ECLI:NL:TADRARL:2024:224 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-499/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:224 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2024 |
Datum publicatie: | 18-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-499/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De voorzitter verklaart de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk (wegens gebrek aan belang) en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 september 2024
in de zaak 24-499/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 1 juli 2024 met kenmerk 2023 KNN103/2262325.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 1 mei 2021 is mevrouw SK overleden. Zij is de moeder van klager en van zijn zus, mevrouw WS. De vader van klager, de heer S, is op 24 augustus 1980 overleden. Klager en zijn zus zijn de enige kinderen van hun ouders en tezamen hun erfgenamen.
1.2 De moeder van klager heeft in haar testament, onder bezwaar van legaten, klager en zijn zus tot haar erfgenamen benoemd. Mr. B is tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Klager heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn zus heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
1.3 De moeder van klager heeft in haar testament een woning in Bergen aan Zee gelegateerd aan klager en een woning in Groningen gelegateerd aan de zus van klager. Klager heeft besloten om zijn legaat te accepteren en de zus van klager heeft besloten om haar legaat niet te accepteren.
1.4 Na het overlijden van de moeder van klager heeft de zus van klager zich ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap laten adviseren en laten bijstaan door notaris mr. X. Mr. L heeft klager als erfrechtadvocaat bijgestaan.
1.5 Op 20 oktober 2021 heeft mr. B zijn visie gegeven op de afgifte legaat betreffende de woning in Bergen aan Zee.
1.6 Op 15 januari 2022 heeft mr. B aan de erfgenamen een e-mail gestuurd met een conceptakte afgifte legaat, gebaseerd op zijn visie, zoals gepresenteerd op 20 oktober 2021. Klager heeft aangegeven in te stemmen met de conceptakte.
1.7 Vanaf februari 2022 wordt de zus van klager door verweerder bijgestaan.
1.8 Verweerder heeft in een e-mail van 30 maart 2022 aan mr. B en - in kopie - de advocaat van klager, het volgende geschreven:
Cliënte maakt bezwaar tegen afgifte van het legaat op basis van uw van partijen afwijkende uitgangspunt, als vermeld in uw notitie van 20 oktober 2021. Cliënte heeft u middels haar adviseur overigens al eerder laten weten waarom zij bezwaar laat aantekenen en het onderwerp verder rechtens wenst te laten toetsen (…).
1.9 Op 5 april 2022 heeft verweerder - namens zijn cliënte - mr. B en klager gedagvaard.
1.10 Nadat de dagvaarding is uitgebracht, is er voorafgaande aan de mondelinge behandeling op 15 september 2022 nog contact tussen verweerder en de advocaat van klager geweest om tot een minnelijke oplossing te komen. Die oplossing is niet bereikt.
1.11 Op 15 maart 2023 heeft de rechter vonnis gewezen.
1.12 Op 29 augustus 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager rauwelijks te dagvaarden, telkens te dreigen met procedures en structureel
te weigeren om in overleg te gaan, waardoor klager op onnodige kosten is gejaagd;
b) onwaarheden te verkondigen en aantoonbaar valse en onjuiste gegevens te gebruiken;
c) contact op te nemen met de ex-advocaat van de executeur;
d) mr. B, als notaris-executeur, onheus te bejegenen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij
van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote
mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die
hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar
kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over
de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat
deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van
de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder
dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder zal aan de
hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.2 De tuchtrechter moet het handelen of nalaten van de advocaat over wie wordt geklaagd, toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager stelt dat hij in april 2022 werd verrast door de dagvaarding en hij
is van mening dat er sprake is van rauwelijks dagvaarden. De voorzitter stelt vast
dat verweerder in een e-mail van 30 maart 2022 aan mr. B heeft geschreven dat zijn
cliënte bezwaar maakt tegen het afgeven van het legaat en dat zijn cliënte het onderwerp
rechtens wenst te laten toetsen. Die e-mail is in kopie ook aan de advocaat van klager
gestuurd. Gelet op de inhoud van die e-mail kan klager door de dagvaarding niet zijn
verrast. Verweerder kondigt in die e-mail immers aan dat zijn cliënte de zaak aan
de rechter wil voorleggen. Van rauwelijks dagvaarden zoals door klager is gesteld,
is dan ook geen sprake. De voorzitter overweegt daarbij dat ook de rechtbank in het
vonnis van 15 maart 2023 heeft geoordeeld dat het verweer van klager dat hij door
de cliënte van verweerder rauwelijks is gedagvaard geen doel treft en daarbij heeft
verwezen naar dezelfde e-mail van verweerder van 30 maart 2022.
4.4 Ook de andere verwijten van klager slagen niet. De voorzitter is van oordeel dat op grond van de door verweerder geschreven stukken en correspondentie niet is gebleken dat hij dreigende of (anderszins) ontoelaatbare bewoordingen heeft gebruikt. Dit is door verweerder ook betwist. Datzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder zou hebben geweigerd om met klager in overleg te treden. Uit het – niet door klager betwiste en met stukken onderbouwde - verweer van verweerder volgt dat verweerder voorafgaand aan de mondelinge behandeling overleg heeft gehad met de toenmalige advocaat van klager. Daarnaast zijn er schriftelijk en mondeling door verweerder voorstellen voor een minnelijke regeling gedaan. Ook tijdens de mondelinge behandeling zijn er door verweerder diverse pogingen gedaan om minnelijke oplossingen te verkennen. Van het (structureel) weigeren om in overleg te treden, is dan ook geen sprake.
4.5 Gelet op het voorgaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager stelt dat verweerder onwaarheden heeft verkondigd en valse en onjuiste
gegevens heeft gebruikt. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige
belangenbehartiger de stellingen en de feiten namens zijn cliënte aanvoeren zoals
hij dat in de diverse processtukken en op de zitting heeft gedaan. Hij mocht daarbij
ook afgaan op wat zijn cliënte hem heeft verteld zonder dat nader feitelijk onderzoek
door hem noodzakelijk was. Klager (en zijn advocaat) is bovendien in deze procedure
in de gelegenheid geweest om op de volgens klagers onjuiste standpunten van verweerder
te reageren. Gelet op het voorgaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden
verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klager verwijt verweerder dat hij contact heeft opgenomen met de advocaat
van
mr. B. Verweerder heeft in deze procedure (namens zijn cliënte) mr. B gedagvaard.
Mr. B was dus de wederpartij van de cliënte van verweerder. De voorzitter is van oordeel
dat niet valt in te zien waarom verweerder geen contact met deze advocaat had mogen
opnemen. Gelet op gedragsregel 25 was verweerder daartoe zelfs verplicht. Die gedragsregel
bepaalt immers dat een advocaat zich met een partij over een aangelegenheid, waarin
deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt
dan door tussenkomst van die advocaat. Voor zover klager (ook) heeft bedoeld te stellen
dat verweerder contact heeft opgenomen met de voormalige advocaat van mr. B terwijl
verweerder wist dat mr. B op dat moment niet meer door die advocaat werd bijgestaan,
dan volgt daaruit naar het oordeel van de voorzitter nog niet dat verweerder daarmee
klachtwaardig gehandeld heeft. Gelet op het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel
kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klager stelt ten slotte dat verweerder mr. B, in deze zaak opgetreden als
executeur-afwikkelingsbewindvoerder, onheus heeft bejegend omdat verweerder heeft
aangegeven dat zijn cliënte geen vertrouwen meer had in mr. B.
4.9 De vraag die eerst moet worden beantwoord, is of klager een voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat gelet op de onderbouwing van dit klachtonderdeel daarvan niet is gebleken. Als er iemand zou kunnen klagen over dit handelen, zou dat mr. B en niet klager zijn. Dit klachtonderdeel zal daarom niet inhoudelijk worden besproken en kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond:
- klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B.
Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 16 september 2024