ECLI:NL:TADRARL:2024:154 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-042/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:154
Datum uitspraak: 03-06-2024
Datum publicatie: 04-06-2024
Zaaknummer(s): 24-042/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft ervoor gekozen om geen enkel stuk uit het strafdossier aan klager te verstrekken maar daarvan in briefvorm een samenvatting te geven. De raad is gebleken dat verweerder bij het maken van deze keuze het belang van klager heeft vooropgesteld door klager gezien zijn persoonlijke problematiek daarmee tegen zichzelf in bescherming te (willen) nemen. Dat sprake was van een risico op herhaling door klager van op de persoon gerichte bedreigende acties is gezien de eerdere gelijksoortige veroordelingen van klager voor de raad aannemelijk. Verweerder heeft daarnaast met zijn keuze ook de belangen van de in het strafdossier genoemde personen tegen acties van klager beschermd en aldus een zorgvuldige afweging gemaakt. Klager heeft zich tegen deze werkwijze van verweerder ook niet verzet. Pas na het verstrijken van de hoger beroep termijn heeft klager bij verweerder zijn strafdossier opgevraagd. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder toen weigeren, mede gelet op de omstandigheden zoals hiervoor vermeld, om het strafdossier alsnog aan klager af te geven. Verweerder heeft de belangen van klager op zorgvuldige wijze behartigd. Daarmee oordeelt de raad alle klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 3 juni 2024

in de zaak 24-042/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1. Inleiding

1.1 Deze zaak gaat over een klacht van klager over zijn eigen advocaat. Verweerder zou klager niet als een normaal persoon met rechten hebben bijgestaan in zijn strafzaak, zo heeft hij tijdens de zitting van de raad verklaard. Volgens klager zou  verweerder vanwege het niet aangeboren hersenletsel (NAH) van klager als gevolg van een ernstig ongeval in 2011 het recht op inzage in zijn strafdossier en het recht tot het instellen van hoger beroep tegen het strafvonnis ten onrechte hebben onthouden. Verweerder heeft dit alles uitvoerig weersproken.

1.2 De raad zet hierna eerst het verloop van de procedure uiteen. Vervolgens zet de raad het volgende op een rij: de feiten, de klacht en het verweer daarop. Daarna volgt hoe de raad daarover oordeelt.

2. Verloop van de procedure

2.1 Op 8 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

2.2 Op 16 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2173970 van de deken ontvangen.

2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

3. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

3.1 Op 20 juli 2022 is klager aangehouden waarna aan hem op 25 juli 2022 een gedragsaanwijzing is uitgereikt. Daarin is aan klager tot 17 oktober 2022 een locatie- en contactverbod richting alle medewerkers van de gemeente B opgelegd.

3.2 Vanaf 27 juli 2022 heeft verweerder klager (opnieuw) bijgestaan. Klager is gedagvaard voor de politierechterzitting van 13 oktober 2022.

3.3 Na bestudering van het opgevraagde strafdossier heeft verweerder in zijn brief van 23 augustus 2022 aan klager uitvoerig zijn bevindingen toegelicht en in de bijlagen bewijsmateriaal gevoegd. Ook heeft verweerder uitgelegd dat standaard binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld en eventuele onderzoekswensen dan schriftelijk moeten worden meegedeeld. Ook heeft verweerder aangekondigd kort voor de zitting op 13 oktober 2022 de zaak met klager door te spreken. Dat is ook voor die zitting gebeurd.

3.4 In het mondelinge vonnis van 13 oktober 2022 heeft de politierechter aan klager een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Tijdens deze proeftijd moet klager zich onthouden van contact met alle medewerkers van de gemeente B en is aan klager daar een locatieverbod opgelegd. Van het contact- en locatieverbod kan door klager worden afgeweken voor het maken van afspraken in het kader van zijn lopende of nieuwe zaken bij de gemeente B.

3.5 Op 21 oktober 2022 heeft verweerder de ‘aantekening mondeling vonnis’ van 13 oktober 2022 aan de begeleider van klager bij Z, in cc aan klager, gestuurd. Verweerder heeft uitgelegd dat daartegen tot uiterlijk 27 oktober 2022 hoger beroep kan worden ingesteld. Hij heeft dat afgeraden omdat de straf redelijk mild was en klager onder voorwaarden wel contact kan hebben met de gemeente.

3.6 Na telefonisch contact met klager heeft verweerder in zijn brief van 27 oktober 2022 het vonnis voor klager bijgevoegd. Hij heeft klager uitgelegd dat het - nog niet onherroepelijke – vonnis in de plaats is gekomen van de eerder opgelegde gedragsaanwijzing zodat klager onder de in het vonnis genoemde voorwaarden wel contact mag opnemen met de gemeente B voor lopende of nieuwe zaken. Verweerder heeft klager opnieuw afgeraden om hoger beroep in te stellen. Klager heeft niet gereageerd.

3.7 Op 16 november 2022 heeft verweerder in een brief, na contact met klager, opnieuw aan hem uitgelegd dat en waarom verweerder niet voor klager in hoger beroep wilde gaan. Ook heeft verweerder aan klager geschreven:

U wilde afschrift van het dossier krijgen. Ik geef u dat niet, omdat het dossier alle gegevens inzake de identiteiten bevat van de aangevers en getuigen, allemaal medewerkers van de gemeente [B] en van de politie. Omdat deze zaak gaat over: bedreigingen van juist gemeentepersoneel en ik weet dat u in het verleden ook al grote problemen hebt gemaakt met gezagsdragers, en wij beiden weten dat u zeer grote problemen hebt met uw emotieregulatie, weet ik helaas bijna zeker dat u uw grieven ook persoonlijk op het bewuste gemeentepersoneel gaat botvieren. Dat moeten wij beiden niet willen.

Ik geef u het dossier ook niet, omdat u er geen belang meer bij hebt: de uitspraak staat vast, het verstrekken van het dossier is, gezien de privacy van alle daarin betrokkenen niet passend. Het dossier is ter zitting uitvoerig besproken.

4. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. te weigeren om aan klager het strafdossier af te geven;
  2. klager niet voor te bereiden op de strafzitting, waardoor klager zich tijdens die zitting niet goed heeft kunnen verdedigen;
  3. te weigeren om hoger beroep in te stellen tegen het strafvonnis van 13 oktober 2022.

5. VERWEER

5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

5.2 Verweerder heeft klager in eerdere zaken bijgestaan en is ermee bekend dat klager cognitieve problemen heeft en geobsedeerd kan raken door hem overkomen onrecht, mogelijk als gevolg van zijn NAH. In elk geval zonder medicatie heeft klager ernstige gedragsproblemen en kan hij zijn emoties niet reguleren. Dat heeft tot meerdere veroordelingen van klager vanaf 2012 geleid, aldus verweerder.

5.3 Verweerder verwijst verder naar zijn brief van 23 augustus 2023 aan klager. Hij heeft zo gehandeld omdat hij wist dat klager in het verleden op de persoon gerichte acties had uitgevoerd. Er was een groot risico dat zich dat zou herhalen en klager aangevers en getuigen lastig zou gaan vallen. Om die reden en in het belang van klager heeft hij volstaan met het uitvoerig citeren uit het strafdossier in zijn brief en delen van het dossier bij te voegen. Volgens verweerder heeft klager geen opmerkingen over die brief gemaakt en ook niet meteen daarna alsnog inzage in zijn strafdossier gevraagd. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat klager toen met deze werkwijze instemde. Ook verwijst verweerder naar zijn brief van 16 november 2022 aan klager. Daarin heeft hij opnieuw uitgelegd dat hij het dossier niet aan klager zou verstrekken, ook niet omdat de hogerberoeptermijn al was verstreken.

Klachtonderdeel b)

5.4 Verweerder betwist dat hij klager niet goed zou hebben voorbereid op de strafzitting. Zowel met klager als met diens toenmalige begeleidster heeft verweerder (telefonisch) de zaak zo goed als dat ging besproken. Ook voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank heeft hij de zaak met klager doorgesproken. Klager heeft nooit aangegeven het niet eens te zijn met de gang van zaken of met de door verweerder gevolgde aanpak. Ook tijdens de zitting is het dossier door de rechter uitvoerig aan klager voorgehouden en daarbij is veel tijd en aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van klager. Klager heeft bovendien een uitvoerig laatste woord bij de rechtbank kunnen houden.

Klachtonderdeel c)

5.5 Op 21 oktober 2022 heeft hij ‘de aantekening mondeling vonnis’ ook aan klager gestuurd en de uitspraak op 27 oktober 2022 telefonisch met klager besproken. In het vonnis is klager vrijgesproken van vernieling maar veroordeeld voor twee  bedreigingen tegen medewerkers van de gemeente B. Daarnaast is voor klager een vorm van afgebakend contact met de gemeente mogelijk gemaakt. Volgens verweerder kwam deze uitspraak geheel tegemoet aan de wensen van klager. Diens stelling dat hij bij elk contact met de gemeente B zeven dagen vast zou komen te zitting, was dus onjuist (mits klager zich binnen de proeftijd aan de opgelegde beperkingen zou houden). Klager wilde toch op grond van zijn verkeerde uitleg van het vonnis in hoger beroep. Verweerder heeft klager daarop laten weten, en dit in zijn brieven van 27 oktober 2022 en 16 november 2022 nog herhaald, dat en waarom hij niet bereid was om een kansloos maar wel risicovol en voor klager ook zwaar belastend hoger beroep in te stellen.

6. BEOORDELING

Maatstaf

6.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.

6.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.

6.3 In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen.

Klachtonderdeel a); afgifte strafdossier aan klager

6.4 Uitgangspunt is dat een advocaat recht heeft op afgifte van het strafdossier van zijn cliënt.  Het OM kan daarbij bepalen dat wegens  veiligheidsrisico’s bepaalde stukken niet aan dat strafdossier worden toegevoegd. De advocaat van de verdachte heeft, na een zorgvuldige belangenafweging, de keuze om niet alle stukken van het strafdossier aan zijn cliënt te verstrekken of om specifieke persoonsgegevens of risicovolle informatie weg te lakken.

6.5 Met de keuze  om geen enkel stuk uit het strafdossier  aan klager te verstrekken maar daarvan in briefvorm een samenvatting te geven, heeft verweerder in afwijking van dit uitgangspunt gehandeld. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad legt dat uit.

6.6 De raad is uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting gebleken dat verweerder bij het maken van deze keuze het belang van klager heeft vooropgesteld door klager daarmee tegen zichzelf in bescherming te (willen) nemen. Dat sprake was van een risico op herhaling door klager van op de persoon gerichte bedreigende acties, zoals verweerder stelt, is gezien de eerdere gelijksoortige veroordelingen van klager aannemelijk. Verweerder heeft daarnaast met zijn keuze ook de belangen van de in het strafdossier genoemde personen tegen acties van klager beschermd en aldus een zorgvuldige afweging gemaakt.

6.7 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder nog verklaard dat klager door zijn persoonlijke problematiek een veelheid van informatie niet kan overzien en daarvan kan doorslaan. Ook dat was voor verweerder reden om op 23 augustus 2022 alleen een uitgebreide brief aan klager te sturen. Verweerder heeft verder nog verklaard dat het weglakken van persoonsgegevens in dit dossier praktisch ondoenlijk was geweest zodat hij voor die optie niet heeft gekozen.

6.8 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder in de hiervoor genoemde omstandigheden volstaan met een beschrijving van het strafdossier in zijn brief van 23 augustus 2022 aan klager zoals dat door hem is gedaan. Verweerder heeft dat ook ruim voor de zitting van 13 oktober 2022 gedaan en klager gelegenheid gegeven om te reageren. Niet is gebleken dat klager tegen deze werkwijze van verweerder nog voor de zitting bezwaar heeft gemaakt of alsnog bij verweerder zijn strafdossier heeft opgevraagd. Eveneens is uit de stukken gebleken dat klager pas na het verstrijken van de hogerberoeptermijn op 27 oktober 2022 het dossier bij verweerder heeft opgevraagd.  Gelet op hetgeen de raad hiervoor over het niet afgeven van het dossier aan klager heeft overwogen in combinatie met de omstandigheid dat hoger beroep toen niet meer mogelijk was, mocht verweerder naar het oordeel van de raad in zijn brief van 16 november 2022 weigeren om het strafdossier alsnog aan klager af te geven.

6.9 Tuchtrechtelijk treft verweerder in dit geval geen verwijt, zodat de raad klachtonderdeel a) ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel b); voorbereiding op de strafzitting

6.10 Uit de stukken, waaronder ook de overgelegde urenstaten, is de raad gebleken dat verweerder in aanloop naar de zitting op 13 oktober 2022 zowel schriftelijk als telefonisch herhaaldelijk contact met klager, soms ook met zijn begeleider, heeft gehad. Ook volgt daaruit dat verweerder kort voor de zitting een bespreking met klager heeft gehad. De raad leidt hieruit af dat verweerder klager zo heeft voorbereid op de zitting. Tijdens de zitting bij de politierechter is, zoals gebruikelijk, het strafdossier met klager besproken en heeft klager als verdachte het laatste woord gekregen. Dat de belangen van klager door toedoen van verweerder niet voldoende zijn behartigd kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.

6.11 Omdat verweerder op dit punt dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld richting klager, zal de raad eveneens klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c); instellen hoger beroep

6.12 Verweerder heeft uitvoerig toegelicht dat hij voor klager geen hoger beroep wilde instellen omdat dat kansloos en ook risicovol was. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder dat ook weigeren. Een advocaat kan daartoe niet worden verplicht door een cliënt, maar is wel gehouden om de cliënt tijdig op de mogelijkheid van - in dit geval - hoger beroep te wijzen en daarover inhoudelijk te adviseren.

6.13 Uit de daarover door hem gevoerde correspondentie, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, is de raad gebleken dat verweerder klager tijdig voor het verstrijken van de hogerberoeptermijn en bij herhaling heeft gewezen op zijn mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Ook heeft verweerder daarin meteen na de uitspraak duidelijk gemaakt dat hij dat niet voor klager zou doen. Tijdens de zitting van de raad heeft klager nog aangevoerd dat verweerder onderaan zijn brief van 23 augustus 2022 al had toegezegd om voor klager zo nodig hoger beroep in te stellen. De raad volgt klager daar niet in. Uit die bewoordingen kan niet een toezegging van verweerder aan klager worden afgeleid. Daarin is alleen door verweerder uitgelegd welke mogelijkheden er voor klager zouden bestaan na een teleurstellend strafvonnis. Een advocaat moet een cliënt daar ook standaard op wijzen en dat heeft verweerder ook gedaan. 

6.14 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder op dit punt dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager gehandeld. De raad zal ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 3 juni 2024