ECLI:NL:TADRARL:2024:231 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-580/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:231
Datum uitspraak: 23-09-2024
Datum publicatie: 25-09-2024
Zaaknummer(s): 24-580/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 september 2024
in de zaak 24-580/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 11 juli 2024 met kenmerk 2288280.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerster is de advocaat van de Volksbank. Klaagster heeft bij dagvaarding van 18 juni 2019 vijf partijen, waaronder de Volksbank in rechte betrokken. Klaagster vordert - kort gezegd - in incident dat aan haar stukken worden afgegeven ter zake de veilingverkoop van haar woning en in de hoofdzaak dat een verklaring voor recht wordt afgegeven dat alle betrokken partijen onrechtmatig hebben gehandeld, dat haar schade wordt vergoed en dat haar toegang tot haar woning wordt gegeven en goederen in de woning worden teruggeplaatst. Aan haar vorderingen legt klaagster ten grondslag dat de veiling van haar woning een opgezette schijnconstructie is geweest en de Volksbank als fictief hypotheekhouder is opgetreden.

1.2 In een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2019 zijn de vorderingen in incident afgewezen en in een vonnis van 6 mei 2020 zijn de vorderingen (ten aanzien van de Volksbank) afgewezen.

1.3 In een e-mail van 8 mei 2020 heeft verweerster klaagster gesommeerd de proceskosten waartoe de rechtbank haar heeft veroordeeld te betalen aan de Volksbank.

1.4 Klaagster heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerster. Die klacht (met nummer 21-802/AL/MN) is in een voorzittersbeslissing van 20 december 2021 kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Het verzet dat klaagster tegen deze beslissing heeft ingesteld is op 31 oktober 2022 door de raad ongegrond verklaard.

1.5 Op 30 maart 2023 en nogmaals op 20 december 2023 heeft klaagster bij de deken de onderhavige tweede klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
zich bij beschikking als onzijdig persoon te laten benoemen in de verdelingszaak van B c.s. en de Gemeente M en in dat kader in te stemmen met verdelingshandelingen zoals de onderhandse verkooproute D 2734 (door J.A. B met hypotheekhouder SRLEV aan drs. J.A. B LLB(WO) h.o.d.n. B c.s.), transacties uit te voeren en overige financiële rechtshandelingen te verrichten in de verdeling, zonder haar daaromtrent te informeren.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.

4.2 De voorzitter is op grond van het klachtdossier en (in het bijzonder) de beslissing van de voorzitter van 20 december 2021 van oordeel dat de klacht die klaagster nu heeft ingediend, ziet op hetzelfde feitencomplex als de klacht waarover de voorzitter in die beslissing al heeft geoordeeld. De klacht van klaagster kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel. Dit zou anders kunnen zijn als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar daarvan is niet gebleken. Gelet hierop is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3 Bovendien wordt op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Gelet op de onderbouwing van de klacht heeft het handelen waarover wordt geklaagd, plaatsgevonden in (uiterlijk) 2019. De klacht is echter pas (voor het eerst) op 30 maart 2023 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Omdat er van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht ook op deze grond kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 23 september 2024