ECLI:NL:TADRARL:2024:203 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-092/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:203 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-08-2024 |
Datum publicatie: | 30-08-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-092/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over voormalige eigen advocaat. Klaagster staat buiten de afspraak tussen haar gemachtigde en verweerster over de toegezegde terugbetaling van facturen. Het is begrijpelijk dat verweerster de uitkomst van een lopende procedure bij de Raad van State wilde afwachten voordat zij tot terugbetaling zou overgaan. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klaagster tijdig en zorgvuldig beëindigd. Klacht voor een deel niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 26 augustus 2024
in de zaak 24-092/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 april 2023 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2234973/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Procedures arbeidsgeschil
2.1 Bij vonnis van 3 oktober 2018 is de werkgeefster van klaagster veroordeeld tot betaling aan klaagster van € 68.028,78 aan achterstallig loon. In hoger beroep is dit vonnis op 17 november 2020 bekrachtigd.
2.2 Omdat de werkgeefster niet aan het vonnis voldeed heeft verweerster de bestuurders van de werkgever gedagvaard en een bedrag van € 117.723,70 van hen gevorderd op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Daarna is voor een bedrag van € 95.000,- conservatoir beslag gelegd op de woning van een van de bestuurders. Dat beslag is op 27 februari 2020 ingeschreven in het kadaster.
2.3 Bij vonnis van 19 augustus 2020 zijn de vorderingen van klaagster op de bestuurders van de werkgever afgewezen. Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het arrest in dit hoger beroep is diverse keren aangehouden.
2.4 Bij vonnis van 26 april 2022 is het beslag op de woning van de bestuurder opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat de bestuurder zekerheid doet stellen met een bankgarantie.
2.5 Op 16 februari 2023 heeft de bestuurder zijn woning verkocht, waarbij als leveringsdatum 7 maart 2023 is afgesproken omdat het arrest in hoger beroep op 21 februari 2023 werd verwacht.
2.6 Nadat het de bestuurder niet lukte om een bankgarantie te stellen en de notaris niet mee wilde werken aan een depotovereenkomst, heeft de bestuurder het bedrag van € 95.000,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van zijn advocaat. Deze advocaat heeft een akte zekerheidsstelling opgesteld en getekend.
2.7 Bij vonnis van 18 april 2023 is het namens klaagster gelegde beslag opgeheven onder de voorwaarde dat het bedrag van € 95.000,- in depot blijft staan bij de advocaat van de bestuurder tot het moment dat in het hoger beroep arrest zou worden gewezen.
2.8 Bij arrest van 11 juli 2023 is het vonnis van 19 augustus 2020 vernietigd en zijn de bestuurders hoofdelijk veroordeeld om onder meer het achterstallig loon en de proceskosten van klaagster te betalen.
Toevoegingen
2.9 Voor de bijstand aan klaagster heeft verweerster drie toevoegingen aangevraagd:
a) op 13 augustus 2018 is een toevoeging aangevraagd voor het hoger beroep tegen het vonnis van 3 oktober 2018. Deze toevoeging (4NI9234) is op 8 januari 2019 verleend;
b) op 11 maart 2019 is een toevoeging aangevraagd voor de procedure tegen de bestuurders van de werkgever. Deze toevoeging (4NM3778) is op 1 april 2019 verleend;
c) op 2 december 2020 is een toevoeging aangevraagd voor het hoger beroep tegen het vonnis van 19 augustus 2020. Deze toevoeging (4OH8739) is op 12 december 2020 verleend.
2.10 Op enig moment is melding gedaan van misbruik van toevoegingen door klaagster, omdat klaagster samenwoont met haar gemachtigde. Daarop heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) gevraagd de toevoeging te wijzigen. Bij besluit van 11 maart 2021 heeft de RvR de toevoegingen 4NI9234 en 4NM3778 ingetrokken vanwege een te hoog verzamelinkomen van klaagster en haar gemachtigde. De derde toevoeging, 4OH8739, is in stand gebleven.
2.11 Op 30 maart 2021 heeft klaagster bezwaar ingediend tegen het besluit van de RvR van 11 maart 2021. Verweerster heeft voor dit bezwaar input gegeven. Op 8 juli 2021 heeft de RvR dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.12 Op 17 augustus 2021 heeft klaagster beroep ingesteld tegen de beslissing van 8 juli 2021 van de RvR. Verweerster is in deze beroepsprocedure niet als belanghebbende aangemerkt.
2.13 Op 23 november 2022 heeft de bestuursrechter het beroep van klaagster gegrond verklaard, de beslissing van 8 juli 2021 vernietigd en de RvR opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
2.14 Op 24 november 2023 heeft de RvR besloten de toevoegingen 4NI9234 en 4NM3778
te laten herleven. Op verzoek van verweerster heeft de RvR dit besluit per e-mail
van
26 januari 2023 nader toegelicht.
2.15 Verweerster heeft tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 23 november 2022
hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tegen de besluiten van de RvR van
24 november 2023 om de intrekking van de toevoegingen ongedaan te maken heeft verweerster
beroep ingesteld bij de bestuursrechter.
2.16 Op 13 juli 2023 heeft verweerster de advocaat van de wederpartij van klaagster gevraagd de proceskosten waartoe de wederpartij bij arrest van 11 juli 2023 was veroordeeld te voldoen op haar derdengeldenrekening. Verweerster heeft klaagster hierover bericht en daarbij ook vermeld dat zij ervan uitgaat dat de RvR de toevoegingen zal intrekken gelet op het behaalde resultaat in hoger beroep. Klaagster laat verweerster weten dat dit niet correct is en dat zij de advocaat van de wederpartij heeft bericht dat zij recht heeft op de proceskosten.
2.17 Op 6 oktober 2023 heeft verweerster klaagster gevraagd haar te informeren over het bedrag dat zij heeft ontvangen ter uitvoering van het arrest van 11 juli 2023 in verband met de resultaatsbeoordeling door de RvR.
2.18 Op 23 oktober 2023 heeft de RvR klaagster en verweerster geïnformeerd over het voornemen om de drie toevoegingen naar aanleiding van een resultaatsbeoordeling in te trekken. Daarop heeft klaagster de RvR laten weten het niet eens te zijn met het voornemen om de derde toevoeging, 4OH8739, in te trekken.
Honorarium
2.19 Na de intrekking van de toevoegingen 4NI9234 en 4NM3778 heeft verweerster klaagster op 16 maart 2021 gemaild dat de twee procedures (hoger beroep tegen het vonnis van 3 oktober 2018 en de procedure tegen de bestuurders) financieel afgewikkeld moesten worden op basis van haar uurtarief en daarbij vermeld om welke bedragen het gaat.
2.20 Klaagster en verweerster hebben op het kantoor van verweerster over de financiële afwikkeling gesproken, waarna verweerster op 23 maart 2021 twee declaraties (declaratie voor hoger beroep tegen vonnis van 3 oktober 2018 van € 9.305,- en declaratie voor procedure tegen de bestuurders van € 15.559,13) aan klaagster heeft gestuurd.
2.21 Op 30 maart 2021 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster gemaild dat hij namens klaagster bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de RvR van 11 maart 2021 en dat hij, met het oog op het te behalen positieve resultaat in het hoger beroep, alleen de eerste factuur (voor het hoger beroep tegen het vonnis van 3 oktober 2018) zal betalen.
2.22 Op 1 april 2021 heeft verweerster aan de gemachtigde van klaagster gemaild dat het gaat om een ingetrokken toevoeging, omdat het vermogen van klaagster aanzienlijk hoger is dan het vastgestelde vermogen dat geldt om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
2.23 Naar aanleiding van een gesprek op 8 april 2021 heeft de gemachtigde van klaagster beide facturen van verweerster in termijnen betaald.
Beëindiging werkzaamheden
2.24 Op 3 maart 2023 om 15.25 uur heeft verweerster klaagster gemaild dat zij alleen nog het arrest in het hoger beroep afwacht en niet als klaagsters advocaat zal optreden als er weer een kort geding wordt gestart over de opheffing van het beslag.
2.25 Op 3 maart 2023 om 16.46 uur heeft verweerster de advocaat van de wederpartij gemaild dat klaagster niet akkoord gaat met een bankgarantie door de vennootschap en dat hij zijn cliënt dient te adviseren elders in privé een bankgarantie te laten stellen. Verweerster eindigt haar e-mail met de zin: ‘Wellicht dat het bedrag in depot gehouden kan worden bij de notaris.’
2.26 Op 9 maart 2023 heeft verweerster de gemachtigde van klaagster gemaild dat zij van mening is dat het depot bij de notaris afdoende zekerheid biedt, dat zij bij de notaris heeft aangegeven dat klaagster niet akkoord gaat met het voorstel en dat zij vanwege de ernstige vertrouwensbreuk al heeft aangegeven geen verdere stappen meer zal ondernemen dan het afwachten van het arrest.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
- verweerster heeft een vergoeding in ontvangst genomen voor haar werkzaamheden en is haar toezegging niet nagekomen om die vergoeding terug te betalen na herleving van de ingetrokken toevoegingen;
- verweerster heeft de aan haar verstrekte opdracht op onzorgvuldige wijze neergelegd, althans verweerster heeft na het neerleggen van de opdracht zonder overleg met klaagster aan de wederpartij de suggestie gedaan in plaats van een bankgarantie een depot bij een notaris af te spreken.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen en stellingen van klaagster ingaan.
4. VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat als zij de betaalde facturen zou terugbetalen en haar uren in plaats daarvan bij de RvR zou declareren, zij in feite zou meewerken aan fraude met de gefinancierde rechtsbijstand. Volgens verweerster werd het haar tijdens de voor klaagster gevoerde procedures duidelijk dat klaagster en haar gemachtigde een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden en dat zij daardoor wist dat de RvR onjuist door klaagster was geïnformeerd. Verder wijst verweerster erop dat zij tegen het vonnis van de rechtbank en de besluiten van de RvR hoger beroep heeft ingesteld en dat de procedure bij de RvR nog loopt.
Tot slot voert verweerster aan dat zij haar opdracht op 3 maart 2023 heeft neergelegd vanwege een ontstane vertrouwensbreuk als gevolg van de fraude richting de RvR, de ontoelaatbare druk vanuit klaagster om daaraan mee te werken en het zonder haar toestemming opnemen van gesprekken door de gemachtigde van klaagster. Volgens verweerster liep op 3 maart 2023 nog een discussie met de wederpartij over het gelegde beslag en alternatieve wijzen waarop afdoende zekerheid kon worden gesteld. Omdat het voor klaagster moeilijk zou zijn om op korte termijn een andere advocaat te vinden, heeft zij die discussie in het belang van klaagster nog wel gevoerd, aldus verweerster.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond
5.1 De raad stelt voorop dat het recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet in het leven is geroepen voor eenieder, maar alleen voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
5.2 De raad stelt op grond van het klachtdossier en de door de gemachtigde van klaagster en verweerster ter zitting afgelegde verklaringen vast dat de gemachtigde van klaagster de twee facturen van verweerster van 23 maart 2021 heeft betaald en dat verweerster aan deze gemachtigde heeft toegezegd dat zij die betaalde bedragen zal terugbetalen als de toevoegingen eindigend op 34 en 78 zouden herleven. Klaagster staat buiten deze afspraak en zij heeft dan ook geen rechtstreeks eigen belang bij de klacht waar het betreft het niet nakomen van een toezegging over de terugbetaling. Klachtonderdeel a) is in zoverre daarom niet-ontvankelijk.
5.3 De raad merkt verder op dat in het algemeen van een advocaat mag worden verwacht dat door een cliënte betaalde facturen worden terugbetaald op het moment dat een eerder verleende toevoeging wordt ingetrokken of dat de betaalde bedragen worden gestort op een derdengeldenrekening in afwachting van de beoordeling door de RvR van de verleende toevoeging naar aanleiding van het behaalde resultaat in een procedure. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, waaronder de nog lopende procedure bij de Raad van State en de bij verweerster aanwezige vermoedens van misbruik van gefinancierde rechtsbijstand, is het begrijpelijk dat verweerster de uitkomst daarvan eerst wilde afwachten voordat zij tot terugbetaling zou overgaan. Verweerster heeft hierdoor dan ook niet klachtwaardig gehandeld. In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b) is ongegrond
5.4 De raad stelt voorop dat een advocaat verplicht is haar werkzaamheden voor een cliënte te beëindigen wanneer sprake is van een vertrouwensbreuk die een voortzetting van de advocaat-cliëntrelatie in de weg staat. Als een advocaat haar werkzaamheden beëindigt, moet zij dit zorgvuldig en tijdig doen, zodat de (processuele) belangen van de cliënte niet onevenredig worden geschaad.
5.5 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster haar werkzaamheden voor klaagster tijdig en zorgvuldig heeft beëindigd. Verweerster heeft op 3 maart 2023 geen handelingen verricht die klaagster schade konden toebrengen. Uit de e-mail van verweerster van 9 maart 2023 en de ter zitting gegeven toelichting van verweerster blijkt dat zij na haar eerdere melding dat zij niet langer als advocaat voor klaagster zou optreden, heeft geprobeerd om in het belang van klaagster te bewerkstelligen dat er zekerheid zou worden geboden. In dat licht moet het handelen van verweerster op 3 maart 2023 worden gezien. Het is de raad op geen enkele wijze gebleken dat klaagster het uiteindelijke kort geding over de opheffing van het beslag heeft verloren, of anderszins benadeeld is door toedoen van verweerster. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk ten aanzien van de toezegging tot terugbetaling, en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. N.C. Milani en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 augustus 2024