ECLI:NL:TADRARL:2024:218 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-446/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-09-2024 |
Datum publicatie: | 10-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-446/AL/GLD |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over een eigen advocaat kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 september 2024
in de zaak 24-446/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 12 juni 2024 met kenmerk K23/146.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klagers hebben een geschil met de Nederlandse Belastingdienst. Verweerder is door klagers benaderd met het verzoek hen bij te staan in dit geschil.
1.2 In een uitvoerige brief van verweerder aan klagers van 15 juni 2023 heeft verweerder de opdracht bevestigd.
1.3 Klagers hebben in een e-mail van 23 juni 2023 aan verweerder geschreven dat zij de declaratie hebben voldaan en dat zij akkoord zijn met de opdrachtbevestiging. Wel hebben zij daarbij een aantal opmerkingen en aanvullingen gemaakt.
1.4 Er is vervolgens gecorrespondeerd tussen klagers en verweerder, over inhoudelijke kwesties en over concepten die door verweerder zijn opgesteld en aan klagers zijn voorgelegd.
1.5 Verweerder heeft in een e-mail van 7 september 2023 een tekstvoorstel voor
een brief aan de heer W. van het Ministerie van Financiën aan klagers gestuurd. Dit
tekstvoorstel luidt, voor zover relevant, als volgt:
Ik heb de opdracht aanvaard om een procedure te beginnen tegen de Staat der Nederlanden.
In verband met mijn aanstaande vakantie zal ik na 2 oktober 2023 het opstellen van
de dagvaarding ter hand nemen. Dat geeft de Staat der Nederlanden de tijd om alsnog
te erkennen dat er een onjuist antwoord naar de Franse Belastingdienst is gestuurd
en nadien met cliënten in overleg te treden om de gevolgen van dat onjuiste antwoord
weg te nemen.
1.6 Klagers hebben in een e-mail van 14 oktober 2023 het volgende aan verweerder
geschreven:
Naar aanleiding van ons telefonisch contact van gisteren willen wij hierbij graag
bevestigen dat wij u verzoeken de Nederlandse Staat te dagvaarden. Het is ons een
raadsel waarom u dit nog steeds niet hee gedaan. Wij hebben hier de hele nacht van
wakker gelegen. Wij hebben elkaar op 13 juni van dit jaar bij u op kantoor in Arnhem
gesproken. Wij hebben daarbij duidelijk kenbaar gemaakt dat wij de Nederlandse Staat
in rechte willen betrekken. Dit was de reden dat wij met u in zee zijn gegaan. Wij
constateren echter dat dit tot op heden nog steeds niet is gebeurd. We zijn inmiddels
14 oktober en we hebben nog steeds geen enkele duidelijkheid wanneer u dit gaat doen
of van plan bent te doen. Wij tasten volledig in het duister omtrent uw beweegreden(en).
Onze verwachting was, met de verwachte en duidelijke afwijzing van [W.], dat per direct
er een dagvaarding de deur uit zou gaan. Dat is niet gebeurd. Hiermee worden onze
belangen geschaad, zoals wij in een eerde mail hebben uitgelegd.
We hebben uw vakantie afgewacht maar kregen daarna direct een factuur en geen enkele
inhoudelijke reactie op ons dossier en onze mail waarin wij duidelijk aangaven aan
ons dossier door te werken. Wij ervaren dit als een minachting van ons dossier. Zeker
vanuit het oogpunt dat er (nota bene) maar één ding is dat moet gebeuren: de Nederlandse
Staat dagvaarden. Wat na de (zoveelste) afwijzing van aansprakelijk van [W.] gelijk
de deur uit had gemoeten. Wij voelen onze belangen daarom in ernstige mate geschaad.
(…)
Met de dossierkennis die wij hebben stellen we dat er geen enkele reden is om de Nederlandse
Staat niet te dagvaarden. De zaak is in de kern bijzonder eenvoudig. Wij verzoeken
u daarom dringend op maandag 16 oktober de dagvaarding op te stellen en ons te doen
laten toekomen, welke wij dezelfde dag zullen beoordelen, zodat deze dezelfde dag
nog de deur uit kan.
1.7 Verweerder heeft in een e-mail van 16 oktober 2023 het volgende aan klagers
geschreven:
Uw mail van afgelopen zaterdag heeft mij doen besluiten om aan u de opdracht terug
te geven. Hetgeen u in de mail beschrijft, geeft mij het gevoel voor u niet de juiste
advocaat te zijn. Bovendien staat hetgeen u in de mail verwoord, haaks op hetgeen
ik meende afgelopen vrijdag afgesproken te hebben met de heer V.
1.8 Op 31 oktober 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (juridisch) ondermaats te presteren en geen uitvoering te geven aan de aan hem
verstrekte opdracht;
b) zich niet op goede gronden te onttrekken als de advocaat van klagers.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet hanteert de voorzitter als uitgangspunt dat de tuchtrechter
mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover
wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met
de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan
komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter toetst of verweerder
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat
er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van
breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klagers verwijten verweerder dat hij ondermaats heeft gepresteerd en geen uitvoering heeft gegeven aan de aan hem verstrekte opdracht. Naar het oordeel van de voorzitter zijn deze verwijten, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende vast komen te staan. De voorzitter acht daarbij van belang dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet een advocaat hierover duidelijk met zijn client communiceren. Gelet op de schriftelijke correspondentie tussen klagers en verweerder die zich in het klachtdossier bevindt, is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hierin is tekortgeschoten. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klagers verwijten verweerder ook dat hij zich op een onjuiste wijze aan deze zaak heeft onttrokken. De voorzitter overweegt dat waar beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich aan de zaak te onttrekken, acht zal worden geslagen op gedragsregel 14 lid 3 waarin is bepaald dat als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënte daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. De voorzitter is van oordeel dat de onttrekking door verweerder zorgvuldig is geweest. Hij heeft aan klager uitgelegd waarom hij zich heeft onttrokken en niet is gebleken dat klager hierdoor nadeel heeft ondervonden. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 9 september 2024