ECLI:NL:TADRARL:2024:174 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-375/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:174
Datum uitspraak: 15-07-2024
Datum publicatie: 22-07-2024
Zaaknummer(s): 24-375/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over eigen advocaat. De indiening van een klacht bij de deken geeft blijk van een vertrouwensbreuk, zodat verweerder gerechtigd en gehouden was om zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen. De beëindiging van de werkzaamheden is tijdig en zorgvuldig verlopen. Klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 juli 2024

in de zaak 24-375 /AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 23 mei 2024 met kenmerk Z 2313190/FB/SD.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is verwikkeld geweest in een kantonprocedure tegen autobedrijf K. over een schadevergoeding vanwege schade aan de auto van klager door een onjuiste montage van nieuwe draagarmen. Verweerder heeft klager hierin bijgestaan.

1.2 Vervolgens heeft verweerder klager bijgestaan in een procedure tegen autobedrijf J. vanwege schade aan de auto van klager doordat zijn auto op de openbare weg is gestald en klager als kentekenhouder aanslagbiljetten parkeerbelasting van de gemeente ontving.

1.3 Op 16 oktober 2023 heeft verweerder de opdracht schriftelijk aan klager bevestigd en op 19 oktober 2023 heeft verweerder klager om nadere informatie over de zaak gevraagd.

1.4 Op 9 november 2023 heeft klager in het kader van de procedure tegen autobedrijf K. bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.5 Naar aanleiding van de klacht heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager in de procedures tegen autobedrijven K. en J. beëindigd.

1.6 Op 9 februari 2024 heeft klager zijn klacht over verweerder na bemiddeling door de deken ingetrokken.

1.7 Op 13 februari 2024 is klager bij verweerder op kantoor geweest voor tips voor de rolzitting van 14 februari 2024 in de procedure tegen autobedrijf K., zoals verweerder tijdens de bemiddeling door de deken had toegezegd.

1.8 Bij e-mail van 15 februari 2024 aan klager heeft verweerder herhaald dat hij vanaf het moment van indiening van de klacht niet meer als advocaat voor klager optreedt. Ook heeft verweerder klager er daarbij op gewezen dat rechtsbijstand door een advocaat niet verplicht is, omdat het een zaak bij de kantonrechter betreft.

1.9 Op 19 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zonder gegronde reden zijn zaak niet heeft afgemaakt en daar ondervindt klager nadeel van. Volgens klager heeft verweerder geen enkele reden om zijn opdracht neer te leggen en beschuldigt verweerder hem ook nog ten onrechte van chantage, hetgeen een advocaat niet betaamt.

2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, op de klacht ingaan.

3. VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij zijn werkzaamheden voor klager naar aanleiding van de in november 2023 over hem ingediende klacht in beide procedures heeft neergelegd vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk. Volgens verweerder heeft hij tijdens het bemiddelingsgesprek uitdrukkelijk verklaard niet meer voor klager te zullen optreden, maar dat hij wel bereid was klager tips te geven voor de rolzitting op 14 februari 2024. Verder voert verweerder aan dat hij in het gesprek met klager op 13 februari 2024, en nadien per e-mail, nogmaals heeft uitgelegd waarom hij niet meer voor klager kan en zal optreden. Volgens verweerder heeft klager toen aangegeven opnieuw een klacht te zullen indienen en heeft verweerder toen aangegeven dat dat riekt naar chantage. Tot slot voert verweerder aan dat hij klager meer dan ter wille is geweest met het gesprek op 14 februari 2024 en dat het niet aan hem is om voor klager een advocaat te zoeken.

3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De klacht gaat over de voormalig advocaat van klager en gaat specifiek over de beëindiging van de werkzaamheden door verweerder. Het uitgangspunt daarbij is dat een advocaat verplicht is zijn werkzaamheden voor een cliënt te beëindigen wanneer sprake is van een vertrouwensbreuk die een voortzetting van de advocaat-cliëntrelatie in de weg staat. Als een advocaat zijn werkzaamheden beëindigt, moet hij dit zorgvuldig en tijdig doen, zodat de (processuele) belangen van de cliënt niet onevenredig worden geschaad.

De klacht is kennelijk ongegrond

4.2 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd. Uit het dossier blijkt dat verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft neergelegd nadat hij bekend werd met de door klager op 9 november 2023 ingediende klacht. Het indienen van een klacht geeft blijk van een vertrouwensbreuk zodat verweerder gerechtigd en gehouden was om zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen. Verweerder heeft dat ook tijdig en op zorgvuldige wijze gedaan. Op dat moment liep de procedure bij de kantonrechter immers nog niet en verweerder heeft erop gewezen dat klager bij de kantonrechter niet verplicht was om zich te laten bijstaan door een advocaat. Bovendien heeft verweerder klager in een gesprek op zijn kantoor tips gegeven voor de rolzitting en nadien schriftelijk herhaald dat hij vanaf het moment van indiening van de klacht niet meer als advocaat voor klager optreedt. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich tijdens het gesprek met klager op zijn kantoor op enigerlei wijze klachtwaardig ten opzichte van klager heeft gedragen. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door

mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 15 juli 2024