ECLI:NL:TADRARL:2024:235 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-076/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:235 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-09-2024 |
Datum publicatie: | 27-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-076/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat. Klachten over (onder meer) het verstrekken van het dossier en het neerleggen van de opdracht worden door de raad ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 23 september 2024
in de zaak 24-076/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
tezamen ook klagers
over
verweerster
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 mei 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 30 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2237876 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Daarbij waren klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klagers met bijlagen van 24 februari 2024 en 25 april 2024.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klagers zijn echtelieden en de ouders van G. (geboren op 1 maart 2009). G., heeft schade geleden door een medische ingreep bij het [naam ziekenhuis] [...] op 16 juni 2009. Klagers hebben het [naam ziekenhuis] hiervoor aansprakelijk gesteld. Het [naam ziekenhuis] heeft deze aansprakelijkheid voor 50% erkend.
2.2 Klagers hebben zich tot verweerster (als opvolgend raadsvrouw) gewend voor rechtsbijstand in deze zaak, wat verweerster bij brief van 24 september 2019 heeft bevestigd. Klagers hebben zich samen met mevrouw [M.] van [M.L.] tot verweerster gewend. Mevrouw [M] is advocaat in Portugal, heeft in Nederland een juridisch adviesbureau, en spreekt evenals klagers de Portugese taal.
2.3 Tussen klagers en het [naam ziekenhuis] was onder andere in geschil of het [naam ziekenhuis] klagers ten onrechte heeft voorgehouden dat de hersenbeschadiging van zoon G. te wijten was aan een erfelijke aandoening, en dat klagers op grond van deze onjuiste informatie (uit vrees dat het ongeboren kind van klagers, net als G., aan een hersenbeschadiging zou lijden) een abortus hebben laten uitvoeren.
2.4 Vanwege een verschil van inzicht in de beginfase van de (door het [naam ziekenhuis)] gestarte bodemprocedure hebben klagers verweerster in een e-mail van 3 februari 2022 laten weten niet meer van haar diensten gebruik te willen maken en mr. C. gevraagd het dossier over te nemen.
2.5 Op 4 maart 2022 heeft mr C. zich weer onttrokken en hebben klagers verweerster weer benaderd op 10 maart 2022 voor verdere bijstand.
2.6 In januari 2023 ontstond er een onoverbrugbare discussie over de te volgen strategie. Daarop heeft verweerster zich wederom onttrokken. Eind april/begin mei 2023 heeft verweerster de dossiers overgedragen aan mr. E. die uiteindelijk de zaak toch niet op zich heeft genomen.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
- de haar gegeven opdracht niet op zorgvuldige wijze te hebben neergelegd op 2 februari 2023 door hierna geen informatie meer over de stand van zaken in het dossier aan hen te geven;
- het dossier niet aan hen te willen verstrekken;
- in strijd met de regeling Derdengelden niet aan hen toekomende gelden aan hen over te maken en door voor hen bestemde derdengelden te verrekenen met haar declaraties;
- geen hoger beroep in te stellen van de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 en van 19 januari 2023;
- de haar gegeven opdracht niet op zorgvuldige wijze uit te voeren door de door hen gemaakte kosten niet in de gevoerde procedures te vorderen van de aansprakelijke tegenpartij.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht tot uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klagers stellen dat verweerster op een onzorgvuldige wijze de opdracht heeft neergelegd. Klager hebben dit klachtonderdeel niet concreet onderbouwd. Verweerster heeft dit verwijt betwist. Zij heeft (onderbouwd met stukken) aangevoerd dat zij, in overleg met klagers, heeft besloten dat zij zich zou onttrekken en dat op het moment van onttrekking er geen sprake was van lopende (dringende) termijnen. In de bodemprocedure waren partijen in afwachting van de benoeming van een tweede deskundige door de rechtbank en in het deelgeschil lag de zaak stil doordat klagers een deskundigenbericht hadden geblokkeerd, aldus verweerster. Klagers hebben deze stellingen niet betwist. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster op een zorgvuldige wijze de opdracht heeft neergelegd en dat verweerster er - overeenkomstig het bepaalde in gedragsregel 14 - ervoor zorg heeft gedragen dat klagers daarvan zo min mogelijk nadeel hebben ondervonden. Ook het verwijt dat verweerster na januari 2023 geen informatie meer over de stand van zaken in het dossier aan klagers heeft willen geven, is onvoldoende onderbouwd en is - tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster - niet vast komen te staan. Dat betekent dat niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klagers stellen ook dat verweerster niet het (gehele) dossier aan hen heeft overgedragen. Verweerster stelt dat zij het gehele dossier persoonlijk en met een uitgebreide mondelinge toelichting heeft overgedragen aan de opvolgende raadsman. Bij deze stand van zaken kan de raad niet vaststellen of deze stelling van klagers juist dan wel onjuist is. Dit leidt ertoe dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klagers stellen dat verweerster in strijd met de regelgeving de aan hen toekomende gelden met haar declaraties heeft verrekend. De raad stelt vast dat de op zitting tussen partijen gemaakte afspraken over een proceskostenvergoeding inzake de advocaatkosten en de nota van [naam] in het proces-verbaal van 6 april 2022 zijn vastgelegd. De wederpartij van klagers heeft na de zitting alsnog de facturen op de kantoorrekening van verweerster overgemaakt. Uit het klachtdossier blijkt dat door verweerster met klagers is afgesproken dat verweerster deze vergoeding mocht aanwenden voor het betalen van opstaande kosten. Uit (onder meer) de e-mail van klagers aan verweerster van 7 april 2022, waarin klagers schrijven dat ‘the money for the process costs and the nrl that will be returned can stay in your account to pay for the process that will enter on the abortion,..’, blijkt dat klagers met die werkwijze akkoord zijn gegaan. Gelet op die gang van zaken valt niet in te zien op welke wijze verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.5 Klagers verwijten verweerster dat zij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam. Verweerster was van mening dat een hoger beroep tegen deze beslissingen niet kansrijk was. Zij heeft dat aan klagers doorgegeven en om die reden de opdracht om hoger beroep in te stellen niet aanvaard. Ook heeft zij tegen klagers gezegd dat als zij wel in hoger beroep willen tegen de beschikkingen, zij een andere advocaat dienen in te schakelen. De raad is van oordeel dat verweerster daarmee heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.6 Klagers stellen dat verweerster de aan haar gegeven opdracht niet op een zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd omdat zij de door hen gemaakte kosten in de gevoerde procedures niet van de tegenpartij heeft gevorderd. Verweerster heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken betoogd dat zij in de schadestaat haar kosten heeft opgenomen en deze kosten wel degelijk heeft gevorderd. Gelet op dit verweer en de overige stukken in het klachtdossier is niet gebleken dat verweerster deze kosten ten onrechte niet heeft gevorderd of dat zij of op andere wijze onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, A.W. Siebenga, M.M. Strengers, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 23 september 2024