ECLI:NL:TADRARL:2024:244 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-627/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:244
Datum uitspraak: 07-10-2024
Datum publicatie: 08-10-2024
Zaaknummer(s): 24-627/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klaagster namens haar rechtsbijstandsverzekeraar bijgestaan na ontdekte problemen na in de woning na levering daarvan. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder haar voldoende voortvarend bijgestaan en daarbij met medeweten van klaagster is bijgestaan door zijn kantoorgenoot. Nadat over de wijze van aanpak van de kwestie een onoverbrugbaar verschil van inzicht is ontstaan, heeft verweerder zich onttrokken. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 7 oktober 2024
in de zaak 24-627/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 22 augustus 2024 met kenmerk 2304018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster en haar partner (hierna ook: klaagster c.s.) hebben op 29 december 2021 een woning gekocht die op 15 maart 2022 is geleverd.

1.2 Klaagster c.s. heeft daarna wateroverlast in de kelder van de woning gehad en een disfunctionerende waterpomp. Ook is door hen geconstateerd dat de software om de waterpomp aan te sturen, ontbrak. Klaagster c.s. heeft zich met deze gebreken/problemen tot rechtsbijstandsverzekeraar Stichting Achmea Rechtsbijstand (SAR) gewend. SAR heeft de zaak uitbesteed aan verweerder, die de opdracht heeft aanvaard.

1.3 Op 1 november 2023 heeft verweerder aan klaagster c.s. een opdrachtbevestiging gestuurd en gevraagd om hem een aantal specifieke stukken toe te sturen.

1.4 Op 10 november 2023 heeft klaagster c.s. twee opnames van telefoongesprekken aan verweerder gestuurd met een begeleidende e-mail.

1.5 Op 20 november 2023 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij de ontvangen informatie en bestanden nog moet beoordelen. Op 23 november 2023 heeft verweerder aan klaagster een eerste beoordeling van de ontvangen informatie gestuurd en opnieuw verzocht om toezending van de op 1 november 2023 door hem opgevraagde stukken. Die dag heeft klaagster c.s. een aantal stukken aan verweerder gestuurd.

1.6 In zijn e-mail van 27 november 2023 heeft verweerder opnieuw aan klaagster c.s. laten weten dat hij nog niet alle opgevraagde stukken had ontvangen. Klaagster c.s. heeft daarop de door haar met de verkopers gevoerde correspondentie aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft klaagster daarop gemeld dat hij nog steeds onvoldoende beeld van de feitelijke situatie heeft. Op een aantal concrete vragen van verweerder heeft klaagster c.s. op 28 november 2023 gereageerd. Klaagster heeft daarin ook gemeld dat zij met haar partner een keer bij verweerder op kantoor kan langskomen.

1.7 Op 13 december 2023 heeft klaagster c.s. verweerder gevraagd naar de voortgang in de zaak. Daarop heeft verweerder die dag gereageerd dat het dossier zijn aandacht heeft en dat klaagster c.s. op korte termijn zal worden geïnformeerd. Verder heeft hij meegedeeld dat zijn kantoorgenoot, mr. Van B, hem zal ondersteunen in het dossier.

1.8 Op 15 december 2023 heeft mr. Van B namens verweerder aan klaagster een juridische analyse van de zaak gezonden met daarbij een plan van aanpak voor het vervolg van de zaak. In dat plan van aanpak is voorgesteld om een deskundige in te schakelen voor onderzoek naar de oorzaak van de lekkage in de kelder en naar de warmtepomp in de woning van klaagster c.s.

1.9 Klaagster c.s. heeft bij SAR kenbaar gemaakt dat zij gebruik willen maken van een andere (voorkeurs)advocaat. Op 18 december 2023 heeft SAR verweerder daarvan op de hoogte gesteld. In afwachting van het onderzoek naar de vraag of klaagster c.s. op basis van de polisvoorwaarden van SAR gebruik kon maken van een voorkeursadvocaat, heeft de behandeling van het dossier door verweerder stilgelegen.

1.10 Op 9 januari 2024 heeft de partner van klaagster telefonisch aan mr. Van B meegedeeld dat het verzoek om een voorkeursadvocaat door SAR is afgewezen. In datzelfde gesprek heeft hij namens klaagster zijn ongenoegen over de manier van aanpak van de zaak door verweerder en mr. Van B geuit, over het gebrek aan getoonde spoed en ook over het feit dat mr. Van B als onervaren tweedejaars advocaat-stagiaire niet geschikt is om de zaak van klaagster te behandelen.

1.11 Op 10 januari 2024 heeft mr. Van B namens verweerder het op 9 januari 2024 met de partner van klaagster gevoerde telefoongesprek bevestigd en heeft daarin gereageerd op de door klaagster c.s. opgeworpen opmerkingen/ verwijten. Ook is daarin aan de orde gesteld of er nog voldoende vertrouwen van klaagster c.s. in verweerder en mr. Van B is, wat nodig is voor een vruchtbare samenwerking.

1.12 De partner van klaagster heeft daarop op 10 januari 2024 gereageerd met de opmerking dat zij een rechtsbijstandsverzekering hebben waarin het vertrouwen in de dossierbehandelaar geen polisvoorwaarde is. Hij verzoekt verweerder om aan de wederpartij een "blafbrief' te sturen.

1.13 Verweerder heeft daarop op 11 januari 2024 zijn werkzaamheden voor klaagster c.s. neergelegd wegens de ontstane vertrouwensbreuk door verschil van inzicht over de wijze van behandeling van de zaak.

1.14 Op 5 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na aanvaarding van de opdracht de zaak van klaagster niet voortvarend op te pakken;
b) ondanks herhaalde verzoeken te weigeren om een persoonlijk gesprek (intakegesprek) met klaagster over de zaak te hebben;
c) ondanks herhaalde verzoeken van klaagster niet meteen de wederpartij aansprakelijk te stellen, maar zich zonder gedegen argumenten zich eerst op het standpunt te stellen dat een deskundige ingeschakeld moest worden, waarmee verweerder onder meer SAR onnodig op kosten heeft gejaagd en aldus geen doelmatige behandeling heeft nagestreefd (regel 6);
d) zonder overleg met klaagster de zaak aan zijn kantoorgenoot, mr. Van B, over te dragen, die tweedejaars stagiaire was en niet deskundig op het gebied van vastgoedrecht (regel 13 lid 1);
e) een samenwerking te hebben met SAR die zijn onafhankelijkheid ondermijnt (regel 2), wat niet in het belang van klaagster is geweest.
Toelichting: Verweerder werkt voor SAR en is afhankelijk van de met SAR gemaakte afwijkende tarieven. Hij krijgt daarvoor ofwel een lumpsum per zaak ofwel krijgt een laag uurtarief voor de werkzaamheden. Beide perverse prikkels, die ook in de zaak van klaagster zijn gebleken, waren niet in haar belang. Ook vindt klaagster dat de in lid 3 van regel 2 voorgeschreven transparantie in haar zaak van toepassing is. Afwijkende tarieven zijn immers als (verkapte) beloning aan te merken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

3.2 Volgens verweerder heeft hij de zaak van klaagster c.s. met voldoende voortvarendheid behandeld. Hij verwijst ter onderbouwing daarvan naar de onder de feiten opgenomen correspondentie. Na meerdere verzoeken ontving hij pas op 28 november 2023 van klaagster c.s. de bij aanvang van de opdracht door hem meteen opgevraagde stukken. Op basis daarvan heeft mr. Van B namens hem op 15 december 2023 een eerste analyse en een plan van aanpak gemaakt. Klaagster verwijt verweerder dat SAR de zaak meteen in behandeling had kunnen nemen - niet pas na twee weken - en het verzoek van klaagster om een voorkeursadvocaat direct had kunnen afwijzen – en niet pas na drie weken. Deze vertraging aan de kant van SAR is verweerder niet aan te rekenen.

Klachtonderdeel b)

3.3 Klaagster c.s. heeft op 28 november 2023 voor het eerst voorgesteld om een keer op kantoor langs te komen. Verweerder vond een gesprek op dat moment (nog) niet van toegevoegde waarde. Nadat hij die dag alsnog van klaagster de opgevraagde stukken had ontvangen, wilde hij die stukken en het verdere dossier eerst beoordelen, analyseren en een vervolgplan voorstellen. Hij had daarna zeker een gesprek met klaagster c.s. gepland als zich daarna geen vertrouwensbreuk had voorgedaan wat tot zijn onttrekking als advocaat heeft geleid.

Klachtonderdeel c)

3.4 Op 11 januari 2024 heeft hij klaagster c.s. uitgelegd dat hij een wederpartij alleen dan aansprakelijk stelt als hij de overtuiging heeft dat die partij aansprakelijk is. Op dat moment stond voor verweerder nog onvoldoende vast dat sprake was van een redelijke kans van slagen van een aansprakelijkstelling door klaagster. Dat was voor hem voldoende reden om nog geen ‘blafbrief’ aan de wederpartij van klaagster c.s. te sturen. Daarbij speelde mee dat klaagster c.s. ruim 18 maanden na de overdracht van hun woning pas zijn bijstand hadden ingeschakeld en in de tussenliggende tijd ook de warmtepomp hadden gebruikt. Volgens verweerder heeft hij juist met de vereiste zorgvuldigheid voor klaagster c.s. gehandeld.

Klachtonderdeel d)

3.5 Mr. Van B heeft verweerder gevraagd om hem te ondersteunen in de zaak van klaagster c.s. juist om haar eerder van dienst te kunnen zijn. Mr. Van B heeft onder de verantwoordelijkheid van verweerder werkzaamheden in het dossier gedaan. Daarover heeft verweerder op 13 december 2023 ook helder met klaagster c.s. gecommuniceerd. Klaagster c.s. heeft in haar reactie daarop geen bezwaar geuit tegen de ondersteuning van mr. Van de B.

Klachtonderdeel e)

3.6 Volgens verweerder ziet dit verwijt op de samenwerking tussen rechtsbijstandsverzekeraars en advocatenkantoren in het algemeen. Klaagster c.s. maken ook niet concreet waarom verweerder daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Van een prikkel om zo weinig mogelijk uren te maken, is geen sprake. Het dossier is ook voortvarend, deskundig en adequaat door verweerder en mr. Van B opgepakt. De suggestie van belangenverstrengeling verwerpt verweerder ten zeerste. Klaagster c.s. heeft er zelf voor gekozen om een rechtsbijstandsverzekering bij SAR af te sluiten en is daardoor gebonden aan de polisvoorwaarden.

4 BEOORDELING

Maatstaf
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Klachtonderdeel a)
4.3 Het verwijt dat verweerder de zaak van klaagster c.s. onvoldoende voortvarend heeft behandeld wordt niet ondersteund door de feiten. Verweerder heeft meteen in zijn opdrachtbevestiging van 1 november 2023 aan klaagster gevraagd om toezending van nadere informatie. Die stukken heeft klaagster na herhaalde verzoeken van verweerder pas op 28 november 2023 gestuurd. Op 15 december 2023 heeft klaagster een juridische analyse en plan van aanpak namens verweerder ontvangen. Kort daarna heeft de verdere behandeling van de zaak stilgelegen vanwege het onderzoek door klaagster c.s. naar de mogelijkheid om een andere advocaat via SAR in te schakelen. Dat SAR dat verzoek van klaagster pas op 9 januari 2024 heeft afgewezen, kan verweerder niet worden aangerekend. Op 11 januari 2024 heeft verweerder zich vanwege het verschil van inzicht over de aanpak van de zaak en daardoor ontstane vertrouwensbreuk aan de zaak van klaagster onttrokken.

4.4 Op grond van vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder voortvarend en in het belang van klaagster c.s. op zorgvuldige wijze heeft gehandeld. Tuchtrechtelijk treft verweerder dan ook geen verwijt. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.5 Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerder een gesprek met klaagster c.s. heeft geweigerd of dat zij door het ontbreken van een intakegesprek op kantoor door verweerder in haar belangen is geschaad. Het is aan de advocaat om te beoordelen of een dergelijk gesprek van toegevoegde waarde is. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder een duidelijke uitleg gegeven waarom hij in dit geval het niet nodig vond om klaagster c.s. meteen na haar verzoek op 28 november 2023 op kantoor te laten komen. Zoals volgt uit de feiten is in de periode daarna tot aan de onttrekking door verweerder op 11 januari 2024 een gesprek op kantoor niet meer mogelijk geweest. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is de voorzitter dan ook niet gebleken. De voorzitter zal klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

4.6 Uitgangspunt is dat een advocaat ‘dominus litis’ is, wat betekent dat verweerder geacht moet worden bij zijn rechtsbijstand zelfstandig en onafhankelijk te bepalen met welke vorm van rechtsbijstand de belangen van zijn cliënt het meest gediend zijn en welke processtrategie daarbij pas. Vanzelfsprekend dient daarover zorgvuldig en voldoende met de cliënt te worden gecommuniceerd.

4.7 Nu voor verweerder onvoldoende vast stond dat sprake was van een redelijke kans van slagen, mocht hij ervoor kiezen om de wederpartij vooralsnog niet aansprakelijk te stellen. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat verweerder klaagster c.s. over zijn plan van aanpak heeft ingelicht. Dat klaagster c.s. wilden dat hij een ‘blafbrief’ aan de wederpartij zou sturen, maakt nog niet dat verweerder dat moest doen. Het stond klaagster c.s. vrij bij een ander visie op de zaak een andere advocaat te zoeken. Verweerder kan echter van zijn handelen in deze tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal dan ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)

4.8 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de zaak van klaagster c.s. aan zijn kantoorgenoot mr. Van B daad heeft overgedragen. In zijn e-mail van 13 december 2023 heeft verweerder aan klaagster c.s. bericht dat zijn kantoorgenoot hem bij de behandeling van het dossier zou helpen en dat is onder verantwoordelijkheid van verweerder gebeurd. Nu dit verwijt feitelijke grondslag mist, zal klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel e)

4.9 De voorzitter begrijpt dit verwijt aldus dat verweerder zich in haar zaak afhankelijk van ASR heeft opgesteld en daardoor de (financiële) belangen van klaagster heeft geschaad. Dit verwijt is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende concreet met feiten onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal de voorzitter klachtonderdeel e) eveneens kennelijk ongegrond verklaren.


BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op : 7 oktober 2024