ECLI:NL:TADRARL:2024:143 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-836/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2024 |
Datum publicatie: | 23-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-836/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Een klacht van een advocaat over de advocaat van een curator wordt ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 21 mei 2024
in de zaak 23-836/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/24 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 februari 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2016 zijn
mr. K, advocaat te Tiel en mr. X, advocaat te Utrecht, aangesteld tot bewindvoerders
van K G B.V.
2.2 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2016 is het
faillissement van K G B.V. uitgesproken en is mr. K aangesteld tot curator.
2.3 Vier gemeenten (de gemeenten Roermond, Roerdalen, Leudal en Echt-Susteren,
hierna gezamenlijk: de gemeenten) meenden op het moment dat het faillissement werd
uitgesproken dat zij nog een vordering hadden op K G B.V.
2.4 Klaagster heeft als advocaat de belangen van de gemeenten behartigd.
2.5 In brieven van 13 en 14 juni 2016 aan de curator heeft klaagster namens de
gemeenten hun vordering ter verificatie ingediend.
2.6 Van juli 2016 tot juli 2020 is er geen contact geweest tussen partijen.
2.7 In een brief van 29 juli 2020 heeft mr. G, kantoorgenoot van verweerder, contact
met klaagster opgenomen om tot een minnelijke oplossing te komen. Vervolgens hebben
partijen tot januari 2022 geprobeerd om samen tot een oplossing te komen.
2.8 In dit conflict tussen de curator en de vier gemeenten is verweerder, kantoorgenoot
van de curator, op enig moment voor de curator gaan optreden.
2.9 Mr. B, kantoorgenoot van verweerder, heeft in deze procedure, in de hoedanigheid
van waarnemend curator, ook werkzaamheden verricht.
2.10 In een e-mail van 16 mei 2022 heeft klaagster het volgende aan verweerder
geschreven:
In bovengenoemde zaak heeft u gevraagd om u te berichten of de gemeente domicilie
kiezen op mijn kantoor. Hierdoor bevestig ik u dat alle vier gemeenten op mijn kantoor
domicilie kiezen.”
2.11 Vervolgens is de dagvaarding door verweerder namens de curator uitgebracht
op het adres van de gemeenten.
2.12 In een brief van 7 november 2022 heeft verweerder het volgende aan klaagster
geschreven:
Helaas heb ik op mijn e-mail van 5 oktober 2022, waarbij ik wederom een aanzet deed
tot een gesprek met u over een mogelijke oplossing in der minne, in het geheel van
u geen enkele reactie gehad. Dit bevreemdt mij, nu u mij telefonisch herhaaldelijk
aangaf dat een oplossing in der minne (ook) de voorkeur van uw cliënten zou hebben.
Nu ik echter geen enkele reactie (meer) van u vernam, ga ik ervan uit dat uw cliënten
(inmiddels) een gerechtelijke procedure laten prevaleren boven een minnelijke oplossing.
(…) Tot slot merk ik op dat de curator streeft naar transparantie en voortvarendheid
bij het verdere verloop van dit dossier. Om deze reden hecht curator eraan dat de
verantwoordelijke wethouders van uw cliënten rechtstreeks een afschrift van deze brief
ontvangen. Hiervoor zal ik zorgdragen.
2.13 In een e-mail van 7 november 2022 heeft mr. VdH, kantoorgenoot van klaagster,
aan verweerder verzocht om van het voornemen om de brief rechtstreeks aan de cliënten
van klaagster te zenden, af te zien omdat hij daarmee in strijd met gedragsregels
handelt.
2.14 In een e-mail van 7 november 2022 heeft mr. B het volgende aan mr. VdH geschreven:
Waar in de Gedragsregels het belang van de cliënt voorop staat, is dat voor curatoren
in faillissementen uiteraard het belang van de boedel (oftewel: het belang van de
gezamenlijke crediteuren). Gelet hierop, is de curator, voor zijn handelingen als
curator, in beginsel niet gebonden aan de Gedragsregels. Een uitzondering daarop is
te bedenken in situaties waarin de curator zich zodanig misdraagt dat daarbij het
vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Kortgezegd, is daar in onderhavige situatie
natuurlijk geen sprake van. Curator heeft bij zijn beslissing, om onderhavige brief
te versturen naar de gemeenten, het belang van de boedel centraal gesteld, zoals door
mijn kantoorgenoot mr. H verwoord. De afweging die in dit kader heeft plaatsgevonden,
vindt (mede) zijn grondslag in artikel 8.1 van de INSOLAD Praktijkregels voor curatoren.
2.15 Op 3 februari 2023 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder bij
de deken. Op dezelfde dag heeft zij ook een klachten tegen mrs. B en K ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht bestaat uit de volgende onderdelen.
a) In strijd met de gemaakte afspraken de dagvaarding niet aan het kantooradres
van klaagster uit te brengen. Verweerder heeft de dagvaarding niet uitgebracht op
het adres van het kantoor van klaagster, maar op het adres van haar cliënten. Dit
heeft onnodig werk en onrust bij de cliënten veroorzaakt.
b) In strijd met gedragsregel 25 te handelen. Verweerder heeft op 7 november 2022
een brief naar klaagster en de verantwoordelijke wethouders van de cliënten van klaagster
gezonden. Verweerder heeft welbewust de cliënten van klaagster op het verkeerde been
proberen te zetten en een wig tussen klaagster en haar cliënten proberen te drijven.
c) In strijd met gedragsregel 8 te handelen. De brief van 7 november 2022 van verweerder
is onvolledig en suggestief en een onjuiste weergave van het feitenverloop in deze
zaak.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden
zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de
gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke
norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
5.2 Verweerder heeft gehandeld als advocaat van de curator, in deze procedure de
wederpartij van de cliënten van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
Klachtonderdeel a)
5.3 De raad stelt vast dat verweerder de dagvaarding aan de vier gemeenten - de
cliënten van klaagster – op de adressen van die cliënten heeft laten betekenen, met
directe toezending van een afschrift daarvan aan klaagster. De raad is hierover van
oordeel dat het verweerder vrij stond om op deze wijze te handelen. Er bestaat voor
een advocaat geen verplichting om in het geval de wederpartij domicilie op het kantoor
van zijn advocaat heeft gekozen, de dagvaarding op het kantoor van die advocaat te
betekenen. Dat verweerder en klaagster een afspraak hadden om de dagvaarding op haar
kantoor te betekenen, is op grond van de stukken niet gebleken. Dat betekent dat dit
klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 Dit verwijt ziet op de brief van 7 november 2022. De raad is hierover van oordeel
dat als verweerder deze brief aan de cliënten van klaagster zou hebben gestuurd,
hij daarmee in strijd met gedragsregel 25 zou hebben gehandeld. Die gedragsregel bepaalt
immers dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin
deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt
dan door tussenkomst van die advocaat. De omstandigheid dat verweerder handelde namens
de curator maakt dat niet anders. Ook het feit dat verweerder deze partijen rechtstreeks
wilde benaderen om verdere vertraging van de procedure te voorkomen, is geen geldige
reden om in strijd met deze gedragsregel te handelen.
5.5 Om tot dit oordeel te komen, moet de raad echter wel vast kunnen stellen dat
deze brief van 7 november 2022 daadwerkelijk aan de cliënten van klaagster is gestuurd.
Verweerder en zijn kantoorgenoten zijn daar wel telkens van uit gegaan, maar op de
zitting van de raad heeft verweerder betwist dat deze brief aan de cliënten van klaagster
is gestuurd. Verweerder heeft aangevoerd dat het wel de bedoeling was op deze brief
aan de cliënten van klaagster te sturen, maar dat hij en zijn kantoorgenoten een aantal
dagen voor de zitting van de raad in de administratie van de verstuurde correspondentie
hebben gezocht en alleen de brief aan klaagster van 7 november 2022 hebben teruggevonden
en niet ook de brief aan de cliënten van klaagster. Verweerder betwist daarom dat
deze brief is verstuurd.
5.6 De raad stelt vast dat de brief aan de cliënten van klaagster zich niet in
het klachtdossier bevindt. Nu de verzending van deze brief door verweerder gemotiveerd
wordt betwist en klaagster heeft verklaard dat zij niet bereid is om alsnog aan te
tonen dat deze brief haar cliënten wel heeft bereid, kan de raad in onvoldoende mate
van zekerheid vaststellen dat verweerder deze brief heeft verstuurd. De omstandigheden
dat de verzending van deze brief in de e-mail aan klaagster van 7 november 2022 is
aangekondigd en verweerder zelf tot een aantal dagen voor de zitting van de raad er
van is uitgegaan dat de brief wel degelijk aan de cliënten van klaagster is verstuurd,
maakt dat niet anders. Het voorgaande betekent dat niet is gebleken dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond
verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klaagster klaagt in dit klachtonderdeel over de inhoud van de brief van 7 november
2022. De raad is hierover van oordeel dat op grond van het klachtdossier niet is gebleken
dat verweerder in deze brief feiten heeft geponeerd waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Verweerder heeft dat betwist en
in het klachtdossier zijn geen stukken voorhanden die dit verwijt van klaagster ondersteunen.
Ook verder is niet gebleken dat verweerder door het verzenden van deze brief aan klaagster
de belangen van de cliënten van klaagster onnodig of onevenredig zonder redelijk doel
heeft geschaad. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en H. van Katwijk,
leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op
21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 22 mei 2024