ECLI:NL:TADRARL:2024:180 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-154/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:180
Datum uitspraak: 29-07-2024
Datum publicatie: 30-07-2024
Zaaknummer(s): 24-154/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad oordeelt dat verweerder in strijd met gedragsregel 17 heeft gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en omdat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 29 juli 2024

in de zaak 24-154/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 20 maart 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 28 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/50 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 april 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klager is in een erfrechtelijke bodemprocedure op basis van gefinancierde rechtsbijstand bijgestaan door mr. [V]

2.2 Op 13 februari 2019 heeft er op het kantoor van verweerder met klager een intakegesprek plaatsgevonden. Klager heeft verweerder verzocht om hem bij te staan in de reeds lopende procedure.

2.3 In een brief van 13 februari 2019 aan klager heeft verweerder de opdracht van het dossier ‘[X]’ bevestigd. Verweerder heeft onder andere het volgende geschreven:

Wij hebben afgesproken dat de door mij ten behoeve van uw zaak te verrichten werkzaamheden vergoed dienen te worden op basis van mijn reguliere uurtarief ad € 200,- exclusief 21% btw. Hierbij zij uitdrukkelijk vermeld dat, gezien het feit dat uw huidige advocaat u thans op basis van een toevoeging bijstaat, gebleken is dat u in aanmerking komt voor het wettelijke systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik heb u evenwel medegedeeld dat ik uw zaak niet op basis van een toevoeging behandel en dat ik uw zaak derhalve ook niet op die basis van mr. [V] zal overnemen. U was zich daar volledig van bewust en deelde mij mede vrijwillig afstand te doen van uw recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. U zou nog over liquide middelen beschikken.

2.4 Op 4 april 2019 heeft verweerder voor klager een nieuw dossier aangemaakt in een andere zaak onder de naam ‘[Y]’ en heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:

In verband met de aanvullende aard van mijn werkzaamheden heb ik onder bovenvermelde naam en zaaknummer een nieuw dossier aangelegd. (…) Tevens geldt het reeds overeengekomen honorarium ad € 200,- per uur exclusief 21% btw. Wat betreft de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand en uw uitdrukkelijk afstand van een dergelijke vorm van rechtsbijstand, verwijs ik u naar hetgeen ik daaromtrent in mijn opdrachtbevestiging van 13 februari 2019 heb gesteld.

2.5 Op 8 mei 2019 heeft de rechtbank Gelderland in de zaak ‘[X]’ uitspraak gedaan. In een brief van 23 mei 2019 heeft verweerder de opdracht voor het hoger beroep aan klager bevestigd. Verweerder heeft het volgende geschreven:

Ondanks het feit dat u in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand, zijn wij (wederom) overeengekomen dat mijn werkzaamheden vergoed dienen te worden op basis van een uurtarief ad € 200,- exclusief 21% btw. U hebt wederom uitdrukkelijk afstand gedaan van uw recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor de voorwaarden waaronder een advocaat kan worden toegevoegd, verwijs ik u naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand. (…) Ik heb u bericht dat met het instellen van hoger beroep inclusief formuleren van grieven minimaal 15 tot 20 uur gemoeid zal zijn. Daarnaast zal er nog veel uitgezocht moeten worden en vindt er een mondelinge behandeling plaats en eventuele getuigenverhoren. Wat het hoger beroep u dus in totaal gaat kosten, laat zich thans niet goed inschatten. Op basis van mijn tussentijdse declaraties kunt u zich echter een beeld vormen over de kostenontwikkeling.

2.6 Op 10 september 2019 heeft verweerder aan klager voor de hogerberoepsprocedure een declaratie gestuurd ter hoogte van € 10.861,40 inclusief btw.

2.7 In een beschikking van 7 februari 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verstrekt voor een kortgedingprocedure.

2.8 In een beschikking van 6 oktober 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager opnieuw een toevoeging verstrekt voor een kortgedingprocedure.

2.9 Op 28 januari 2021 heeft verweerder aan klager inzake de kwestie ‘[X]’ een declaratie ter hoogte van € 3.435,26 inclusief btw gezonden. Uit de urenspecificatie blijkt dat hij werkzaamheden in rekening heeft gebracht van de periode vanaf 11 september 2019 tot en met 28 januari 2021.

2.10 Ook op 28 januari 2021 heeft verweerder aan klager inzake de kwestie ‘[Y]’ een declaratie ter hoogte van € 4.054,53 inclusief btw gezonden. Uit de specificatie blijkt dat hij werkzaamheden in rekening heeft gebracht van de periode vanaf 4 april 2019 tot en met 26 februari 2020.

2.11 Op 8 april 2021 heeft verweerder aan klager inzake de kwestie ‘[X]’ een declaratie ter hoogte van € 2.686,20 inclusief btw gezonden. De declaratie ziet op de werkzaamheden in de periode van 28 januari 2021 tot en met 2 april 2021.

2.12 Op 1 april 2022 heeft verweerder aan klager inzake de kwestie ‘[X]’ een declaratie ter hoogte van € 3.146,00 inclusief btw gezonden. De declaratie ziet op de werkzaamheden in de periode van 8 april 2021 tot en met 1 april 2022.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. naast de verstrekte toevoeging uren in rekening te brengen;
  2. excessief te declareren en uren van een lange periode in één keer in rekening te brengen;
  3. klager niet goed bij te staan;
  4. op 23 maart 2021 tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet te proberen om tot een schikking te komen.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.

Klachtonderdeel a)

5.3 Klager verwijt verweerder dat hij naast de verstrekte toevoeging ook uren in rekening heeft gebracht. De raad overweegt dat gedragsregel 18 lid 2 bepaalt dat een advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden, geen vergoeding mag bedingen of in ontvangst mag nemen. De raad stelt vast dat verweerder klager in verschillende zaken op basis van een toevoeging heeft bijgestaan en in andere zaken op betalende basis. Niet is gebleken dat verweerder in de toevoegingszaken een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft gevraagd. Verweerder heeft dan ook niet in strijd met deze gedragsregel gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.4 Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat een advocaat er voor zorgdraagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijk afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren. Gedragsregel 17 lid 3 bepaalt dat zodra een advocaat voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting, hij zijn client daarvan op de hoogte stelt.

5.5 De raad stelt vast dat verweerder klager in een aantal zaken op betalende basis en in een aantal zaken basis van gefinancierde rechtsbijstand heeft bijgestaan. Op 28 januari 2021 heeft verweerder aan klager declaraties gestuurd voor werkzaamheden die hij heeft verricht in de periode van 4 april 2019 tot en met 28 januari 2021, terwijl hij in heel 2020 geen uren heeft gefactureerd. Doordat verweerder klager in meerdere zaken (gelijktijdig) heeft bijgestaan, verweerder zijn werkzaamheden van een zeer lange periode in een keer heeft gedeclareerd en hij klager in de (deels) gelijktijdig lopende toevoegingszaken niet op de hoogte heeft gehouden hoeveel uren hij heeft gewerkt, acht de raad het voorstelbaar dat het voor klager niet telkens duidelijk is geweest welke werkzaamheden in welke zaak zijn verricht en of hij voor de gemaakte uren moest betalen. Bovendien heeft verweerder in de opdrachtbevestiging in de zaak ‘[X]’ weliswaar een inschatting gegeven van het aantal uren dat hij aan die zaak zou besteden, maar later heeft hij klager niet gewaarschuwd dat dat aantal aanzienlijk hoger zou worden. Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder in strijd met gedragsregel 17 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

5.6 De raad overweegt verder dat bij het vaststellen van de declaratie van een advocaat het uitgangspunt is dat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening wordt gebracht (zie regel 17 lid 1 van de Gedragsregels). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt de raad zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten tot een marginale toets. Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren. Daarbij gaat het om de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden. De raad is van oordeel dat van excessief declareren op grond van de stukken niet is gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificaties door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Dit onderdeel van klachtonderdeel b) is daarom niet gegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

5.7 Klager stelt dat verweerder hem niet goed heeft bijgestaan (klachtonderdeel c) en niet heeft geprobeerd om tot een schikking te komen (klachtonderdeel d). Omdat verweerder deze verwijten gemotiveerd en onderbouwd met bescheiden heeft betwist, is de juistheid van deze stellingen en daarmee de gegrondheid van deze klacht niet vast komen te staan. Dat leidt er toe dat de raad deze klachtonderdelen ongegrond zal verklaren.

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder in strijd met gedragsregel 17 heeft gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en omdat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

  1. € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
  2. € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  3. € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, Y.M. Nijhuis, A.W. Siebenga, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden: 29 juli 2024