ECLI:NL:TADRARL:2024:202 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-047/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-08-2024 |
Datum publicatie: | 30-08-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-047/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder is in een hoog-conflict echtscheiding opgetreden voor de ex-partner van klaagster. De door verweerder in een specifieke e-mail gebruikte bewoordingen en gekozen momenten van actie kunnen weliswaar door klaagster als pijnlijk zijn ervaren, maar dat alleen is onvoldoende om daaruit te concluderen dat bij verweerder structureel sprake was van een onbetamelijke wijze van communicatie of misbruik van bevoegdheden. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder in de omstandigheden van het geval kiezen voor beslaglegging op de uitkering van klaagster. Executoriaal beslag is ook bedoeld als drukmiddel. Klaagster heeft daarin ook haar eigen keuzes gemaakt en verantwoordelijkheid gehad. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 26 augustus 2024
in de zaak 24-047/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
over
verweerder
1. INLEIDING
1.1 Klaagster is met haar ex-echtgenoot verwikkeld in een hoog-conflict echtscheiding. Zij verwijt verweerder, die optreedt voor haar ex-echtgenoot, onbetamelijk en grievend gedrag doordat hij rechtsmiddelen tegen haar gebruikt als ontoelaatbaar drukmiddel. Verweerder betwist dat hij klaagster onder druk heeft gezet of misbruik van zijn bevoegdheden of recht heeft gemaakt. Hij heeft als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliënt op integere wijze gehandeld met oog voor de belangen van de kinderen en klaagster.
1.2 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klacht op een rij zetten. Daarna beoordeelt de raad de klacht.
2. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 18 juli 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 16 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2017751 van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier.
3. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 Op 11 maart 2020 is de echtscheiding tussen klaagster en haar toenmalige echtgenoot uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn twee zoons geboren. Na de scheiding is de meerderjarige, zorgbehoevende zoon S bij klaagster blijven wonen en is zoon B bij zijn vader gaan wonen. Verweerder heeft in de geschillen rondom de echtscheiding de belangen van de vader behartigd.
3.2 Bij vonnis van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de vader en S vastgelegd.
3.3 Bij vonnis van 10 maart 2021 heeft de rechtbank aan klaagster een dwangsom opgelegd tot nakoming van de zorgregeling tussen de vader en S en heeft daaraan een dwangsom verbonden tot een maximumbedrag van € 25.000,-. Op 12 maart 2021 is dit vonnis aan klaagster betekend en is bevel gedaan tot nakoming van het vonnis van 28 oktober 2020.
3.4 Klaagster is de omgangsregeling niet nagekomen waardoor zij uiteindelijk de totale dwangsom van € 25.000,- heeft verbeurd.
3.5 In een e-mail van 29 juni 2021 heeft verweerder aan de toenmalige advocaat van klaagster onder meer geschreven:
In bovengenoemde zaak vernam ik dat mediation geen doorgang vindt, omdat partijen niet uit de kostenverdeling komen. (…)
Vanmorgen vernam ik van cliënt dat [zoon B] is opgenomen in het ziekenhuis, omdat hij gisteren 25 tabletten paracetamol heeft ingenomen en de dag ervoor 10 tabletten heeft ingenomen.
Cliënt heeft uw cliënte daarvan op de hoogte gesteld. (…)
Cliënt kan niet instemmen met de opschorting van de betaling van kinderalimentatie tot 1 oktober 2021 om de redenen die u noemt in uw email van 17 juni jl. De kinderalimentatie is namelijk voor de kosten van [zoon B] bestemd en niet voor de kosten van cliënt. Bovendien is dat bij het Gerechtshof ook afgesproken dat uw cliënte de alimentatie voor [zoon B] blijft voldoen.
Daar komt nog bij dat cliënt tot op heden nog geen aanspraak heeft gemaakt op de verbeurde dwangsommen voor de nakoming van de omgangsregeling met [zoon S]. Ook daar zal cliënt, als de mediation geen doorgang vindt, aanspraak op maken en beslag laten leggen. (…)
3.6 In een e-mail van 9 augustus 2021 heeft verweerder aan de toenmalige advocaat van klaagster onder meer geschreven:
(…) Een financiële constructie met de verkoop van de voormalige echtelijke woning is voor cliënt niet acceptabel.
Partijen hebben in de afgelopen periode nog onderling gecorrespondeerd over [zonen S en B] en uw cliënt heeft weer contact gehad met [zoon B]. Voor cliënt en [zoon S] geldt dat helaas niet. (…)
Inmiddels heeft uw cliënt 12 weekenden geweigerd om de vastgestelde omgangsregeling na te komen, ondanks de dwangsommen. Indien uw cliënte het komende weekeinde weer niet meewerkt aan de omgangsregeling tussen cliënt en [zoon S], rest cliënt geen andere keuze dan opnieuw een kort geding aan te vangen waarbij hij nakoming van de omgangsregeling met als dwangmiddel gijzeling van uw cliënte zal vorderen.
3.7 In de periode hierna hebben klaagster en de wederpartij mediation beproefd. In die periode heeft een deurwaarder op verzoek van de cliënt van verweerder de verjaring van de dwangsommen een aantal keer per deurwaardersexploot bij klaagster gestuit.
3.8 Op 27 en 28 juni 2022 heeft de deurwaarder op verzoek van verweerder op grond van het vonnis van 10 maart 2021 twee derdenbeslagen ten laste van klaagster gelegd onder uitkeringsinstanties.
3.9 In een e-mail van 5 juli 2022 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder laten weten dat met de aanstaande verkoop van de voormalige echtelijke woning op 1 september 2022 klaagster heeft voorgesteld om de dwangsommen te voldoen uit de door haar te ontvangen overwaarde uit de woning.
3.10 Op 1 september 2022 is de voormalige echtelijke woning van klaagster en de wederpartij verkocht. Het is klaagster en haar wederpartij niet gelukt om afspraken te maken over het sluiten van een depotovereenkomst over de overwaarde van klaagster als zekerheidsstelling voor door klaagster verschuldigde dwangsommen.
4. KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
zich onbetamelijk en grievend te hebben gedragen, ten gevolge waarvan klaagster emotionele en financiële schade heeft geleden,
4.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Na verbeurdverklaring van de dwangsommen door haar heeft de deurwaarder deze tweemaal schriftelijk gestuit, op 25 maart 2021 en op 14 juni 2021. Ondanks het feit dat er bij haar sprake was van een voor beslag vatbaar vermogensbestanddeel, namelijk de helft van de overwaarde van de woning, hebben verweerder en zijn cliënt er toen voor gekozen om niet tot executiemaatregelen over te gaan. Verweerder heeft echter bewust gewacht met het nemen van executiemaatregelen tot een strategisch moment om zodoende maximale druk op klaagster uit te kunnen oefenen. Daarbij heeft hij volgens klaagster de grenzen van het betamelijke ver overschreden doordat verweerder:
- er weloverwogen voor heeft gekozen om op voor klaagster zeer gevoelige data ‑ zoals rond de datum van de zelfmoordpoging van zoon B op 29 juni 2021 als ook op de verjaardag van zoon S - executiemaatregelen aan te kondigen of te laten leggen,
- de deurwaarder de door klaagster verbeurde dwangsommen per deurwaardersexploot eerst te laten stuiten en pas eind juni 2022 twee executoriale derdenbeslagen op grond van het vonnis van 10 maart 2021 te laten leggen op uitkeringsgelden van klaagster en dat bewust kort voor zijn vakantie te doen waardoor overleg werd belemmerd,
- het beslag heeft gelegd en gehandhaafd terwijl hij wist dat de woning anderhalve maand later, op 1 september 2022, zou worden getransporteerd waarna aan klaagster genoemde gelden uit de overwaarde zouden toekomen en verweerder ook uit met haar advocaat gevoerde correspondentie in de maanden ervoor wist dat klaagster door beslag op haar uitkeringen in grote financiële problemen zou komen;
- ondanks diverse redelijke voorstellen met voldoende zekerheidsstelling van de kant van klaagster om de verbeurde dwangsommen na transport van de woning uit haar deel van de overwaarde te voldoen, op onbetamelijke gronden te weigeren om daaraan mee te werken omdat verweerder aan elk overleg als voorwaarde verbond dat klaagster concessies moest doen in de geschillen met haar ex-partner die nog onder de rechter waren.
5. VERWEER
5.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Hij stelt dat hij, achteraf bezien, zijn e-mail van 29 juni 2021 niet op die dag aan de toenmalige advocaat van klaagster had moeten sturen. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij het nodig vond om in die e-mail ook de suïcidepoging van zoon B te vermelden omdat hij niet wist of de advocaat van klaagster daarvan al op de hoogte was.
5.2 Verweerder stelt dat zijn cliënt, na een lange tijd van geduld betrachten in het belang van de kinderen, hem uitdrukkelijk heeft verzocht aan de deurwaarder opdracht te geven tot het treffen van executiemaatregelen richting klaagster. Het was daarna de deurwaarder die het moment van uitvoering heeft bepaald. De deurwaarder heeft met klaagster gesproken over de opgedragen beslaglegging op haar uitkering en dat gesprek aan verweerder teruggekoppeld. Na uitleg aan de deurwaarder door verweerder voor de reden van de beslaglegging, is de deurwaarder tot beslaglegging op de uitkeringen van klaagster overgegaan.
5.3 Verweerder betwist de stellingname van klaagster dat er voor zijn cliënt ook andere voor klaagster minder belastende mogelijkheden zijn geweest om zijn geld van klaagster te ontvangen, zoals het leggen van beslag op het aandeel van klaagster in de toenmalige (nog niet verkochte) echtelijke woning of na de verkoop daarvan door haar overwaarde in depot bij de notaris te zetten. Volgens verweerder zou beslaglegging in eerste instantie de overdracht van de woning onmogelijk maken, terwijl de woning verkocht moest worden. Uit de door hem met de advocaten van klaagster ook na verkoop van de woning gevoerde correspondentie in aanloop naar de transportdatum van 1 september 2022 en erna volgt volgens verweerder ook dat met klaagster geen afspraken te maken viel. Het inkomen van klaagster was zodanig hoog dat beslag op haar ziekte-uitkeringen uiteindelijk ook voor de hand lag.
6. BEOORDELING
Maatstaf
6.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
6.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
6.3 Wel geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
6.4 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
6.5 De raad ziet aanleiding om de verwijten vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk te beoordelen.
6.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder er niet verstandig aan gedaan om op 29 juni 2021 zijn e-mail, weergegeven onder de feiten hiervoor, aan de toenmalige advocaat van klaagster te sturen. Ook al heeft zijn cliënt hem gevraagd om dat te doen, dan had verweerder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat ervoor moeten kiezen om dat een paar dagen later te doen vanwege de ernstige en zorgelijke privé-situatie rondom zoon B. Verweerder heeft erkend dat zijn keuze ongelukkig en ongepast was en heeft daarvoor ook tijdens de zitting opnieuw zijn verontschuldigingen aan klaagster aangeboden.
6.7 Dat uit deze onwenselijke keuze door verweerder in combinatie met de door verweerder in zijn e-mail van 29 juni 2019 gebruikte bewoordingen volgens klaagster kan worden afgeleid dat sprake was van een structureel onbetamelijke en grievende wijze van communicatie met haar advocaten, is de raad echter niet gebleken. Relevante stukken die dat standpunt van klaagster zouden kunnen onderbouwen, ontbreken in het dossier. De door verweerder in genoemde e-mail gebruikte bewoordingen kunnen weliswaar door klaagster als pijnlijk zijn ervaren, maar dat alleen is onvoldoende om daaruit te concluderen dat bij verweerder structureel sprake was van een onbetamelijke wijze van communicatie. Ten aanzien van de voor klaagster gevoelige data waarop de deurwaarder in opdracht van verweerder executiemaatregelen bij haar heeft aangekondigd geldt dat niet is gebleken dat verweerder daarbij betrokken is geweest of dat hij daar invloed op heeft gehad. Daarnaast kan in zijn algemeenheid ook niet van een advocaat worden verwacht dat deze met alle voor een wederpartij belangrijke data, zoals kinderverjaardagen, rekening houdt.
6.8 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad toegelicht dat hij zo lang als mogelijk heeft gewacht met het treffen van executiemaatregelen in verband met de verbeurde dwangsommen om te de-escaleren. Zijn cliënt is daarin lange tijd meegegaan, totdat diens geduld op was. Daarnaast heeft verweerder nog toegelicht dat andere oplossingen dan de beslaglegging op de uitkering van klaagster niet mogelijk waren. Uit de tussen de advocaten gevoerde correspondentie is het de raad gebleken dat klaagster en haar ex-partner, voorafgaand aan de door verweerder eind juni 2022 uiteindelijk in gang gezette executiemaatregelen, beiden niet bereid waren om hierover afspraken te maken.
6.9 Gezien de hiervoor geschetste omstandigheden mocht verweerder naar het oordeel van de raad voor de beslaglegging op de uitkering van klaagster kiezen zoals door hem gedaan. Executoriaal beslag is na een executoriale titel ook bedoeld als drukmiddel. Alhoewel klaagster dat als zeer ingrijpend heeft ervaren, merkt de raad op dat klaagster daarin zelf keuzes heeft gemaakt. Tijdens de zitting van de raad heeft zij immers verklaard dat zij in het belang van zoon S heeft geweigerd om de met zijn vader vastgestelde omgangsregeling na te komen en er ook voor heeft gekozen om de op 10 maart 2021 aan haar opgelegde dwangsom vol te laten lopen tot het bedrag van € 25.000,-. Klaagster en haar advocaat hadden kunnen voorzien dat dit tot executiemaatregelen tegen haar zou leiden.
6.10 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verweerder met zijn handelen de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zonder doel heeft geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van bevoegdheden of van recht, zoals hem ook wordt verweten. Nu verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en hij dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld, zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 augustus 2024