ECLI:NL:TADRARL:2024:216 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-241/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:216 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-09-2024 |
Datum publicatie: | 09-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-241/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Door niet te vermelden dat de tussenbeschikking van de rechtbank inmiddels was achterhaald door de gewezen eindbeschikking, heeft verweerder geprobeerd klaagster te misleiden. Verder heeft verweerder bewust de rechtbank in een andere procedure niet ingelicht over de inmiddels gewezen eindbeschikking, om zodoende de kans op toewijzing van zijn vordering te vergroten. Klacht deels gegrond. Mede vanwege zijn aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden en zijn houding ter zitting, waaruit blijkt dat hij geen, dan wel onvoldoende, inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen, legt de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken op |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 9 september 2024
in de zaak 24-241/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 april 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2234472 HH/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 De broer van klaagster is op 20 december 2021 overleden. Klaagster, haar broers
en zussen en haar moeder zijn de erfgenamen.
2.2 Tot begin 2013 heeft de broer een relatie gehad met mevrouw K. (hierna: de
moeder). Zij stelt dat uit deze relatie op 11 oktober 2013 dochter L. (hierna: de
dochter) is geboren en dat de overleden broer de vader is.
2.3 Verweerder heeft de moeder bijgestaan. Op 11 juli 2022 is mr. B. tot bijzondere
curator van de minderjarige dochter benoemd.
2.4 Na het overlijden van de broer is op verzoek van verweerder conservatoir beslag
gelegd op de woning van de broer en is tevens een aantal voorwerpen uit de woning
veiliggesteld en in conservatoir bewijsbeslag genomen voor DNA-onderzoek.
2.5 Op 10 juni 2022 heeft verweerder bij de rechtbank Den Haag een verzoekschrift
tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de broer ingediend. De rechtbank
heeft de erfgenamen in deze procedure niet als belanghebbenden aangemerkt.
2.6 Op 11 oktober 2022 heeft verweerder bij de rechtbank Noord-Holland, locatie
Haarlem, een zaak aangespannen tegen de erfgenamen waarin hij de rechtbank heeft verzocht
om een notaris tot vereffenaar in de nalatenschap van de broer te benoemen.
2.7 Bij tussenbeschikking van 21 december 2022 heeft de rechtbank Den Haag in de
onder 2.5 vermelde zaak de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek verklaard en bepaald
dat de bijzondere curator, die een zelfstandig verzoek tot gerechtelijke vaststelling
van het vaderschap had ingediend, wel in haar verzoek kan worden ontvangen. De rechtbank
heeft de behandeling van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
aangehouden tot 1 april 2023 in afwachting van het resultaat van DNA-onderzoek aan
de inbeslaggenomen voorwerpen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen de mogelijkheid
open te houden om, indien aan de hand van dit onderzoek het vaderschap niet kan worden
vastgesteld, alsnog een onderzoek van het DNA van de erfgenamen van de broer en de
dochter te bevelen.
2.8 Verweerder heeft bij brief van 13 januari 2023 aan de rechtbank Den Haag laten
weten dat DNA-onderzoeksbureau Verilabs heeft geconcludeerd met het beschikbare materiaal
geen betrouwbare DNA-rapportage op te kunnen stellen. Vervolgens heeft de rechtbank
Den Haag bij beschikking van 30 januari 2023 het eerdere verzoek van de bijzondere
curator tot gedwongen medewerking van de erfgenamen aan een DNA-afname en -onderzoek
afgewezen.
2.9 In zijn e-mail van 27 februari 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van
klaagster (en haar familieleden) het volgende geschreven:
“In de beschikking van 21 december 2022 heeft de rechtbank bepaald dat een DNA onderzoeksbureau DNA-onderzoek zal kunnen verrichten aan materiaal dat door […] is veiliggesteld ten behoeve van een DNA-onderzoek. Inmiddels is een DNA onderzoeksbureau bereid gevonden om dit onderzoek te verrichten. Het onderzoeksbureau verzoekt om uitdrukkelijke toestemming voor het gebruik van het DNA-materiaal.
Uw cliënten zijn ter plaatse geweest bij de inbeslagname van dit materiaal. Het beslagexploot is ook aan uw cliënten betekend. Zij dragen dus kennis van dit materiaal.
Kunt u mij namens uw cliënten een verklaring zenden dat zij toestemming geven voor het gebruik van het DNA-materiaal ten behoeve van dit DNA-onderzoek? Ik verwijs naar bijgaand toestemmingsformulier.”
2.10 In reactie hierop heeft de gemachtigde van de erfgenamen bij e-mail van 1
maart 2023 verweerder verzocht om toezending van de voor hem en zijn cliënten onbekende
beschikking van 21 december 2022. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.
2.11 Op 28 februari 2023 heeft bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem,
de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het onder 2.6 vermelde verzoek tot benoeming
van een vereffenaar van de nalatenschap.
2.12 Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland de moeder
niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de benoeming van een vereffenaar.
2.13 Op 30 april 2023 heeft de bijzondere curator hoger beroep ingesteld tegen
de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2023, waarin het verzoek tot
gedwongen medewerking van de erfgenamen aan een DNA-afname en -onderzoek was afgewezen.
2.14 De woning van de overleden broer is verkocht met als overdrachtsdatum 23 mei
2023. Tussen 15 en 17 mei 2023 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder
en de gemachtigde van de erfgenamen over het conservatoir beslag op de woning. Verweerder
heeft in zijn e-mails bericht dat Verilabs aanvankelijk van mening was dat onderzoek
van de in beslag genomen voorwerpen geen betrouwbare uitkomst kon opleveren - op grond
waarvan de rechtbank een verzoek heeft afgewezen - maar dat Verilabs kort nadien op
deze opinie is teruggekomen en het onderzoek toch wil verrichten, mits de erfgenamen
hiervoor toestemming geven. Verweerder heeft aan de medewerking van zijn cliënte aan
de opheffing van het beslag op de woning de voorwaarde gesteld dat de erfgenamen alsnog
deze toestemming aan Verilabs zouden verlenen.
2.15 De erfgenamen hebben Verilabs geen toestemming gegeven voor het verrichten
van DNA-onderzoek. Vlak voor de geplande overdracht van de woning is een depotovereenkomst
tussen de erfgenamen en de cliënte van verweerder gesloten en is vervolgens het beslag
op de woning opgeheven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster en haar familieleden te misleiden door per e-mail van 27 februari
2023 te stellen (via haar/hun advocaat) dat hij over een uitspraak beschikt, die het
gebruik van DNA-materiaal van de overledene toestaat, terwijl zo’n uitspraak niet
gedaan is.
Toelichting
Klaagster en haar advocaat waren niet op de hoogte van de tussenbeschikking van de
rechtbank Den Haag van 21 december 2022. Daarom heeft haar advocaat in reactie op
de e-mail van 27 februari 2023 verweerder om de bedoelde beschikking gevraagd, maar
verweerder heeft hier niet op gereageerd. Nu klaagster niet bekend was met het werkelijke
verloop van de procedure, wist zij ook niet dat inmiddels een eindbeschikking was
gewezen waarin het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap was afgewezen.
Door dit gegeven weg te laten, heeft verweerder welbewust geprobeerd klaagster (en
haar familieleden) op het verkeerde been te zetten.
b) de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in een procedure, die geleid heeft
tot de beschikking van 14 maart 2023, te misleiden door te betogen dat hij over voormelde
uitspraak beschikt.
Toelichting
Verweerder heeft tijdens de zitting van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem,
alleen gewezen op de tussenbeschikking van de rechtbank Den Haag van 21 december 2022,
terwijl hij op dat moment al op de hoogte was van de afwijzende eindbeschikking van
de rechtbank Den Haag van 30 januari 2023. Verweerder heeft dus niet alleen klaagster
en haar familieleden, maar ook de rechtbank Noord-Holland voorgelogen.
c) namens zijn cliënte niet mee te werken aan de opheffing van een beslag op de
woning (deel uitmakend van de nalatenschap). Een week voor de overdracht daarvan wordt
een aanvullende voorwaarde gesteld, namelijk om medewerking aan een DNA-onderzoek
te verlenen, terwijl de rechtbank Den Haag dit verzoek (van de bijzondere curator)
bij beschikking van 30 januari 2023 heeft afgewezen, wegens onvoldoende vermoeden
van vaderschap. Deze handelswijze wordt beschouwd als het klemmen in een houdgreep/’chantage’.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline
komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met
zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden
ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b)
feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de
waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk
doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het
nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf
beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij haar en haar mede-erfgenamen
heeft geprobeerd op het verkeerde been te zetten door in zijn e-mail van 27 februari
2023 te beweren dat een beschikking van de rechtbank Den Haag DNA-onderzoek van de
inbeslaggenomen voorwerpen toestaat, terwijl er inmiddels een afwijzende eindbeschikking
was gewezen.
5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in zijn e-mail van 27 februari 2023 de
eindbeschikking van de rechtbank Den Haag niet heeft vermeld, omdat hij ervan uitging
dat klaagster en haar mede-erfgenamen inhoudelijk op de hoogte waren van de procedure.
De raad constateert echter dat verweerder deze aanname niet met feiten heeft kunnen
onderbouwen. Hoewel tijdens de zitting van de raad duidelijk is geworden dat de bijzondere
curator de advocaat van klaagster wel in kennis heeft gesteld van het bestaan van
de vaderschapsprocedure, is niet gebleken dat (de advocaat van) klaagster ook inhoudelijk
van deze procedure op de hoogte was. Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag
van 21 december 2022 blijkt dat de erfgenamen door de rechtbank niet als belanghebbenden
zijn aangemerkt. Bovendien heeft de advocaat van klaagster in reactie op de e-mail
van verweerder verzocht om toezending van de beschikking, omdat de inhoud daarvan
hem niet bekend was. Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Gelet op deze omstandigheden,
is het voor de raad voldoende aannemelijk geworden dat verweerder door alleen de tussenbeschikking,
maar niet de hem onwelgevallige eindbeschikking van de rechtbank Den Haag van 30 januari
2023 te noemen, heeft getracht klaagster (en de andere erfgenamen) op een oneigenlijke
manier te bewegen om toestemming te verlenen aan Verilabs voor het DNA-onderzoek.
Zoals is overwogen onder 5.1, dient een advocaat zich te onthouden van middelen die
op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn. Door niet te vermelden dat de beschikking
van 21 december 2022 inmiddels achterhaald was door de gewezen eindbeschikking van
30 januari 2023, heeft verweerder geprobeerd klaagster te misleiden, waarmee hij naar
het oordeel van de raad de grenzen van de grote mate van vrijheid als advocaat van
de wederpartij heeft overschreden. Klachtonderdeel a) zal dan ook gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 In klachtonderdeel b) beklaagt klaagster zich erover dat verweerder de rechtbank
Noord-Nederland welbewust op het verkeerde been heeft gezet door tijdens de zitting
op 28 februari 2023 te verzwijgen dat de rechtbank Den Haag inmiddels bij eindbeschikking
van 30 januari 2023 het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
had afgewezen. De raad oordeelt als volgt.
5.5 De raad constateert dat de rechtbank Noord-Holland in de beschikking van 14
maart 2023 in de weergave van de feiten waarop de beslissing is gebaseerd, onder punt
2.4 heeft vermeld dat de rechtbank Den Haag nog niet heeft beslist op het verzoek
tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van erflater. Verweerder heeft niet
weersproken dat hij de rechtbank Noord-Holland niet heeft geïnformeerd over het bestaan
van deze eindbeschikking van de rechtbank Den Haag. Het is voor de raad voldoende
aannemelijk geworden dat verweerder bewust de rechtbank Noord-Holland niet heeft ingelicht
over de inmiddels gewezen eindbeschikking, om zodoende de kans op toewijzing van zijn
vordering te vergroten.
5.6 Ingevolge Gedragsregel 8 dient een advocaat zich zowel in als buiten rechte
te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans
behoort te weten, dat die onjuist is. Hieronder wordt ook begrepen het opzettelijk
verzwijgen van een feit dat van belang is voor de aan de rechter gevraagde beslissing.
Het openbaar belang bij een goede rechtspleging verzet zich er namelijk tegen dat
een advocaat een rechter willens en wetens verstoken laat van informatie waarvan de
advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter.
Door de eindbeschikking van de rechtbank Den Haag niet aan de rechter te melden, heeft
verweerder in strijd met Gedragsregel 8 gehandeld en de raad acht dit tuchtrechtelijk
verwijtbaar. Klachtonderdeel b) zal daarom gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel c) dat hij aan zijn medewerking
aan de opheffing van het beslag op de woning de voorwaarde heeft gesteld dat klaagster
(en haar familieleden) alsnog toestemming zouden geven aan Verilabs voor DNA-onderzoek
aan de inbeslaggenomen voorwerpen.
5.8 Verweerder heeft erkend dat hij deze voorwaarde heeft gesteld. Hij heeft aangevoerd
dat het ging om een groot financieel belang van zijn cliënte, dat hij zo goed mogelijk
diende te behartigen. Hij heeft er verder op gewezen dat hij uiteindelijk wel heeft
meegewerkt aan de opheffing van het beslag, waardoor de overdracht van de woning op
de geplande datum doorgang heeft kunnen vinden.
5.9 De raad is met verweerder van oordeel dat de grote mate van vrijheid van handelen
van een advocaat van de wederpartij met zich brengt dat hij voorwaarden kon stellen
aan zijn medewerking aan opheffing van het beslag. Hoewel de gestelde voorwaarde in
rechte geen stand zou houden vanwege de eindbeschikking van de rechtbank Den Haag
van 30 januari 2023, mocht verweerder proberen om op deze manier alsnog toestemming
van de erfgenamen te krijgen voor het DNA-onderzoek aan de inbeslaggenomen voorwerpen.
Verweerder heeft daarmee weliswaar de grenzen van zijn vrijheid als advocaat van de
wederpartij opgezocht, maar hij heeft deze naar het oordeel van de raad niet overschreden.
De raad neemt hierbij in aanmerking dat er geen familiebanden bestonden tussen partijen,
waardoor het alleen een conflict van zakelijke aard betrof waarbij een aanzienlijk
financieel belang van zijn cliënte gemoeid was en ook dat verweerder uiteindelijk
de overdracht van de woning niet heeft geblokkeerd. Klachtonderdeel c) zal ongegrond
worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond. Verweerder heeft met name door het
op het verkeerde been te zetten van de rechter, maar ook door de wederpartij opzettelijk
niet te informeren over een hem onwelgevallige beslissing van de rechter, de kernwaarde
integriteit geschonden. De raad rekent hem dit zwaar aan. Mede gelet op het aanzienlijke
tuchtrechtelijke verleden van verweerder en zijn houding ter zitting waaruit blijkt
dat hij geen, dan wel onvoldoende, inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen,
acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van
de praktijk voor de duur van 4 (vier) weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor
de duur van 4 (vier) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.M. Strengers, S.H.G. Swennen, H.J. Voors en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
Griffier Voorzitter
verzonden dd 9 september 2024