ECLI:NL:TADRARL:2024:23 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-761/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2024 |
Datum publicatie: | 22-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-761/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens een gebrek aan belang en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 8 januari 2024
in de zaak 23-761/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [J]
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 november 2023 met kenmerk K 20/150.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is betrokken in civielrechtelijke procedures tegen Green Woods Stable B.V.
en van Berken Immobilienverwaltung GmbH (hierna: Berken). Verweerder heeft deze twee
partijen in die procedures als advocaat bijgestaan. Ook klager is door een advocaat
bijgestaan.
1.2 Op 27 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te procederen zonder geldige opdracht en namens een spookcliënt;
b) namens twee partijen met tegenstrijdige belangen op te treden;
c) bewust onjuiste mededelingen te doen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
4.1 De eerste vraag die de voorzitter dient te beantwoorden, is of klager een voldoende
eigen en rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Uitgangspunt is dat het in de
Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan
eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover
wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover
in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht
uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid
heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
4.2 Met betrekking tot deze klachtonderdelen beantwoordt de voorzitter deze vraag
ontkennend. Deze klachtonderdelen zien op het handelen van verweerder in relatie tot
zijn cliënten. Hoewel klager (als wederpartij van de cliënten van verweerder) het
kennelijk oneens is met de vertegenwoordiging door verweerder van die cliënten, maakt
dat niet dat hij een rechtstreeks belang heeft bij deze klachten over verweerder.
Als er sprake zou zijn van het bijstaan van cliënten met een tegengesteld belang –
zoals door klager is betoogd - dan kunnen die cliënten daarover een klacht indienen,
maar niet klager. Het voorgaande betekent dat deze klachtonderdelen geen verdere inhoudelijke
bespreking behoeven. De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in
deze kalchtonderdelen.
Klachtonderdeel c)
4.3 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
4.4 Klager verwijt verweerder dat hij in een e-mail aan zijn advocaat heeft geschreven
dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld, terwijl klager geen dagvaarding voor
het hoger beroep heeft ontvangen. Dat betekent dat verweerder bewust onjuiste mededelingen
heeft gedaan en niet de zorg in acht heeft genomen die een advocaat voor de wederpartij
dient te betrachten, aldus klager. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij de
advocaat van klager inderdaad heeft laten weten dat er hoger beroep was ingesteld.
Op dat moment was verweerder in de veronderstelling dat er hoger beroep was ingesteld.
Door een miscommunicatie tussen verweerder en de deurwaarder was dat echter niet gebeurd,
aldus verweerder. De voorzitter constateert op grond van deze uitleg van verweerder
dat de mededeling van verweerder aan de advocaat van klager onjuist was, maar dat
niet is gebleken dat verweerder deze onjuiste mededeling bewust heeft gedaan. De voorzitter
acht bij de beoordeling van dit klachtonderdeel verder van belang dat de advocaat
van klager verweerder niet op deze onjuistheid heeft gewezen, klager door dit handelen
van verweerder niet in enig belang is geschaad en verweerder hiervoor zijn excuses
aan klager heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel
dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt
daarom kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 8 januari 2024