ECLI:NL:TADRARL:2024:254 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-640/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:254
Datum uitspraak: 21-10-2024
Datum publicatie: 22-10-2024
Zaaknummer(s): 24-640/AL/GLD
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager heeft zich erover beklaagd dat verweerder tijdens een zitting bij de raad in een eerdere klachtzaak (opnieuw) niet naar waarheid heeft verklaard. Het door verweerder genoemde ne bis in idem-beginsel is niet van toepassing omdat in die andere klachtzaak nog geen onherroepelijke beslissing is gedaan. Dat verweerder tijdens de eerdere zitting bij de raad in strijd met de waarheid heeft verklaard kan de voorzitter op basis van de stukken en gelet op de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 21 oktober 2024
in de zaak 24-640/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 29 augustus 2024 met kenmerk K 24/43.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft op 13 juni 2021 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Klager heeft verweerder, als advocaat van zijn wederpartij in een civiel geschil, verweten dat verweerder zich a) zonder toestemming van klager tot de rechter heeft gewend terwijl de zaak voor vonnis stond en b) verweerder op persoonlijke titel veelvuldig onwaarheden heeft geuit waarvan hij wist of kon weten dat dat onwaarheden waren. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 22-716/AL/GLD.

1.2 Op 25 juni 2023 heeft daarin bij de raad een zitting plaatsgevonden. Klager en verweerder waren daarbij aanwezig.

1.3 Bij beslissing van 15 januari 2024 heeft de raad genoemde klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen:

5.6 Verder heeft klager gesteld dat verweerder in strijd met de waarheid op de zitting heeft gezegd dat de deskundige [S] een excelsheet met klager zou hebben gedeeld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij op het moment dat hij dat op de zitting naar voren bracht in de veronderstelling was dat [S] die excelsheet inderdaad met klager had gedeeld, maar dat hij er later achter kwam – door een door klager ingebrachte akte - dat dat niet het geval was. De raad is hierover van oordeel dat op grond van het klachtdossier niet vast is komen te staan dat verweerder wist dat deze door hem geponeerde feiten onjuist waren of dat hij dat op dat moment redelijkerwijs kon weten. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. De raad acht daarbij mede van belang dat verweerder de onjuistheid van zijn uitspraak bij de eerste gelegenheid – in zijn akte van antwoord – heeft erkend. De raad concludeert op grond van het voorgaande dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

1.4 Klager is tegen deze beslissing van de raad hoger beroep ingesteld. Daarin is nog geen uitspraak gedaan.

1.5 Op 8 april 2024 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
tijdens de zitting van deze raad van 25 september 2023 opnieuw niet naar waarheid te verklaren.
Toelichting: Volgens klager heeft verweerder tijdens genoemde zitting bij de raad gelogen. Verweerder heeft de tuchtrechter voorgehouden dat hij deskundige S meermaals had gesproken en dat S tegen hem had gezegd dat de excelsheet door hem met klager was besproken en uitgewisseld en dat klager zijn goedkeuring daarop had gegeven. Dat was niet waar en heeft S naar zijn zeggen niet tegen verweerder gezegd. Na hierop tijdens de zitting van de raad te zijn aangesproken door klager heeft verweerder gesteld dat hij zich had vergist en dat hij S dan verkeerd had geïnterpreteerd. Volgens klager was geen sprake van een vergissing van verweerder maar juist het niet naar waarheid verklaren. Verweerder verklaart het ene moment anders dan het andere.

3 VERWEER

Volgens verweerder staat het hem vrij om verweer te voeren in een tuchtrechtelijke procedure zoals hij dat in de eerdere klachtzaak van klager tegen hem heeft gedaan. Klager is het niet eens met de uitspraak van de raad van 15 januari 2024 en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Deze nieuwe klacht is pas door klager ingediend nadat het Hof van Discipline aan klager heeft bericht dat hij zijn beroepschrift heeft ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn. Of die termijnoverschrijding verschoonbaar is, daarover moet het hof nog beslissen. Het kan niet zo zijn dat klager deze klacht kan indienen op basis van dezelfde feiten, voor het geval hij in hoger beroep in de vorige klachtzaak niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het ne bis in idem-beginsel verzet zich daartegen, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

4.2 Klager heeft eerder een klacht over verweerder ingediend. Tijdens de zitting van de raad over die klacht heeft verweerder volgens klager opnieuw, net als tijdens de zitting bij de kantonrechter, gelogen.

4.3 Verweerder beroept zich in zijn verweer op het zogenoemde ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet) wat tot niet-ontvankelijkverklaring van klager zou moeten leiden. Dat beginsel is naar het oordeel van de voorzitter niet van toepassing omdat in die andere klachtzaak nog geen onherroepelijke tuchtrechtelijke uitspraak is gedaan. In die klachtzaak loopt immers nog het door klager ingestelde hoger beroep.

4.4 De voorzitter overweegt inhoudelijk als volgt over de klacht. Het staat een advocaat vrij om zijn standpunt over een klacht kenbaar te maken en zich daartegen te verdedigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt. De grenzen van de betamelijkheid mogen niet worden overschreden. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Dat verweerder zich tijdens de zitting van de raad - volgens klager opnieuw - in strijd met de waarheid over de bekendheid van klager met het excelsheet van de deskundige heeft uitgelaten, kan de voorzitter op basis van de stukken niet vaststellen. Dat volgt niet uit de in de feiten geciteerde overweging 5.6 in de beslissing van de raad van 15 januari 2024. Andere stukken waarmee klager zijn verwijt onderbouwt, ontbreken. Dit betekent dat niet is aangetoond dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze klacht wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op : 21 oktober 2024