ECLI:NL:TADRARL:2024:225 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-599/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:225 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2024 |
Datum publicatie: | 18-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-599/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Op grond van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door tijdens een gesprek als advocaat namens de heer D. op te treden zonder haar hoedanigheid van advocaat kenbaar te maken. Het mag zo zijn dat klaagster niet tevreden is met het verloop van het gesprek en dat de inhoud daarvan niet aan haar verwachtingen voldeed, maar dat betekent niet dat verweerster, als deelneemster aan dat gesprek, tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 september 2024
in de zaak 24-599/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries, advocaat te Arnhem.
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland (hierna: de deken) van 13 augustus 2024 met kenmerk Z 2278478/FM/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de reactie van klaagster van 8 april 2024 op de bijlage die de gemachtigde van verweerster bij dupliek heeft overgelegd.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en de heer D. hebben een franchiseovereenkomst gesloten met betrekking tot de franchiseformule X.
1.2 Op 16 mei 2023 heeft tussen klaagster en de heer D. een bespreking plaatsgevonden in aanwezigheid van verweerster.
1.3 Op 16 mei 2023 heeft de heer D. de franchiseovereenkomst per e-mail opgezegd.
1.4 Op 17 mei 2023 is de opzegging van de overeenkomst namens klaagster per e-mail
aan de heer D. bevestigd. In deze e-mail is verder het volgende opgemerkt:
‘Buiten bovenstaande het volgende, je hebt onverwacht een vriendin meegenomen naar
ons gesprek, zij is niet nader voorgesteld dan [voornaam verweerster]. Zij heeft wel
juridisch bijgedragen aan ons gesprek en na herhaaldelijk informeren zich niet nader
bekend gemaak. Het betreft hier [naam verweerster].
Wat zij gedaan heeft is in strijd met de kernwaarden van haar beroep welke zij dient
na te leven als advocaat. (…)’
1.5 Op 7 november 2023 is namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 9 door tijdens het
gesprek op 16 mei 2023 als advocaat op te treden zonder zich als zodanig te hebben
voorgesteld. Volgens klaagster heeft verweerster haar identiteit, ondanks meerdere
verzoeken, niet kenbaar gemaakt en heeft zij het gesprek volledig overgenomen waarbij
zij namens de heer D. het gesprek heeft gevoerd. Verweerster had voorafgaand aan het
gesprek het contract bestudeerd en zij is tijdens het gesprek ingegaan op allerlei
lastige juridische kwesties, aldus klaagster;
b) verweerster heeft klaagster aangespoord om de dochter van de heer Van der
H. bij de kwestie te betrekken omdat zij advocaat is.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft verweer tegen de klacht gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat zij er helder over is geweest dat zij niet de advocaat van de heer D. was en ook niet in die hoedanigheid optrad. Volgens verweerster heeft ook de heer D. meerdere keren vermeld dat verweerster in privé handelde en niet als advocaat. Verder voert verweerster aan dat zij niet betrokken is geweest bij eerdere gesprekken over de voorwaarden van de beëindiging van de franchiseovereenkomst en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een verband tussen de aanwezigheid van verweerster bij het gesprek en de praktijkuitoefening van verweerster. Tot slot betwist verweerster dat zij klaagster heeft aangespoord de dochter van de heer Van der H. als advocaat van klaagster in te schakelen.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de
tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46
Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de
wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.2 Verder neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in privékwesties, het advocatentuchtrecht voor haar blijft gelden. Indien zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3 Tot slot stelt de voorzitter voorop dat hij in het kader van deze klachtzaak niet inhoudelijk oordeelt over de franchiseovereenkomst en de daarin opgenomen bepalingen over de opzegtermijn en het non-concurrentiebeding. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
Klachtonderdeel a)
4.4 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door tijdens het gesprek op 16 mei 2023 als advocaat namens de heer D. op te treden zonder haar hoedanigheid van advocaat kenbaar te maken. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij tijdens het gesprek in haar hoedanigheid van advocaat van de heer D. aanwezig was en die lezing wordt ondersteund door de overgelegde verklaring van de heer D. Klaagster heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting niets gesteld of overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat haar lezing een juiste weergave is van het gesprek op 16 mei 2023. Uit het dossier blijkt daarnaast ook niet dat verweerster op enig moment na 16 mei 2023 als advocaat van de heer D. is opgetreden in het geschil met klaagster.
4.5 Verder kan de voorzitter uit de overgelegde stukken niet afleiden dat verweerster zich op 16 mei 2023 zodanig ten opzichte van (de vertegenwoordigers van) klaagster heeft gedragen dat zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en verweerster heeft dat ook uitdrukkelijk betwist. Het mag zo zijn dat klaagster niet tevreden is met het verloop van het gesprek en dat de inhoud daarvan niet aan haar verwachtingen voldeed, maar dat betekent niet dat verweerster, als deelneemster aan dat gesprek, tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster tijdens het gesprek op
16 mei 2023 aan te sporen om de dochter van de heer Van der H. als advocaat in te
schakelen. De lezing van klaagster over wat er tijdens het gesprek is gezegd, wordt
door verweerster gemotiveerd betwist en klaagster heeft geen stukken overgelegd die
haar lezing van het gesprek ondersteunen. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk
ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 16 september 2024