorde risico neemt om niet te reageren op mijn nu voor de derde maal gedane verzoek: ga je wel of niet akkoord met de schikking? Sterker nog, doordat we nu het klacht traject in gaan en ik geen mandaat heb van jou om te schikken, is de kans groot dat het aanbod door de werkgever wordt ingetrokken en sta je met lege handen.
Laat duidelijk zijn dat ik daar geen verantwoordelijkheid voor draag noch wens te nemen. Dus denk er nog eens goed over na over welk traject je in wil gaan. Mocht je de klacht doorzetten dan wil ik het gesprek met mr. H. en mij graag aangaan met jou én met [de zoon] en je andere zoon.’
1.9 Op 15 januari 2024 heeft verweerder in een e-mail aan de nieuwe advocaat van
klaagster opgemerkt dat een aantal nota’s van hem en van zijn kantoorgenoot onbetaald
zijn gebleven en verzoekt hij deze advocaat, in het kader van het in rekening brengen
van de eigen bijdrage, om aan te dringen op betaling vooraf, te beginnen met betaling
van zijn nota’s.
1.10 Op 18 januari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft in de periode van 10 januari 2024 zonder overleg met klaagster
een (financieel) voorstel gedaan aan haar werkgever;
b) verweerder heeft op 10 januari 2024 meerdere e-mails aan klaagster gestuurd
waaruit blijkt van een onprofessionele benadering maar ook van denigrerende bewoordingen
en dreigementen;
c) verweerder heeft de zoons van klaagster betrokken in zijn uitlatingen door
op 11 januari 2024 te suggereren dat haar e-mails van 11 januari 2024 door hen zijn
geschreven. Dit getuigt niet van respect en begrip voor klaagster als cliënte;
d) verweerder heeft, onder meer op 15 januari 2024, op ongepaste wijze de reputatie
van klaagster geschaad door beschuldigingen over haar te verspreiden onder andere
advocaten die overwogen om haar bij te staan.
2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken
van klaagster ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat het een keiharde
leugen is dat hij zonder overleg met klaagster een voorstel zou hebben gedaan aan
haar werkgever. Daarbij wijst verweerder op de overgelegde e-mails en op het gesprek
met klaagster en haar zoon op zijn kantoor op 8 januari 2024.
Verder voert verweerder aan dat zijn uitlatingen direct en fors zijn maar nergens
denigrerend. Er is nergens sprake van dreigementen of van onprofessionele uitlatingen.
Volgens verweerder had hij alle reden om geïrriteerd te zijn, maar heeft hij geen
grensoverschrijdende, laat staan onnodig grievende, uitlatingen gedaan. Volgens verweerder
is hij altijd respectvol en begripvol naar klaagster toe geweest.
Tot slot voert verweerder aan dat het een goed confraterneel gebruik tussen advocaten
is om elkaar te informeren of er betalingsachterstanden zijn ten aanzien van advocaatnota’s
en dat klaagster niet betwist dat zij betalingsachterstanden heeft.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat in alle onderdelen over de kwaliteit van de door verweerder
verrichte werkzaamheden voor klaagster ten aanzien van het schikkingsvoorstel van
de werkgever van klaagster en zijn communicatie daarover met klaagster. De tuchtrechter
heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover
wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid
die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor
de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet
onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn
werk moet voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Omdat binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of verweerder
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Verder stelt de voorzitter voorop dat zij het achterliggende geschil tussen klaagster en haar werkgever niet kan beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. In deze beslissing geeft de voorzitter alleen een oordeel over de verwijten die klaagster verweerder maakt over zijn handelen en zijn wijze van communiceren.
Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond
4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder
ten aanzien van het schikkingsvoorstel geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Uit de afspraak op het kantoor van verweerder op 8 januari 2024 en de overgelegde
e-mails leidt de voorzitter af dat verweerder met klaagster overleg heeft gevoerd
over het schikkingsvoorstel van de werkgever van klaagster. Klachtonderdeel a) is
bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond
4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt van de wijze waarop hij op 10 januari 2024 per e-mail met klaagster
heeft gecommuniceerd. Hoewel verweerder in niet mis te verstane bewoordingen met klaagster
heeft gemaild over het schikkingsvoorstel is verweerder in zijn taalgebruik niet over
de grenzen gegaan van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Van onprofessionele,
denigrerende uitlatingen of dreigementen is naar objectieve maatstaven geen sprake.
De wijze van communiceren moet worden gezien in de context waarin de bewuste e-mails
zijn gestuurd, een schikkingsvoorstel dat verweerder al met klaagster had besproken
en waarbij snel gehandeld moest worden. Bovendien heeft verweerder klaagster al eerder
bijgestaan, in 2021 en 2022, en kennen klaagster en verweerder elkaar vanuit een privésetting,
het schoolplein, zodat zij met de duidelijke en directe communicatiestijl van verweerder
bekend mag worden verondersteld. Het gegeven dat klaagster de uitlatingen van verweerder
als grievend, respectloos, beledigend, agressief en grensoverschrijdend heeft ervaren,
betekent niet dat verweerder in zijn communicatie onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel
b) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij in zijn e-mail van 11 januari 2024 suggereert dat de klachtbrief door een van de zoons van klaagster is geschreven. Het stond verweerder in het kader van de door klaagster ingediende klacht vrij om deze opmerking te maken op basis van zijn eerdere contact met klaagster en een van haar zoons die bij de bespreking op 8 januari 2024 aanwezig was. Van het in diskrediet brengen van de zoons van klaagster is de voorzitter daarbij niet gebleken. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond
4.6 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 15 januari 2024 een door klaagster benaderde advocaat te mailen over zijn nota’s die klaagster nog niet heeft betaald. Verweerder heeft toegelicht dat het onder advocaten gebruikelijk is om elkaar te informeren over betalingsachterstanden bij de overname van zaken. De voorzitter kan verweerder hierin volgen. Van het uiten van beschuldigingen aan het adres van klaagster en/of het schaden van de reputatie is de voorzitter daarbij niet gebleken. Het gegeven dat klaagster dat kennelijk wel zo ervaart, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.
4.7 Uit het vorenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c
Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 25 november 2024