ECLI:NL:TADRARL:2024:162 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-697/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:162
Datum uitspraak: 10-06-2024
Datum publicatie: 11-06-2024
Zaaknummer(s): 23-697/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De klachten tegen de eigen advocaat zijn gegrond. Verweerster erkent dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over wat de eisvermeerdering in hoger beroep van € 65.000,- naar (afgerond) € 465.000,- betekent voor een (mogelijke) proceskostenveroordeling. Verweerster stelt dat zij de processtrategie met bijbehorende risico’s zorgvuldig met klaagster heeft afgestemd wat betreft de koerswijziging in hoger beroep en het instellen van een procedure tegen de architect, maar erkent dat zij dat niet schriftelijk heeft bevestigd. Ook heeft verweerster haar stelling, die klaagster betwist, onvoldoende weten te onderbouwen. Verder is niet gebleken dat verweerster klaagster, die een rechtsbijstandverzekering had, rechtstreeks en tijdig heeft geïnformeerd over het verloop van de kosten en evenmin dat verweerster klaagster rechtstreeks en tijdig heeft gewaarschuwd voor mogelijke overschrijding van het maximum van het voor klaagster ter beschikking gestelde bedrag. De kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit zijn in meerdere opzichten geschonden. Onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 10 juni 2024
in de zaak 23-697/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 
 

over

verweerster 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 8 december 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 23 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN123 / 2174733 van de deken ontvangen. 
1.3    Nadat deze zaak op de zitting van 16 februari 2024 op verzoek van verweerster was aangehouden, is de klacht behandeld op de zitting van de raad van 12 april 2024. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1A tot en met 5D. Op de zitting heeft de raad de door verweerster in e-mail van 8 februari 2024 toegezonden stukken niet toegelaten. Die stukken maken dus ook geen onderdeel uit van het klachtdossier. Dat wordt hierna uitgelegd. 

2    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1    Klaagster heeft aan diverse partijen opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren voor de bouw van een energie neutrale woning. Daarover is een geschil ontstaan, waarna klaagster zich tot haar rechtsbijstandsverzekeraar [naam] heeft gewend. [Rechtsbijstandsverzekeraar] heeft de zaak uitbesteed aan een extern advocatenkantoor en een budget van € 50.000,- beschikbaar gesteld. Klaagster is dus aanvankelijk bijgestaan door een andere advocaat.
2.2    Die (andere) advocaat heeft voor klaagster een procedure bij de rechtbank Amsterdam gevoerd tegen een aantal bij de bouw van de woning betrokkenen. Op 15 mei 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering (in conventie) van klaagster tegen drie aannemers afgewezen met veroordeling van klaagster in de proceskosten. De rechtbank heeft ook de reconventionele vordering van één van de aannemers afgewezen. Klaagster was over het optreden van haar advocaat niet tevreden. Omdat het verstrekte budget op was, heeft [rechtsbijstandsverzekeraar] een budgetverhoging toegekend van € 50.000,- minus de proceskostenveroordeling als gevolg waarvan voor klaagster een budget van € 38.524,62 overbleef. 
2.3    Op verzoek van klaagster heeft verweerster de zaak van klaagster in de zomer van 2019 in behandeling gekregen Verweerster heeft klaagster voorgesteld om ook de architect aansprakelijk te stellen. De opdrachtbevestigingen dateren van 28 juni 2019 (het hoger beroep) en 25 juli 2019 (de zaak tegen de architect). Op 15 augustus 2019 is hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam ingesteld.
2.4    In een e-mail van 23 oktober 2019 heeft [rechtsbijstandsverzekeraar] verweerster geïnformeerd over de (wijze van) vergoeding, waarbij [rechtsbijstandsverzekeraar] verweerster heeft gewezen op het nog beschikbare budget voor klaagster en heeft [rechtsbijstandsverzekeraar] verweerster laten weten dat deskundigenkosten alleen worden vergoed als [rechtsbijstandsverzekeraar] vooraf de offerte van de deskundige heeft geaccordeerd. 
2.5    Op enig moment heeft verweerster aan klaagster geadviseerd de woning opnieuw te laten opnemen. Verweerster heeft klaagster daarvoor geïntroduceerd bij schade-expertisebureau [A.]. 
2.6    In hoger beroep heeft verweerster in de memorie van grieven de vordering van klaagster vermeerderd van € 65.000,- naar (afgerond) € 465.000,-. Dit bedrag sluit aan bij het rapport van [A.]. De aannemers hebben vervolgens ook hoger beroep (incidenteel hoger beroep) ingesteld. 
2.7    In antwoord op daarover door klaagster gestelde vragen heeft verweerster op 2 april 2020 (onder meer) aan klaagster laten weten dat ze de nota van [A.] naar [rechtsbijstandsverzekeraar] heeft gestuurd met het verzoek om die te betalen en dat klaagster daarom moet wachten met de betaling daarvan.
2.8    Op 9 juni 2020 hebben klaagster en verweerster het bericht ontvangen van [rechtsbijstandsverzekeraar] dat de kostenlimiet inmiddels was overschreden. 
2.9    Op 30 juni 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster laten weten dat klaagster de kosten van [A.] moet betalen omdat [rechtsbijstandsverzekeraar] die niet gaat betalen. Uiteindelijk is klaagster bij vonnis veroordeeld om de kosten van [A.] te betalen.
2.10    Op 11 september 2020 is de dagvaarding tegen de architect ter betekening naar de deurwaarder gezonden.
2.11    Onder meer op 15 oktober 2020 heeft klaagster haar ongenoegen geuit over de overschrijding van de kostenlimiet van [rechtsbijstandsverzekeraar].
2.12    Op 4 december 2020 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij de opdracht wil beëindigen omdat zij een verwijtende toon in e-mails van klaagster leest wat volgens verweerster wringt met de relatie tussen advocaat en opdrachtgever omdat dit is gebaseerd op commitment en vertrouwen. Op 30 december 2020 heeft verweerster aan klaagster laten weten: 
“Jij hebt mij gevraagd een andere advocaat verbonden aan mijn kantoor de werkzaamheden te laten voortzetten. (…) Ik heb besloten akkoord te gaan met jouw verzoek. Wel hecht ik eraan hieraan toe te voegen dat mr. (…) enkel de werkzaamheden kan voortzetten indien jij afziet van maatregelen in welke zin dan ook tegen mij of mijn kantoor. Ik bedoel dit niet als dreigement, maar wel als voorwaarde voor een vruchtbare samenwerking omdat mr. (…) en ik collega’s zijn, beiden verbonden aan hetzelfde kantoor”.
2.13    Op 7 januari 2021 is namens klaagster over verweerster een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster. 
2.14    In januari 2021 heeft een voormalig kantoorgenoot van verweerster de behandeling van de zaken van klaagster overgenomen van verweerster; zowel het hoger beroep als de procedure tegen de architect.  
2.15    Op 6 juli 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis voor zover in conventie gewezen, bekrachtigd en klaagster veroordeeld in de proceskosten van de drie aannemers. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis, voor zover in reconventie gewezen, deels vernietigd en klaagster veroordeeld tot betaling aan één van de aannemers. Al met al moet klaagster op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam € 40.303,56 betalen. 
2.16    Op 1 september 2021 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van klaagster tegen de architect afgewezen met veroordeling van klaagster in de proceskosten van € 8.067,-.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    geen plan van aanpak te hebben opgesteld met een strategie en uitleg over de goede en kwade kansen;
b)    niet duidelijk te zijn geweest over de kosten in relatie tot een plan van aanpak en geen inzicht te hebben gegeven in gemaakte kosten in relatie tot het beschikbare budget;
c)    conceptstukken te laat aan klaagster te hebben gestuurd, zodat zij niet de mogelijkheid had deze na te lezen en adequaat te reageren;
d)    de uitspraken niet nader aan klaagster te hebben toegelicht.

4    VERWEER 
4.1    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1    Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet wordt een klacht niet ontvankelijk verklaard als het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 
5.2    Klaagster heeft zich op 8 december 2022 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat de klachtonderdelen, voor zover deze zien op verweersters optreden van vóór 8 december 2019, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege het verstrijken van de in dat artikel bedoelde vervaltermijn. Feiten of omstandigheden op grond waarvan klaagster niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, zijn de raad niet gebleken. De raad zal daarom de klachtonderdelen voor zover deze zien op verweersters optreden van vóór 8 december 2019 niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft de gedragingen van verweerster rondom het instellen van het hoger beroep. Het hoger beroep is namelijk ingesteld op 15 augustus 2019 (en dus vóór 8 december 2019). Dit betreft verder de gedragingen van verweerster rondom de inschakeling van [A.]. Uit de door verweerster op de zitting geciteerde e-mail van 3 december 2019 van klaagster, maakt de raad op dat ook dit vóór 8 december 2019 heeft plaatsgevonden. In die e-mail maakt klaagster namelijk melding van het bestaan van het rapport van [A.]. 
5.3    Voor zover de klacht ziet op het handelen van verweerster vanaf 8 december 2019 kan klaagster wel worden ontvangen in de klacht. Het gaat om de gedragingen van verweerster rondom de eisvermeerdering in hoger beroep, de besteding van het budget van klaagster bij [rechtsbijstandsverzekeraar] en het starten van de procedure tegen de architect. Het is de raad niet gebleken dat dit alles zich vóór 8 december 2019 heeft afgespeeld. Het lag op de weg van verweerster, die zich op de niet-ontvankelijkheid van de klacht van klaagster beroept, om de daarvoor benodigde feiten en omstandigheden te stellen. Zij heeft dat niet gedaan. Die feiten en/of omstandigheden zijn de raad ook anderszins niet gebleken. 
Omvang klachtdossier
5.4    Op de zitting heeft de raad aan partijen laten weten dat de door verweerster bij haar e-mail van 8 februari 2024 gevoegde stukken niet worden toegelaten. Op grond van artikel 2.4 van het procesreglement (van de raden van discipline) kon verweerster namelijk:
-    tot veertien dagen na de datum waarop de ontvangst van het klachtdossier van de deken aan partijen is bevestigd nieuwe stukken overleggen (artikel 2.4.1), en:
-    na ontvangst van de oproep voor de zitting tot veertien dagen voor de zitting stukken in het geding brengen waarover zij op de in artikel 2.4.1. genoemde termijn nog niet kon beschikken (artikel 2.4.2).
5.5    Desgevraagd heeft verweerster op de zitting verklaard dat zij op de in artikel 2.4.1 genoemde termijn al beschikte over de bij haar e-mail van 8 februari 2024 gevoegde stukken. Op grond van artikel 2.4.2 van het procesreglement kon zij die dus niet pas voorafgaand aan de zitting overleggen. Deze stukken maken daarom geen onderdeel uit van het klachtdossier. 
Maatstaf
5.6    De raad hanteert als uitgangspunt (vgl. HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32 en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80) dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Hierbij geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft in de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij slaat de raad ook acht op de normen die voor de advocatuur in acht worden genomen en zijn neergelegd in de Gedragsregels. 
Klachtonderdeel a)
5.7    Bij dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat een advocaat de processtrategie met bijbehorende risico’s tevoren zorgvuldig moet afstemmen met zijn cliënt en dat een advocaat dat schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen (vgl. HvD 2 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:168 en zie ook gedragsregel 16). Dit geldt voor de koerswijziging in hoger beroep, waarbij verweerster de vordering van klaagster van € 65.000,- heeft vermeerderd naar (afgerond) € 465.000,-. Dit geldt ook voor het instellen van de procedure tegen de architect.
5.8    Op de zitting heeft verweerster erkend dat zij klaagster had moeten informeren over wat de eisvermeerdering in hoger beroep betekent voor een (mogelijke) proceskostenveroordeling en ook dat zij klaagster die informatie niet heeft verstrekt. Dit nalaten valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. De omstandigheid dat haar kantoorgenoot in hoger beroep de eis van klaagster nog had kunnen verminderen, staat daar los van. 
5.9    Wat betreft de koerswijziging in hoger beroep en het instellen van de procedure tegen de architect betwist verweerster dat zij de processtrategie met bijbehorende risico’s niet zorgvuldig met klaagster heeft afgestemd, maar erkent zij dat zij dat niet schriftelijk heeft bevestigd. Ook dit nalaten is tuchtrechtelijk verwijtbaar.  
5.10    Artikel 16 brengt mee (vgl. HvD 2 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:168) dat, als belangrijke informatie en afspraken niet schriftelijk zijn bevestigd aan de cliënt, de eventuele ontstane onduidelijkheid voor risico van verweerster is. Gelet op de betwisting daarvan door klaagster lag het op de weg van verweerster de onderbouwing aan te leveren van haar stelling dat zij tevoren de processtrategie met bijbehorende risico’s tevoren zorgvuldig met klaagster heeft afgestemd. 
5.11    Daar is verweerster niet in geslaagd. De e-mail van klaagster aan haar van 3 december 2019 vormt geen onderbouwing van haar stelling. Daar staat wel zo ongeveer in wat verweerster voor klaagster zal gaan doen, maar niet dat verweerster de processtrategie met bijbehorende risico’s van de koerswijziging in hoger beroep en het instellen van de procedure tegen de architect tevoren zorgvuldig met klaagster heeft afgestemd. Het e-mailbericht van klaagster waarop verweerster een beroep doet, is kortom onvoldoende ter onderbouwing van de stelling dat klaagster voldoende is geïnformeerd en geadviseerd. Het is de raad niet gebleken dat verweerster klaagster tevoren anderszins inhoudelijk heeft geadviseerd. Het bieden van gelegenheid om op- en aanmerkingen op een processtuk te maken is dat niet. 
5.12    De raad komt tot de conclusie dat verweerster niet heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. De kernwaarde deskundigheid is in meerdere opzichten geschonden. Klachtonderdeel a is daarom gegrond. 
Klachtonderdeel b)
5.13    Uitgangspunt is dat een advocaat die rechtsbijstand verleent op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar van zijn cliënt, zijn cliënt een kopie dient te zenden van de declaraties die hij bij die verzekeraar indient, en telkens wanneer bij de aanpak van de zaak beleidskeuzes kunnen worden gemaakt, het kostenaspect van de voorhanden alternatieven dient te betrekken in het overleg met zijn cliënt, een en ander om te voorkómen dat de cliënt voor de verrassing komt te staan dat het maximum van de dekking wordt bereikt voordat de rechtsbijstand tot een einde is gebracht (vgl. Hof van Discipline 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:39). 
5.14    Verweerster wist wat de dekking op de polis was. [rechtsbijstandsverzekeraar] heeft verweerster daarover op 23 oktober 2019 bericht. Verweerster was vanaf de aanvang van de behandeling van de zaak gehouden om klaagster rechtstreeks en tijdig te informeren over het verloop van de kosten. Het is de raad niet gebleken dat verweerster klaagster de op naam van klaagster gestelde nota’s niet alleen naar [rechtsbijstandsverzekeraar] maar ook in kopie naar klaagster heeft gestuurd en evenmin dat verweerster klaagster anderszins in voldoende mate heeft geïnformeerd over haar kosten in relatie tot het budget van klaagster bij [rechtsbijstandsverzekeraar]. Klaagster had daarom geen inzicht in de tijd die verweerster had geïnvesteerd. 
5.15    Het is de raad niet gebleken dat verweerster klaagster rechtstreeks en tijdig heeft gewaarschuwd voor mogelijke overschrijding van het maximum van het voor klaagster ter beschikking gestelde bedrag. Verweerster was daartoe wel gehouden omdat een overschrijding van het maximum tot gevolg zou hebben dat verdere kosten van verweerster voor rekening van klaagster zelf zouden komen. De volgende gang van zaken duidt op het tegendeel. Vaststaat dat verweerster klaagster op enig moment heeft geadviseerd een deskundige in te schakelen, dat verweerster [A.] op enig moment bij klaagster heeft geïntroduceerd, dat verweerster niet vooraf de offerte van [A.] voor akkoord aan [rechtsbijstandsverzekeraar] heeft voorgelegd en dat verweerster de nota van [A.] later wel aan [rechtsbijstandsverzekeraar] ter betaling heeft toegestuurd, dat [rechtsbijstandsverzekeraar] die nota niet heeft betaald en dat klaagster uiteindelijk tot betaling van de kosten van [A.] is veroordeeld. Aannemelijk is dus dat klaagster niet eerder dan nadat de kostenlimiet was overschreden daarover bericht heeft ontvangen en niet van verweerster, maar van [rechtsbijstandsverzekeraar] (op 9 juni 2020). Verweerster mocht er niet vanuit gaan dat [rechtsbijstandsverzekeraar] klaagster zou informeren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat om zijn cliënt daarover te informeren. 
5.16    Van dit nalaten (geen facturen en niet gewaarschuwd) valt verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De kernwaarde financiële integriteit is in meerdere opzichten geschonden. Klachtonderdeel b is gegrond. 
Klachtonderdelen c) en d)
5.17    Deze klachtonderdelen raken het optreden van de (ex)kantoorgenoot van verweerster nadat hij de zaken van verweerster had overgenomen. Anders dan klaagster meent, is verweerster daar niet verantwoordelijk voor. Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.  

6    MAATREGEL
6.1    Er is sprake van meerdere wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit. Met het handelen van verweerster is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel.
6.2    Bij de bepaling van de maatregel weegt de raad het tuchtrechtelijke verleden van verweerster zwaar mee alsook het gevaar voor herhaling, hoewel verweerster op de zitting heeft verklaard haar werk nu anders te doen. Verweerster is al vele malen door de tuchtrechter veroordeeld. Verweerster is meerdere keren een berisping en een voorwaardelijk schorsing opgelegd. Ook heeft verweerster eerder een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd gekregen. Een rode draad in die veroordelingen is dat verweerster onvoldoende regie voert en haar cliënten niet goed informeert over de te volgen strategie en de kansen en risico’s in de zaak. De raad is van oordeel dat het opleggen van de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van (26) weken daarom nu passend en geboden is. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haarrekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c)    € 500,- kosten van de Staat.
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-697/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a t/m d niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerster van vóór 8 december 2019;
-    verklaart de klachtonderdelen a t/m d ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerster vanaf 8 december 2019;
-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerster vanaf 8 december 2019;
-    verklaart de klachtonderdelen c en d ongegrond voor zover deze betrekking hebben op het optreden van verweerster vanaf 8 december 2019; 
-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 26 (zesentwintig) weken op;
-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.;
-    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, M.M. Mok, P. Rijnsburger, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
  


Griffier    Voorzitter

Verzonden op : 10 juni 2024