ECLI:NL:TADRARL:2024:157 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-263/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:157
Datum uitspraak: 10-06-2024
Datum publicatie: 11-06-2024
Zaaknummer(s): 24-263/AL/NN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: De voorzitter verklaart een klacht over het handelen van de deken kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 10 juni 2024
in de zaak 24-263/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager 1.
en
klager 2.
samen ook: klagers

over

verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 15 april 2024 met kenmerk 2023 KNN113/2269856.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Op 23 augustus 2023 heeft klager 1. het webformulier ‘klacht’ ingediend. De advocaat die op het webformulier is genoemd, is mr. [E]. Op het webformulier is aangegeven dat het geen klacht betreft, maar een onderzoeksvraag die (onder meer) luidt:
Is het handelen van de betreffende advocaat in overeenstemming met de gedragsregels advocatuur/ Regelgeving Advocatenorde, danwel de eed of belofte die elke advocaat aflegt bij het aanvaarden van het ambt.
1.2    De stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant heeft op 24 augustus 2023 telefonisch contact gehad met klager 1. en na overleg met verweerder heeft zij op 29 augustus 2023 aan klager 1. bericht dat de door hem gestelde onderzoeksvraag niet in behandeling zal worden genomen.
1.3    Klager 1. heeft in een brief van 30 augustus 2023 aan verweerder geschreven dat de dekens in de arrondissementen Gelderland en Limburg in een vergelijkbare situatie wel een onderzoeksvraag hebben geaccepteerd en heeft in die brief uitgelegd waarom er gekozen is voor een onderzoeksvraag in plaats van voor een klacht.
1.4    Vervolgens is er op verschillende momenten (telefonisch en schriftelijk) contact geweest tussen klager 1. en de stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Brabant. De stafjurist heeft - namens verweerder - meermaals aan klager 1. laten weten dat de onderzoeksvragen niet in behandeling worden genomen, maar dat het wel mogelijk is om de klacht nader te onderzoeken.
1.5    Op 5 september 2023 heeft klager 1. de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om een onderzoek te doen naar het handelen van verweerder. Klager 1. heeft in die brief ook geschreven dat hij geen klacht wenst in te dienen tegen verweerder.
1.6    In een brief van 12 september 2023 heeft de griffier van het Hof van Discipline namens de voorzitter aan klager laten weten dat aan zijn verzoek geen gehoor kan worden gegeven, omdat het Hof van Discipline niet bevoegd is tot het door klager 1. gewenste onderzoek.
1.7    Dezelfde dag heeft klager 1. het Hof van Discipline gevraagd om zijn brief alsnog op te vatten als een tegen verweerder gerichte klacht die voor onderzoek verwezen moet worden.
1.8    In een verwijzingsbesluit van 21 september 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline het onderzoek naar de klacht verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. 
1.9    Door middel van een machtigingsformulier van 29 oktober 2023 heeft klager 2. klager 1 gemachtigd om namens hem in deze klachtprocedure op te treden. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te besluiten dat hij uitsluitend een klacht tegen mr. [E] in behandeling kon nemen en niet de onderzoeksvragen.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Als hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2    De aard en functie van deken brengen met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid moet worden betracht vanwege de grote beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan een onderzoek naar een klacht, maar ook een beslissing om een signaal of een verzoek niet in behandeling te nemen, valt binnen deze beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar het oordeel van de voorzitter is daarvan geen sprake. Het stond verweerder vrij om de door klager gestelde onderzoeksvraag niet in behandeling te nemen. Die beslissing is begrijpelijk en is vervolgens ook (meermaals) op een correcte en duidelijke manier namens verweerder aan klager gecommuniceerd, waarbij bovendien ook nog aan klager is aangeboden om zijn vraag als klacht in behandeling te nemen. Gelet op het voorgaande is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake. Dit betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.  

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.


Griffier                                      Voorzitter

Verzonden: 11 juni 2024