ECLI:NL:TADRARL:2024:262 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-639/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:262
Datum uitspraak: 28-10-2024
Datum publicatie: 29-10-2024
Zaaknummer(s): 24-639/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart diverse klachten over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 28 oktober 2024

in de zaak 24-639/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

gemachtigde:

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 28 augustus 2024 met kenmerk K24/14 .

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 1 november 2014 is klager in dienst getreden bij [I] B.V. (hierna: [I]). Op 23 juli 2018 is klager arbeidsongeschikt geraakt, waarna hij op 29 maart 2019 weer volledig arbeidsgeschikt is verklaard.

1.2 Vanaf medio 2018 is via diverse sociale mediakanalen zeer negatief gepubliceerd over [I] en haar werknemers, waarbij gebruik is gemaakt van namen van werknemers en bedrijfsinterne informatie. Op 10 juli 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en twee directieleden van [I], waarbij aan klager is medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat er een onmiddellijk verband is tussen klager en het feit dat er op dat moment al enige tijd wat gaande was op sociale media. Klager is vervolgens op non-actief gesteld en hij heeft zijn telefoon en laptop afgegeven.

1.3 Op 19 juli 2019 is klager op staande voet ontslagen, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Naar aanleiding daarvan zijn er meerdere procedures gestart bij de rechtbank.

1.4 In een beschikking van 16 december 2019 heeft de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd en verder (onder meer) geoordeeld dat voor de non-actiefstelling voldoende grond bestond en heeft de arbeidsovereenkomst tussen klager en [I] op grond van verwijtbaar handelen van klager per 1 april 2020 ontbonden.

1.5 Op 26 maart 2021 heeft klager een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter waarmee hij verzocht om afschrift van zijn personeelsdossier en (daarmee) inzage in zijn persoonsgegevens. Naar aanleiding daarvan is verweerster benaderd door [I] en heeft zij zich namens [I] gesteld in de procedure.

1.6 In de week van 13 december 2021 hebben mr. [O] (gemachtigde van klager, hierna: [O].) en verweerster elkaar telefonisch gesproken.

1.7 In een brief van 17 december 2021 heeft [O] aan verweerster het volgende geschreven:

Wij spraken elkaar deze week over de kwestie [naam klager]/ [I] en het voorstel dat cliënt aan uw cliënte heeft voorgelegd. U belde mij op verzoek van uw cliënte doch niet wetende hoe te reageren op het uitvoerige voorstel van cliënt. U liet zich ook ontvallen dat u dergelijk verzoek om bijstand (van de heer [naam klager]) nooit zou hebben aangenomen waarbij u het nodig vond een betoog te houden over waarom u dergelijke zaak als advocaat niet zou aannemen en dat mijn maatschappij voor dergelijke zaken waarschijnlijk een maximum aan tijd en/of geld zou reserveren. Hiermee kennelijk doelend op de noodzaak om bij cliënt aan te sturen op een schikking. Ik heb u netjes uit laten praten, maar heb u daarop wél enkele keren verzocht het vooral zakelijk te houden en – als er inhoudelijk niets te bespreken valt- het gesprek vooral correct af te ronden. Dat gezegd hebbend het volgende.

1.8 In een e-mail van 5 januari 2022 heeft verweerster het volgende aan [O] geschreven:

Ten aanzien van de eerste alinea, merk ik op dat ik mij niet herken in uw weergave van het gesprek en de conclusies die u trekt. Omdat dit niet de kern raakt van de vraag of een minnelijke regeling al dan niet mogelijk is, ga ik hier verder niet op in.

1.9 Op 3 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)zich onnodig grievend uit te laten;

c) zich schuldig te maken aan strafbare feiten.

2.2 De voorzitter stelt vast dat klager in zijn brief van 22 februari 2024 heeft geschreven dat hij zijn tweede klacht - klachtonderdeel b) in de aanbiedingsbrief van de deken - niet wil doorzetten. Dat klachtonderdeel is daarom in deze procedure niet meer aan de orde en op dat klachtonderdeel zal de voorzitter om die reden geen beslissing geven.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. [zie verderop voor uitgebreidere versie]

Klachtonderdelen a) en c)

4.2 Deze klachtonderdelen zien op hetzelfde vermeende handelen van verweerster. De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk behandelen. Klager verwijt verweerster dat zij zich in een telefoongesprek tussen verweerster en de gemachtigde van klager onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager heeft van zijn gemachtigde begrepen dat verweerster dergelijke uitlatingen in dat telefoongesprek heeft gedaan. Verweerster heeft betwist dat zij zulke uitlatingen heeft gedaan. Omdat (de gemachtigde van) klager en verweerster van mening verschillen over wat verweerster tijdens dit telefoongesprek heeft gezegd en omdat er zich in het klachtdossier geen stukken bevinden die de stelling van klager ondersteunen, kan de voorzitter niet vaststellen of dit verwijt van klager juist dan wel onjuist is. Dat betekent dat ook niet kan worden vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze klachtonderdelen worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 oktober 2024