ECLI:NL:TADRARL:2024:278 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-364/AL/OV/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:278
Datum uitspraak: 18-11-2024
Datum publicatie: 21-11-2024
Zaaknummer(s): 24-364/AL/OV/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Dekenbezwaar. Verweerster heeft in strijd met gedragsregels 16 lid 3 en 18 lid 2 gehandeld. De raad acht dit laakbaar. Het gaat niet aan dat een advocaat in een zaak waarin hij is toegevoegd, naast een van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen toevoegingsvergoeding, bij een cliënt een vergoeding in rekening brengt. Dit betrof niet een eenmalige misslag, maar een werkwijze die verweerster gedurende een langere periode heeft gehanteerd totdat de deken hierover contact met haar heeft opgenomen. Dekenbezwaar gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 november 2024

in de zaak 24-364/AL/OV/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

over

verweerster

gemachtigde:

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 In een brief van 21 mei 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerster.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024 in aanwezigheid van de deken en verweerster, bijgestaan door mr. [O]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift, met bijlagen, van verweerster van 17 juni 2024 en de brief, met bijlagen, van verweerster van 23 juli 2024.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Op 17 november 2023 heeft de deken een e-mail van mevrouw W., een cliënte van verweerster, ontvangen, waarin zij het volgende te kennen heeft gegeven. Verweerster heeft mevrouw W. op toevoegingsbasis bijgestaan en heeft haar aan het begin van de zaak meegedeeld dat de gewerkte uren boven de 20 uur aanvullend op basis van het uurtarief voldaan dienden te worden. Op 15 november 2023 heeft verweerster een factuur aan mevrouw W. gezonden voor alle uren die zij tot dat moment boven de 20 uur aan haar zaak had besteed.

2.2 Naar aanleiding van deze e-mail heeft de deken op 20 november 2023 telefonisch contact opgenomen met verweerster. Verweerster heeft de in de e-mail omschreven handelwijze bevestigd en aangegeven dat zij zich niet bewust was van het feit dat dit niet zou mogen. Verweerster heeft op 18 december 2023 de nota aan mevrouw W. gecrediteerd.

2.3 Bij e-mailbericht van 23 november 2023 heeft de deken verweerster onder verwijzing naar de gedragsregels 16 lid 3 en 18 lid 2 gevraagd kenbaar te maken in hoeveel zaken zij een zelfde handelwijze heeft gehanteerd. Verder heeft de deken verweerster verzocht om een lijst te zenden van alle vergelijkbare zaken in de afgelopen vijf jaar waarin naast een toevoeging is gedeclareerd, inclusief een overzicht van de gedeclareerde bedragen.

2.4 Bij e-mail van 28 november 2023 heeft verweerster aan de deken meegedeeld dat zij in 2022, in het dossier van mevrouw S., voor het eerst een zelfde afspraak als met mevrouw W. is overeengekomen. Zij heeft hieraan toegevoegd dat mevrouw S. de factuur niet heeft voldaan.

2.5 De deken heeft bij e-mail van 7 december 2023 ter controle een tiental toevoegingsdossiers bij verweerster opgevraagd en tevens haar bankafschriften van de afgelopen drie jaren.

2.6 Bij brief van 19 december 2023 heeft verweerster de gevraagde stukken, inclusief een toelichting, aan de deken gezonden.

2.7 Uit de onder 2.6 vermelde stukken en de toelichting daarop is de deken gebleken dat verweerster gedurende meerdere jaren in meerdere toevoegingszaken afspraken heeft gemaakt over het declareren naast de toevoeging. Verweerster heeft in ieder geval in vijf zaken naast de toevoeging daadwerkelijk één of meerdere nota’s gezonden.

2.8 Tevens is de deken uit de onder 2.6 vermelde stukken en de toelichting daarop gebleken dat verweerster in ieder geval in drie zaken tot verzending van nota’s is overgegaan, omdat zij het vermoeden had dat de toevoeging zou worden ingetrokken. De Raad voor Rechtsbijstand had op dat moment nog geen besluit genomen over intrekking én daartoe ook nog geen verzoek van verweerster ontvangen. De nota’s zijn door de cliënten (deels) voldaan. In één van deze zaken heeft verweerster haar cliënt tien sommaties gezonden om tot betaling over te gaan, waarbij zij telkens € 25,- aan administratiekosten in rekening heeft gebracht.

3. DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in toevoegingszaken bij de inname van de zaak afspraken te maken met cliënten over het declareren van de uren die een door haar bepaalde urennorm overstegen. Zij had derhalve het voornemen om te declareren naast de toevoeging, waarbij zij in een aantal dossiers ook daadwerkelijk de declaratie aan haar cliënten heeft verzonden. Verweerster heeft ook klachtwaardig gehandeld door in een aantal dossiers over te gaan tot verzending van nota’s omdat zij het vermoeden had dat de toevoeging zou worden ingetrokken, terwijl de Raad voor Rechtsbijstand op dat moment nog geen besluit had genomen over een intrekking en verweerster ook nog geen verzoek daartoe had ingediend. In één van deze dossiers heeft verweerster ten onrechte tien sommaties aan haar cliënt gezonden, waarvoor zij telkens administratiekosten in rekening heeft gebracht, terwijl de nota op dat moment nog iedere grondslag ontbeerde. Een advocaat die is toegevoegd mag, afgezien van de eigen bijdrage of proceskosten van de wederpartij, géén honorarium bedingen of ontvangen. Door haar werkwijze heeft verweerster in strijd gehandeld met gedragsregel 18 lid 2 en artikel 38 lid 1 Wet op de rechtsbijstand.

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.2 De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij de hiervoor weergegeven maatstaf aansluiting gezocht.

Beoordeling dekenbezwaar

5.3 Vast staat dat verweerster gedurende meerdere jaren in meerdere toevoegingszaken heeft afgesproken dat de uren die een door haar bepaalde urennorm overstegen, zouden worden gedeclareerd en dat zij in ieder geval in een vijftal zaken daadwerkelijk tot verzending van een nota is overgegaan. Tevens staat vast dat verweerster in enkele zaken declaraties heeft verzonden omdat zij het vermoeden had dat de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand zou worden ingetrokken, nog voordat zij een verzoek daartoe had ingediend, waarbij in één zaak ook administratiekosten voor verzonden sommaties in rekening zijn gebracht.

5.4 Verweerster heeft hiermee in strijd met de gedragsregels 16 lid 3 en 18 lid 2 gehandeld. De raad acht dit laakbaar. Het gaat niet aan dat een advocaat in een zaak waarin hij is toegevoegd, naast een van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen toevoegingsvergoeding, bij een cliënt een vergoeding in rekening brengt. Dit betrof geen eenmalige misslag, maar een werkwijze die verweerster gedurende een langere periode heeft gehanteerd totdat de deken hierover contact met haar heeft opgenomen. De door verweerster gestelde onwetendheid met deze regel acht de raad niet waarschijnlijk, aangezien verweerster al zeer lang werkzaam is als advocaat en deze basisregel van het stelsel van de door de overheid gefinancierde rechtshulp ook al lange tijd bestaat. Wat hier ook verder van zij, de gestelde onwetendheid vormt voor deze werkwijze geen rechtvaardiging.

5.5 Verweerster heeft erkend dat zij onjuist heeft gehandeld, maar zij heeft er tevens op gewezen dat zij tegenover de deken volledig open kaart heeft gespeeld en alles heeft gedaan om de gemaakte fouten ongedaan te maken. Naar het oordeel van de raad doet deze houding achteraf niet af aan de verwerpelijkheid van de door verweerster gehanteerde werkwijze. Verder constateert de raad dat verweerster in eerste instantie aan de deken had gemeld dat in slechts één ander geval een zelfde afspraak was gemaakt, terwijl na doorvragen door de deken bleek dat in meerdere toevoegingszaken gedurende meerdere jaren dezelfde afspraken waren gemaakt.

5.6 Verweerster heeft zich in haar verweer nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft erop gewezen dat in een soortgelijk geval was volstaan met een normoverdragend gesprek door de deken. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de deken in reactie hierop aangegeven om welke redenen zij vond dat deze zaak andersoortig was. De raad is niet bekend met het bedoelde geval, maar wat hier ook van zij, het doet niet af aan de klachtwaardigheid van het handelen van verweerster.

5.7 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 16 lid 3 en 18 lid 2. De raad acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit, zoals vastgelegd in artikel 10a lid 1 en sub d Advocatenwet. Het dekenbezwaar zal dan ook gegrond worden verklaard.

6. MAATREGEL

6.1 Het dekenbezwaar is gegrond. Verweerster heeft gedurende langere tijd de kernwaarde (financiële) integriteit geschonden. Dit is een belangrijke, zo niet belangrijkste, kernwaarde van de advocatuur. Weliswaar heeft verweerster geen tuchtrechtelijk verleden, maar de schending van deze kernwaarde is dusdanig laakbaar, dat de raad de maatregel van berisping passend en geboden acht.

7. KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  2. € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. H. van Katwijk, G.W. Roest, A.W. Siebenga en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 18 november 2024