ECLI:NL:TADRARL:2024:198 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-458/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:198
Datum uitspraak: 26-08-2024
Datum publicatie: 30-08-2024
Zaaknummer(s): 24-458/AL/OV
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in privé. Niet gebleken dat verweerder in de privékwestie onbetamelijk heeft gehandeld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder in de privékwestie zodanig heeft gehandeld dat dit in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. Klacht is kennelijk niet ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 augustus 2024

in de zaak 24-458 /AL/ OV

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 18 juni 2024 met kenmerk 2310630. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 11 juli 2024.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster is de tante van verweerder. Klaagster heeft twee zussen, onder wie de moeder van verweerder.

1.2 De moeder van klaagster, en de oma van verweerder (hierna ook: de oma), is in 2018 verhuisd naar een verpleegtehuis. De oma van verweerder heeft haar kleinzoon, een broer van verweerder, gevraagd haar bewindvoerder te worden.

1.3 Verweerder heeft een verklaring voor zijn oma opgesteld en die heeft de oma bij het verzoek om onderbewindstelling overgelegd. Het verzoek is door de kantonrechter op zitting behandeld. Klaagster is opgeroepen voor de zitting en heeft deze bijgewoond.

1.4 Op 4 oktober 2018 heeft de kantonrechter het verzoek om onderbewindstelling van de oma toegewezen. De kantonrechter is in de beschikking voorbijgegaan aan de bezwaren van klaagster en heeft daarbij overwogen ‘Om die reden heeft [de broer van verweerder] in samenspraak met zijn broers, zich opgeworpen om de financiële belangen van zijn oma te behartigen.’

1.5 Op 15 mei 2020 is de oma overleden.

1.6 De broer van verweerder heeft rekening en verantwoording afgelegd over het door hem gevoerde financiële beheer. De kantonrechter heeft deze verantwoording goedgekeurd.

1.7 In december 2023 en januari 2024 heeft klaagster diverse WhatsAppberichten aan verweerder gestuurd waarin zij vraagt waarom de oma onder bewind moest worden gesteld, waarom zij niet aanwezig mocht zijn bij een etentje ter ere van de oma en waarom verweerder heeft meegewerkt aan de bewindvoering. Verweerder heeft daarop herhaaldelijk geantwoord dat hij de vragen van klaagster niet kan beantwoorden en dat hij, anders dan het opstellen van de conceptverklaring voor de oma, niet heeft meegewerkt aan de bewindvoering.

1.8 Op 27 december 2023 heeft klaagster zich onuitgenodigd gemeld bij het huis van de moeder van verweerder, haar zus, waarbij klaagster dezelfde vragen heeft gesteld als die zij aan verweerder had geappt.

1.9 Op 5 februari 2024 heeft klaagster zich met haar echtgenoot gemeld bij het kantoor waar verweerder werkzaam is en heeft klaagster dezelfde vragen gesteld als die zij al in december 2023 aan verweerder had geappt.

1.10 Vervolgens heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij het kantoor waar verweerder werkzaam is. Op 13 februari 2024 heeft een klachtenfunctionaris klaagster gemaild dat hij de klacht heeft onderzocht en geconcludeerd dat verweerder in de kwestie van de onderbewindstelling van zijn oma niet als advocaat is opgetreden.

1.11 Op 14 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij bij herhaling heeft gelogen over zijn rol bij het tot stand komen van de onderbewindstelling van haar moeder, de oma van verweerder.

Klaagster stelt dat zij jarenlang de administratie van haar moeder heeft verzorgd en dat zij niet op de hoogte is gesteld van het verzoek tot onderbewindstelling. Volgens klaagster heeft haar moeder het verzoek onder druk getekend en heeft verweerder hieraan meegewerkt. Klaagster stelt dat verweerder naar aanleiding van haar vragen blijft ontkennen dat hij heeft meegewerkt aan de aanvraag voor de onderbewindstelling, maar volgens klaagster blijkt uit de bij de rechtbank opgevraagde stukken overduidelijk zijn medewerking.

2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de klacht en de stellingen van klaagster ingaan.

3. VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat hij nooit heeft gelogen en dat hij de vragen van klaagster naar waarheid heeft beantwoord. Volgens verweerder is hij niet betrokken geweest bij het verzoek om onderbewindstelling van zijn oma en heeft hij slechts een opzet gemaakt voor een verklaring die zijn oma wilde afgeven en die in de procedure bij de kantonrechter is overlegd.

3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING     

Toetsingskader

4.1 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privékwesties, kan voor hem het advocatentuchtrecht blijven gelden. Indien hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Verder geldt dat privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn, indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt.

De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk

4.2 De voorzitter is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat het handelen van verweerder ten aanzien van de bewindvoering van zijn oma en het contact daarover met klaagster in december 2023 en januari 2024 zich uitsluitend heeft afgespeeld in de privésfeer. Het handelen van verweerder waar klaagster over klaagt is niet dusdanig verweven met zijn hoedanigheid van advocaat dat het advocatentuchtrecht daarop van toepassing is. Het staat een advocaat vrij om ook in privékwesties stukken op te stellen die door anderen worden gebruikt in juridische zaken. Dat heeft verweerder ook voor zijn oma gedaan door een verklaring op te stellen die vervolgens door haar is ondertekend en bij het verzoek om onderbewindstelling is gevoegd. Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder daarbij onbetamelijk heeft gehandeld.

4.3 Evenmin kan de voorzitter op grond van de overgelegde stukken vaststellen dat  verweerder in de privékwestie over de onderbewindstelling van zijn oma zodanig heeft gehandeld dat dit in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocaat ondermijnt. Daarbij wijst de voorzitter erop dat de kantonrechter over het verzoek tot onderbewindstelling heeft geoordeeld en dat ook heeft toegewezen. Het mag zo zijn dat klaagster het niet eens is met de gang van zaken rondom de aanvraag van de onderbewindstelling van haar moeder, maar dat betekent niet dat door de geringe betrokkenheid van verweerder bij de aanvraag van de onderbewindstelling sprake is van absoluut ongeoorloofd handelen of ondermijning van het vertrouwen in de advocatuur.

4.4Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat het advocatentuchtrecht niet van toepassing is op het handelen van verweerder in de privékwestie over de onderbewindstelling van zijn oma. Daarom zal de voorzitter de klacht kennelijk niet‑ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door

mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024.

Griffier                                                                                 Voorzitter

Verzonden op: 26 augustus 2024