ECLI:NL:TADRARL:2024:19 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-106/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2024 |
Datum publicatie: | 22-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-106/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 januari
2024
in de zaak 23-106/AL/NN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 17 april 2023 op de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder
in een brief van 5 augustus 2022 met vijf bijlagen. Zij heeft haar klacht bij de deken
op 25 augustus 2022 aangevuld in een brief aan de deken van 22 augustus 2022 met dertien
bijlagen.
1.2 Op 2 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN073/2039535
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 17 april 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) klachtonderdelen 1 en 2, met toepassing van artikel 46j
Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard en klachtonderdelen 3 en 4, met toepassing
van artikel 46 g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 4 mei 2023 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift diezelfde dag ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 november 2023. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift met bijlagen en het verweerschrift met bijlagen van 27 oktober
2023.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster het niet
eens is met de beslissing van de voorzitter dat klachtonderdeel 4 is verjaard en daarom
niet ontvankelijk is.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht
(onderdeel 4) dus terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet
niet ontvankelijk geacht. De verzetgronden gaan niet op. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.3 De raad volgt klaagster niet in haar zienswijze dat zij niet eerder hoefde te
klagen dan nadat haar in het gesprek met de deken op 2 november 2022 was gebleken
dat, ten behoeve van wie en waarom er op de derdengeldrekening van de maatschap geld
stond geparkeerd. Voor de aanvang van de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder
a Advocatenwet is niet van belang of klaagster het besef had dat het handelen van
verweerder mogelijk klachtwaardig zou zijn. Het gaat om de dag waarop klaagster bekend
was of kon zijn met het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klachten betrekking
hebben. Dat was naar het oordeel van de raad in juni 2016. In haar brief aan de deken
van 22 augustus 2022 schrijft klaagster (op bladzijde 6 ) dat zij half juni 2016 wist
dat verweerder een constructie met mr. X had opgetuigd waarin hij de (bankrekening,
derdengeldrekening, secretaresse, accountant en klaagster als maat van de) maatschap
had betrokken. Door haar klachten pas in 2022 bij de deken in te dienen, heeft klaagster
te laat bij de deken geklaagd over dit handelen van verweerder. Het kan zijn dat de
omvang van het probleem haar toen duidelijker werd, maar het feitencomplex bleef dezelfde.
Het was bovendien in 2016 al voldoende reden voor klaagster om de samenwerking met
verweerder op te zeggen, zo blijkt uit haar brief van 22 augustus 2022.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 8 januari 2024