ECLI:NL:TADRARL:2024:239 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-211/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:239 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-09-2024 |
Datum publicatie: | 07-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-211/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster beklaagt zich over de gevolgen voor haar van het optreden van verweerder als (toenmalige) advocaat van het (toenmalige) bedrijf van haar echtgenoot in een fiscaal-strafrechtelijke kwestie. Haar echtgenoot en diens bedrijf hebben daarover ook over verweerder geklaagd. In die zaak (24-209/AL/Gld) doet de raad gelijktijdig uitspraak. Klaagster is niet-ontvankelijk in een deel van de klachten omdat zij daarbij geen eigen rechtstreeks belang heeft. Of klaagster terecht door verweerder is aangesproken tot betaling van openstaande declaraties van haar echtgenoot en diens toenmalige bedrijf is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Die kan oordelen over de juridische vraag of sprake was van onrechtmatige beslaglegging door verweerder onder klaagster en van gebruik van onrechtmatige rechtsmiddelen door verweerder richting klaagster. De raad kan zich voorstellen dat klaagster de rechtsmaatregelen tegen haar als zeer heftig heeft ervaren en het gevoel heeft gehad dat zij in andermans geschil is getrokken. Dat neemt echter niet weg dat verweerder, gegeven zijn toelichting en daarin genoemde redenen om ook beslag onder klaagster te leggen en haar tot afgifte van de auto te dwingen, naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te handelen zoals hij heeft gedaan. Dat hij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, is de raad niet gebleken. De overige verwijten worden dan ook ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 30 september 2024
in de zaak 24-211/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [K.]
over
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klaagster beklaagt zich over de gevolgen voor haar van het optreden van verweerder
als (toenmalige) advocaat van het (toenmalige) bedrijf van haar echtgenoot in een
fiscaal strafrechtelijke kwestie. Haar echtgenoot [K.] heeft zich op 2 november 2020
in dezelfde kwestie over verweerder beklaagd, zowel namens zichzelf als namens zijn
inmiddels gefailleerde bedrijf. In die klachtzaak, bij de raad bekend onder zaaknummer
24-209/AL/GLD, doet de raad ook vandaag uitspraak.
1.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij de belangen van [K.] en zijn bedrijf
niet op deskundige en zorgvuldige wijze heeft behartigd en daarvoor bovendien veel
teveel uren in rekening heeft gebracht. Voor betaling van de achterstallige declaraties
heeft verweerder zekerheden bij haar echtgenoot afgedwongen. Dit terwijl verweerder
volgens klaagster toen al langer op de hoogte was van de precaire liquide positie
van het bedrijf en ook medio 2019 bekend was met de diagnose van een ongeneeslijke
ziekte van haar echtgenoot. Desondanks heeft verweerder rechtsmaatregelen tegen het
bedrijf en tegen haar echtgenoot getroffen en heeft hij bovendien ten onrechte haar
daarin meegetrokken. Verweerder heeft immers beslag op haar vermogensbestanddelen
gelegd en haar in procedures betrokken terwijl zij daar volledig buiten stond. Verweerder
heeft tegen de gemaakte verwijten gemotiveerd verweer gevoerd.
1.3 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing
is gegrond en de klacht op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen
en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.
2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 22 februari 2022 (en op 7 juni 2023 nogmaals via het webformulier) heeft
klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
(hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 20 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/84 van de
deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 juli 2024. Gelijktijdig
zijn de hiermee samenhangende klachtzaken 24-208/AL/GLD, 24-209/AL/GLD en 24 210/AL/GLD
behandeld. De gemachtigde (haar echtgenoot) was namens klaagster aanwezig. Verweerder
in deze zaak was eveneens aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier.
3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 Verweerder heeft vanaf 2013 en in de daaropvolgende jaren voor zijn werkzaamheden
in de in de inleiding al genoemde fiscaal-strafrechtelijke kwestie aan [DH] in totaal
ruim € 342.350,- gedeclareerd. [DH] heeft daarvan een bedrag van € 212.882,- betaald;
een bedrag van € 37.721,- is in overleg opgeschort. Over de ontstane betalingsachterstand
en de betaling daarvan is tussen verweerder, zijn toenmalige kantoorgenoot mr. [B.],
en [K.] veelvuldig gecommuniceerd. [K.] heeft over een bedrag van tenminste € 56.000,-
van de declaraties van 2018 en 2019 zijn twijfels uitgesproken. Ook heeft hij herhaaldelijk
de verhouding tussen de totale advocaatkosten, het belang van de fiscale kwestie en
de daarin door verweerder bereikte magere resultaten bij het kantoor ter discussie
gesteld.
3.2 Op 22 september 2020 heeft verweerder [K.] bericht dat de betalingsachterstand
van [DH] op dat moment ruim € 157.000,- bedroeg.
3.3 In een brief van 27 oktober 2020 is namens het toenmalige advocatenkantoor
van verweerder (hierna ook: het advocatenkantoor) aan [K.] meegedeeld dat rechtsmaatregelen
zullen worden getroffen, tenzij [K.] met een passend betalingsvoorstel komt. [K.]
heeft daarop niet gereageerd.
3.4 Bij beschikking van 17 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de
rechtbank Gelderland op basis van een verzoekschrift van 15 november 2020 verlof verleend
aan het advocatenkantoor tot het leggen van conservatoir beslag onder [K.] en onder
derden. In het rekest is onder meer vermeld:
73. [Verweerder c.s.] zijn primair van mening, dat het totaal van de thans openstaande bedragen, vermeerderd met rente, door [[K.]] persoonlijk dienen te worden betaald op grond van de door hem in het verleden gedane toezeggingen om in te staan voor de betaling.
74. Subsidiair is hij aansprakelijk, omdat hij [verweerder], respectievelijk [het advocatenkantoor] heeft bewogen om niet in een eerder stadium maatregelen te treffen, waardoor [K.] de gelegenheid heeft gehad om als bestuurder van [[DH]] – kennelijk – alle activa aan de holding te onttrekken.
3.5 Bij beschikking van 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland opnieuw, dit keer op basis van een (tweede) verzoekschrift van 22 december 2020, verlof verleend aan het advocatenkantoor van verweerder tot het leggen van conservatoir beslag onder [K.] en klaagster, voor een bedrag van € 175.000,-. In dit verzoekschrift is verwezen naar de al verleende beslagvergunning en staat verder nog vermeld:
4. In dat rekest wordt melding gemaakt van schuldigerkenning bij notariële akte door [[DH]].[Verweerder c.s.] hebben na verzuim van [DH] de deurwaarder opdracht gegeven tot het treffen van executiemaatregelen op grond van de notariële akte. Bij gelegenheid van betekening van de akte en bevel tot betaling heeft [[K.]] aan deurwaarder (…) meegedeeld, dat hij op korte termijn het faillissement van [[DH]] zou gaan bewerkstelligen.
3.6 In december 2020 zijn door het advocatenkantoor conservatoire beslagen gelegd,
onder andere ten laste van [K.] en klaagster. Onder klaagster is beslag gelegd op
een op haar naam geregistreerde klassieke auto en woonhuis.
3.7 Klaagster en [K.] zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
3.8 Op 6 januari 2021 zijn klaagster en [K.] door het advocatenkantoor van verweerder
gedagvaard in een civiele procedure. Daarin is betaling van de openstaande vorderingen
en afgifte van de auto gevorderd.
3.9 De rechtbank Zutphen heeft op 9 maart 2021, op basis van een daartoe door
het advocatenkantoor van verweerder ingediend verzoek, het faillissement van [DH]
uitgesproken.
3.10 In een vonnis van 23 november 2022 heeft de rechtbank Gelderland de vordering
van de achtereenvolgende advocatenkantoren van verweerder op klaagster en [K.] afgewezen.
Het advocatenkantoor van verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich bij aanvang van de dienstverlening aan [DH] en [K.] te presenteren als
belastingkundige met specifieke ervaring op het gebied van fiscaliteit en douanerecht,
terwijl later is gebleken dat verweerder geen specifieke kennis en ervaring op dat
gebied had;
b) aan [DH] en [K.] geen opdrachtbevestigingen en geen plan van aanpak te sturen
en na aanvang van zijn werkzaamheden en die van strafadvocaat mr. N alleen een inschatting
van de totale kosten te maken (in totaal € 25.000,-) en daarna geen kostenbegroting
meer aan [DH] en [K.] te sturen;
c) vanaf het begin van de werkzaamheden in 2013 en in de jaren daarna [DH] en
[K.], ondanks hun verzoek, niet uitdrukkelijk te waarschuwen voor de snel oplopende
kosten en daarbij de afweging tussen de kosten en het financieel belang van de zaak
- circa € 50.000,- - volkomen uit het oog te verliezen;
d) geen factuur aan [K.] in privé te sturen voor de werkzaamheden inzake het
strafrechtelijk onderzoek, maar die kosten bij [DH] te declareren;
e) zonder opdracht van [DH] en [K.] ook werkzaamheden in hun strafzaken te verrichten
terwijl daarvoor strafadvocaat mr. N was ingeschakeld;
f) onvoldoende te reageren op herhaalde vragen en klachten van [DH] en [K.] over
de voortgang van de zaak, en de afspraak over het opstarten van een civielrechtelijke
procedure tegen de Staat niet na te komen, noch daarvoor een plan van aanpak aan [DH]
en [K.] te sturen;
g) de in een e-mail van februari 2016 met [DH] en [K.] gemaakte afspraak om flexibele
tarieven te hanteren, niet na te komen;
h) [K.] nooit te informeren over het feit dat na vernietiging van de aanslag
UTB (douane) op formele gronden een nieuwe aanslag zou kunnen volgen;
i) kwalitatief ondermaats te presteren;
j) een fiscaal pleidooi voor te bereiden voor de strafzitting van [DH] en [K.]
en daarvoor ruim € 57.000,-, te declareren, zonder daarvoor vooraf een kostenbegroting
aan hen te sturen, terwijl de rechtbank die fiscale aspecten niet of nauwelijks heeft
meegewogen;
k) te hoge en onredelijke declaraties aan [DH] te sturen en ondanks herhaalde
verzoeken van [DH] en [K.] om geen onduidelijkheid over de gedeclareerde uren te laten
bestaan, en geen gehoor te geven aan hun verzoek tot correctie en/of matiging van
de declaraties;
l) vanaf voorjaar 2019 vrijwel uitsluitend nog contact met [K.] te hebben over
de declaraties en het stellen van zekerheid en de daaraan bestede tijd ten onrechte
in rekening te brengen;
m) in december 2019 [DH] en [K.] nogmaals schriftelijk te verzoeken om, weliswaar
met medeweten van de deken, na intrekking van het beroep in de strafzaak akkoord te
gaan met uitbetaling aan het kantoor van verweerder van het residu van de verpande
borgsom onder de Staat van € 50.000,-;
n) op ongeoorloofde wijze van [K.] extra zekerheden te eisen voor voldoening
van openstaande declaraties, zonder overleg met de deken daarover;
Toelichting: Enkele weken nadat [K.] aan verweerder had gemeld dat bij hem in april 2019 de diagnose
van een ongeneeslijke ziekte was gesteld, eiste verweerder extra zekerheden. Verweerder
heeft bewerkstelligd dat [DH] een notariële schuldbekentenis aflegde. Deze is door
verweerder onder grote (tijds)druk afgedwongen waarbij van [K.] werd geëist dat hij
zich in privé hoofdelijk zou meeverbinden. Ook heeft verweerder [K.] en [DH] ten onrechte
voorgehouden dat een notariële vastlegging noodzakelijk was in verband met de verpanding
van de borgsom bij de Staat. Dat deze schuldbekentenis (op enige andere wijze) direct
kon worden geëxecuteerd heeft verweerder nooit benoemd;
o) vertrouwelijk aan verweerder verstrekte cliëntgegevens over [DH] en over [K.]
en zijn gezin zonder scrupules te gebruiken in de door het kantoor van verweerder
tegen hen gestarte incassoprocedures;
p) onterechte en onrechtmatige beslagen en rechtsmaatregelen tegen klaagster
te treffen;
Toelichting: Het ging om incasso door het kantoor van verweerder op verzoek van een vermeende
vordering op [DH]; niet op klaagster. Klaagster was parttime werkzaam bij [DH], maar
geen aandeelhouder of bestuurder. De klassieke [automerk] die op haar naam stond betrof
verder een privé aangelegenheid en had met [DH] niets te maken. Klaagster stelt dat
zij door verweerder en zijn kantoor onrechtmatig bij de zaak is betrokken om daarmee
zoveel mogelijk druk uit te oefenen op [K.], klaagster en hun gezin, zelfs via hun
woonsituatie. Nog voordat het faillissement van [DH] een feit was, waren zij door
verweerder reeds persoonlijk gedagvaard voor schulden van [DH];
q) niet doelmatig te procederen en daarbij op geen enkele wijze rekening te houden
met het belang van klaagster, maar alleen uit te gaan van het eigen (kantoor)belang.
Toelichting: Zonder voorafgaand overleg met de deken heeft het advocatenkantoor namens verweerder
dertien beslagen gelegd en dit onder valse voorwendselen gedaan door onjuiste informatie
in de beslagverzoekschriften te vermelden. Twee beslagen zijn op privébezittingen
van klaagster gelegd, terwijl zij nooit cliënte van verweerder of het kantoor is geweest.
Daarnaast heeft het advocatenkantoor namens verweerder, ook zonder voorafgaand overleg
met de deken, voor incassodoeleinden het faillissement verzocht van [DH]. Daarbij
heeft verweerder van de cliënte verkregen vertrouwelijke informatie tegen hen gebruikt
in de onterechte incassoprocedure;
r) klaagster in haar belangen te treffen door:
- de bijzonder intimiderende beslaglegging op het woonhuis in 2020, daags voor
Kerstavond, waarbij de deurwaarder, vergezeld van een slotenmaker, er dwingend op
stond om in het woonhuis binnen te treden;
- de negatieve invloed van de beslaglegging op externe contacten zoals bankrelaties
en klanten;
- de emotionele druk op haar en haar gezin onder reeds moeilijke omstandigheden,
wat door het door het advocatenkantoor ingestelde beroep nog voortduurt, inclusief
het daarbij behorende beslag. Klaagster was niet bij de zitting van 18 augustus 2022
aanwezig omdat zij zich daartoe emotioneel niet in staat voelde;
- de vergaande negatieve financiële gevolgen en extra regeldruk van het faillissement
van [DH], waarin een substantieel deel van het pensioen van [K.] was ondergebracht.
Verder viel de faillissementsaanvraag midden in de covid-crisis.
5 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster in a) tot en met o)
6.1 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene
die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang
is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond
van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren
ter kennis van de raad te brengen.
6.2 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen eigen en rechtstreeks belang
bij haar verwijten zoals opgenomen onder a) tot en met o). Die verwijten gaan over
het handelen van verweerder in zijn relatie tot zijn cliënte [DH] en de toenmalige
directeur van [DH], de echtgenote van klaagster. Feiten of omstandigheden die tot
een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken. Zoals hiervoor
in de inleiding van deze uitspraak is vermeld hebben [DH] en [K.] zich met dezelfde
verwijten ook over verweerder beklaagd. Daarin wordt eveneens vandaag een uitspraak
door de raad gedaan.
6.3 Klaagster zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de klachtonderdelen
a) tot en met o). Aan een inhoudelijke beoordeling daarvan komt de raad niet meer
toe.
6.4 Ten aanzien van de overige verwijten oordeelt de raad als volgt.
Ten aanzien van klachtonderdelen p), q) en r)
6.5 Vanwege de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de raad deze gezamenlijk
beoordelen.
6.6 De advocaat is gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht
geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder ook de wederpartij en
vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient
als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan
de integriteit van zijn beroepsgroep (artikel 46 Advocatenwet in samenhang met artikel
10a lid 1 aanhef en onder d Advocatenwet). Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat
zorgvuldig dient te handelen in financiële aangelegenheden en daarbij oog heeft voor
de gerechtvaardigde belangen van betrokken derden. Bovendien mag van een advocaat
worden verwacht dat hij een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft. Dat dient
het algemeen belang en ziet op (maatschappelijke) kosten van juridische procedures,
onder meer ten laste van de wederpartij. In dat kader dient het treffen van onnodige
executiemaatregelen te worden voorkomen (vergelijk de voor de beroepsgroep geldende
gedragsregel 6).
6.7 Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat de grondslag voor de aanvankelijk
mede tegen klaagster ondernomen juridische maatregelen gelegen was in het feit dat
zij de [automerk] op haar naam had laten stellen en daarmee paulianeus een verhaalsobject
had helpen wegsluizen uit het - voor de declaraties van het advocatenkantoor aansprakelijke
- vermogen van [K.]. Verweerder heeft erop aangestuurd om de waardevolle [automerk]
te verpanden, zoals dat op dat moment wettelijk kon. Onder druk van de dagvaarding
is alsnog - in overleg met de advocaat van [K.] - dat pandrecht in de loop van 2021
gevestigd ten gunste van het advocatenkantoor. Klaagster kon zodoende verder buiten
de procedure blijven en andere beslagen konden worden opgeheven. Overleg met de deken
hierover was volgens verweerder niet nodig omdat klaagster geen cliënte was.
6.8 Of klaagster terecht door verweerder is aangesproken tot betaling is niet
ter beoordeling van de tuchtrechter. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de
civiele rechter. Die kan oordelen over de juridische vraag of sprake was van onrechtmatige
beslaglegging door verweerder onder klaagster en van gebruik van onrechtmatige rechtsmiddelen
door verweerder richting klaagster. De tuchtrechter beoordeelt (alleen) of de advocaat
met zijn verweten handelen de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. De raad
kan zich voorstellen dat klaagster de rechtsmaatregelen tegen haar als zeer heftig
heeft ervaren en het gevoel heeft gehad dat zij in andermans geschil is getrokken.
Dat neemt echter niet weg dat verweerder, gegeven de daarvoor in 6.7 gegeven toelichting
en daarin genoemde redenen om ook beslag onder klaagster te leggen en haar tot afgifte
van de auto te dwingen, naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door te handelen zoals hij heeft gedaan. Dat hij de grenzen van het
betamelijke heeft overschreden, is de raad niet gebleken.
6.9 Nu een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder richting klaagster
niet is komen vast te staan, zal de raad de klachtonderdelen p), q) en r) ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a) tot en met
o);
- verklaart klachtonderdeel p) en q) en r) ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, M.J.J.M. van Roosmalen en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 september 2024