ECLI:NL:TADRARL:2024:268 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-371/AL/GLD 24-372/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:268
Datum uitspraak: 04-11-2024
Datum publicatie: 05-11-2024
Zaaknummer(s):
  • 24-371/AL/GLD
  • 24-372/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij – kort gezegd – de gezamenlijk woning van zijn cliënte en de wederpartij niet heeft verlaten nadat hem dat verzocht was. Gelet op de ernst van dit handelen en gezien de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 4 november 2024

in de zaken 24-371/AL/GLD en 24-372/AL/GLD

naar aanleiding van de klachten van:

klager 1.

en

klager 2.

tezamen ook: klagers

gemachtigde:

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 31 oktober 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 22 mei 2024 heeft de raad de klachtdossiers met de kenmerken K 23/143 en 23/144 van de deken ontvangen.

1.3 De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2024. Daarbij waren klagers met hun gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces‑verbaal opgemaakt.

1.4De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossiers.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerder heeft mevrouw [M], de moeder van klagers, in de verdelingsprocedure aangaande de onverdeelde nalatenschap van de vader van klagers, bijgestaan. De gemachtigde van klagers heeft klagers in die procedure bijgestaan.

2.2 Op 10 december 2021 is door partijen in comparitie overeengekomen dat [M] de inboedelzaken, die zich in de gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning bevinden, toegewezen zou krijgen.

2.3 Vanaf november 2022 woonde klager 1. alleen in deze woning, omdat [M] toen naar een door haar aangekocht appartement was verhuisd. [M] had nog wel de sleutel van de woning en zij verbleef daar af en toe. Zowel klager 1. als [M] had een aantal eigen kamers in gebruik.

2.4 Op 31 augustus 2023 is verweerder, met [M] en de partner van [M] naar deze woning gegaan. Klagers zijn ook naar de woning gegaan. Zij hebben verweerder verzocht om de woning onmiddellijk te verlaten. Ook de gemachtigde van klagers heeft verweerder ‑ telefonisch - verzocht de woning meteen te verlaten. Verweerder heeft dat in eerste instantie geweigerd. Op enig moment hebben verweerder, zijn cliënte en haar partner de woning verlaten.

2. Op 4 september 2023 stond er in de procedure tussen klagers en mevrouw [M] een zitting gepland.

3. KLACHT

3.1 De drie klachtonderdelen houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld. Volgens klagers is verweerder onaangekondigd naar de zich in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning gegaan. Verweerder heeft vervolgens geweigerd om op verzoek van klagers en de advocaat van klagers te vertrekken. Ook heeft verweerder in die woning onnodig grievende opmerkingen gemaakt. Dit handelen is in strijd met de gedragsregels 6, 7 en 26, aldus klagers

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Oordeel

5.3 De drie klachtonderdelen zien grotendeels op hetzelfde gestelde handelen van verweerder. De raad zal daarom deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. Op grond van het klachtdossier en het verhandelde op de zitting van de raad is de volgende gang van zaken komen vast te staan.

5.4 Op 31 augustus 2023 zijn verweerder, de cliënte van verweerder en de partner van de cliënte van verweerder de woning binnengegaan omdat (volgens verweerder) zijn cliënte hem de woning wilde laten zien. Klagers waren op dat moment niet in de woning aanwezig, maar zagen via de cameradeurbel mensen de woning binnengaan en zij zijn vervolgens ook naar de woning gegaan. In de woning is er tussen klagers en verweerder een discussie ontstaan. Niet duidelijk is wat er in de woning precies is gezegd en gebeurd. De lezingen van klagers en verweerder daarover lopen uiteen. Wel staat vast dat klagers op enig moment verweerder hebben verzocht om uit de woning te vertrekken. Verweerder heeft dat geweigerd. Vervolgens hebben klagers de politie gebeld. Ook hebben zij toen telefonisch contact opgenomen met hun advocaat. De advocaat van klagers heeft in dat gesprek verweerder ook verzocht te vertrekken. Dat heeft verweerder wederom geweigerd en (onder meer) aan die gemachtigde van klagers gevraagd of ze gek is. Enige tijd later hebben verweerder, zijn cliënte en de partner van zijn cliënte alsnog de woning verlaten.

5.5 De raad is van oordeel dat op grond van de stukken blijkt dat de cliënte gerechtigd was om op die dag in de woning te verblijven. Zowel de cliënte van verweerder als klagers waren op dat moment eigenaar van de woning en gerechtigd tot het gebruik van de woning. Feitelijk woonde in die periode alleen klager 1. nog in die woning, maar de cliënte van verweerder had nog wel een sleutel van de woning en verbleef daar af en toe nog. Klager en de cliënte van verweerder hadden beiden een aantal eigen kamers in die woning, die alleen zijzelf gebruikten. Klagers en de cliënte van verweerder hadden verder geen (schriftelijke) afspraken over het gebruik van de woning gemaakt. Gelet op die omstandigheden stond het ook verweerder vrij om samen met zijn cliënte de woning binnen te gaan. Dat onderdeel van de klacht is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en daarom ongegrond.

5.6 De raad is echter van oordeel dat verweerder wel was gehouden om de woning te verlaten op het moment dat klagers en hun gemachtigde hem daartoe verzochten en de situatie escaleerde. Daarbij acht de raad de specifieke omstandigheden van belang dat verweerder weliswaar in die woning mocht zijn, maar dat alleen klager, de wederpartij van zijn cliënte, daar feitelijk woonde. Verweerder was er bovendien van op de hoogte dat de verhoudingen tussen klagers enerzijds en zijn cliënte anderzijds zeer gespannen waren en dat bij een eerdere confrontatie tussen hen de politie was gebeld. Verder is van belang dat verweerder daar alleen was omdat zijn cliënte het leuk vond om hem de woning te laten zien. Er was geen andere (voor de zaak relevante) reden om daar te zijn. Bovendien was het kort voor de zitting. Gelet op al die omstandigheden heeft verweerder door niet te voldoen aan de verzoeken om de woning te verlaten, escalerend gehandeld. Dat is in strijd met wat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dat leidt ertoe dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.

5.7 Klagers hebben ten slotte nog gesteld dat verweerder in de woning grievende opmerkingen heeft gemaakt. Omdat verweerder (onderbouwd met stukken) heeft betwist dat hij deze opmerkingen heeft gemaakt, is de juistheid van dit verwijt en daarmee de gegrondheid dat dit klachtonderdeel niet vast komen te staan. Dat leidt ertoe dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij - kort gezegd - de gezamenlijk woning van zijn cliënte en de wederpartij niet heeft verlaten nadat hem dat verzocht was. Gelet op de ernst van dit handelen en gezien de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers,
  2. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  3. € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht (gedeeltelijk) gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

- verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M. Lont en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 4 november 2024