ECLI:NL:TADRARL:2024:22 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-740/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2024 |
Datum publicatie: | 22-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-740/AL/MN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerster een onjuiste versie van de conceptdagvaarding aan de advocaat van de wederpartij heeft gestuurd en dat zij heeft verzuimd wijzigingen en aanvullingen te verwerken in de (laatste en verzonden) conceptdagvaarding. Dat verweerster klager heeft beschuldigd van een “foute toon” blijkt niet uit de overgelegde stukken. Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van haar vraag of klagers e-mails in het vervolg vriendelijker van toon kunnen zijn. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 8 januari 2024
in de zaak 23-740/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 26 oktober 2023 met kenmerk Z 1927504 HH/SD, door de raad ontvangen op 26 oktober 2023 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klager vanaf 10 december 2021 bijgestaan in een geschil met
T B.V. over een door T B.V. aan klager geleverde warmte-installatie.
1.2 In de periode van 17 februari 2022 tot en met 16 maart 2022 heeft verweerster
meerdere aangepaste conceptdagvaardingen ter goedkeuring aan klager voorgehouden.
1.3 Op 15 maart 2022 om 14:11 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven:
“Naar aanleiding van ons overleg bij mij op kantoor heb ik de dagvaarding aangepast,
zie bijlage. Graag verneem ik je aan- en opmerkingen. Als het zo akkoord voor jou
is, dan stuur ik het concept eerst aan de advocaat van de wederpartij, (…).”
1.4 Op 15 maart 2022 om 16:42 uur heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven:
“Hallo [M], hierbij de gecorrigeerde versie.”
1.5 Op 16 maart 2022 om 11:52 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven:
“Hierbij de aangepaste versie. Mijn vraag is of je akkoord bent met dat ik het concept stuur aan de advocaat van de wederpartij? (…) Ik hoor het graag”
1.6 Op 16 maart 2022 om 16:07 uur heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven:
“[M], akkoord. Liefst vandaag nog de deur uit!”
1.7 Op 16 maart 2022 om 17:08 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven:
“(…) Het is aan de advocaat van [klagers wederpartij] verzonden, zie bijlage. (…)”
1.8 Op 4 mei 2022 om 21:26 uur heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven:
“[M], Ik heb nog eens terug gekeken in de tijd. Er is iets misgegaan. Jij hebt een foute versie van de dagvaarding naar de advocaat van de wederpartij gestuurd (..)”
1.9 Op 5 mei 2022 om 09:58 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven:
“Naar mijn weten heb ik de dagvaarding gestuurd die toen aangepast was naar stand van zaken. (….)
Wel bemerk ik dat u mij nu voor de tweede keer ter verantwoording roept per email, ik vraag mij dan maar hardop af of er nog wel voldoende vertrouwen is in de opdracht die u aan mij heeft gegeven om de zaak voor u te voeren. (….) Als u wel met mij de zaak wil blijven doen, dan zou ik graag willen dat u denkt aan de toon waarop u met mij mailt. Het is prima om een vraag te stellen, maar de toon waarop dat gebeurt moet wat mij betreft wel anders. (…)"
1.10 Op 12 mei 2022 om 12:50 uur heeft verweerster in een e-mail aan klager geschreven:
“(…) Verder bemerk ik dat u nog steeds uw toon niet aanpast. Sterker nog, uw toon wordt grimmiger/kortaf van aard. Graag verneem ik van u dat u begrijpt dat ik deze manier van communiceren niet accepteer. Kunt u in het vervolg uw e-mails wat vriendelijker van toon laten zijn? Alleen in dat laatste geval zie ik nog ruimte om de zaak nog verder voort te zetten, anders geef ik de opdracht aan u terug. Een goede onderlinge verstandhouding is essentieel. (…)”
1.11 Op 12 mei 2022 om 19:50 uur heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven:
“Beste, ik accepteer deze manier van communiceren ook niet. Ik ga een klacht indienen bij OvA.”
1.12 Op 12 mei 2022 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
1.13 Op 16 mei 2022 heeft verweerster de behandeling van klagers zaak neergelegd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft een onjuiste versie van de conceptdagvaarding aan de advocaat
van de wederpartij gestuurd;
b) Verweerster heeft verzuimd wijzigingen/aanvullingen te verwerken in de (laatste
en verzonden) conceptdagvaarding;
c) Verweerster heeft klager beschuldigd van een “foute toon”.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De voorzitter zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf
beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de
vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Klachtonderdelen a en b
De klachtonderdelen a en b hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke
behandeling. Klager verwijt verweerster dat zij een onjuiste versie van de conceptdagvaarding
aan de advocaat van de wederpartij heeft gestuurd en dat zij heeft verzuimd wijzigingen/aanvullingen
te verwerken in de (laatste en verzonden) conceptdagvaarding. Verweerster heeft deze
verwijten weersproken en heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij de door
klager voorgestelde wijzigingen wel degelijk heeft verwerkt en, na van klager verkregen
akkoord, de laatst aangepaste versie van de conceptdagvaarding aan de advocaat van
de wederpartij heeft gestuurd.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat
verweerster meerdere conceptdagvaardingen aan klager heeft voorgehouden en in overleg
met klager wijzigingen heeft doorgevoerd. Uit de correspondentie blijkt verder dat
klager akkoord was met verzending van de aangepaste conceptdagvaarding aan de advocaat
van de wederpartij. Dat verweerster vervolgens een verkeerde versie aan de advocaat
van de wederpartij heeft gestuurd, is uitdrukkelijk door verweerster weersproken en
blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. De voorzitter heeft in de overgelegde
stukken kortom geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de verwijten
dat verweerster een onjuiste versie van de conceptdagvaarding aan de advocaat van
de wederpartij heeft gestuurd en dat zij heeft verzuimd wijzigingen/aanvullingen te
verwerken in de (laatste en verzonden) conceptdagvaarding. Omdat de feitelijke grondslag
ontbreekt zal de voorzitter de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond verklaren.
4.4 Klachtonderdeel c
Klager verwijt verweerster dat zij klager heeft beschuldigd van een “foute toon”. Verweerster heeft ook dit onderdeel van de klacht weersproken. De voorzitter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster klager heeft gevraagd of de toonzetting in klagers e-mails in het vervolg vriendelijker kan zijn. Dat verweerster klager heeft beschuldigd van een “foute toon” blijkt niet uit de overgelegde stukken. De voorzitter overweegt verder dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar vraag of klagers e-mails in het vervolg vriendelijker van toon kunnen zijn. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat. Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt in lijn hiermee dat, indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. In het licht van het voorgaande stond het verweerster vrij om voor voortzetting van haar bijstand aan klager een nadere voorwaarde te stellen, inhoudend de toon waarop klager met verweerster communiceert. Klachtonderdeel 3 is op grond van het bovenstaande eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet,
in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op
8 januari 2024.
Griffier
Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 8 januari 2024