ECLI:NL:TADRARL:2024:142 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-835/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2024:142 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2024 |
Datum publicatie: | 23-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-835/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Een klacht van een advocaat over een curator is door de raad ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 21 mei 2024
in de zaak 23-835/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/23 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 februari 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2016 zijn
verweerder en mr. X, advocaat te Utrecht, aangesteld tot bewindvoerders van K G B.V.
2.2 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2016 is het
faillissement van K G B.V. uitgesproken en is verweerder aangesteld tot curator.
2.3 Vier gemeenten (de gemeenten Roermond, Roerdalen, Leudal en Echt-Susteren,
hierna gezamenlijk: de gemeenten) meenden op het moment dat het faillissement werd
uitgesproken dat zij nog een vordering hadden op K G B.V.
2.4 Klaagster heeft als advocaat de belangen van de gemeenten behartigd.
2.5 Bij brieven van 13 en 14 juni 2016 aan de curator heeft klaagster namens de
gemeenten hun vordering ter verificatie ingediend.
2.6 Van juli 2016 tot juli 2020 is er geen contact geweest tussen partijen.
2.7 In een brief van 29 juli 2020 heeft mr. G, kantoorgenoot van verweerder, contact
met klaagster opgenomen om tot een minnelijke oplossing te komen. Vervolgens hebben
partijen tot januari 2022 geprobeerd om samen tot een oplossing te komen.
2.8 In dit conflict tussen verweerder en de vier gemeenten is mr. M. H, kantoorgenoot
van verweerder, op enig moment voor verweerder gaan optreden.
2.9 Mr. B, kantoorgenoot van verweerder heeft in deze procedure, in de hoedanigheid
van waarnemend curator, ook werkzaamheden verricht.
2.10 In een e-mail van 16 mei 2022 heeft klaagster het volgende aan mr. H geschreven:
In bovengenoemde zaak heeft u gevraagd om u te berichten of de gemeente domicilie
kiezen op mijn kantoor. Hierdoor bevestig ik u dat alle vier gemeenten op mijn kantoor
domicilie kiezen.”
2.11 Vervolgens is de dagvaarding namens de curator uitgebracht op het adres van
de gemeenten.
2.12 In een brief van 7 november 2022 heeft mr. H het volgende aan klaagster geschreven:
Helaas heb ik op mijn e-mail van 5 oktober 2022, waarbij ik wederom een aanzet deed
tot een gesprek met u over een mogelijke oplossing in der minne, in het geheel van
u geen enkele reactie gehad. Dit bevreemdt mij, nu u mij telefonisch herhaaldelijk
aangaf dat een oplossing in der minne (ook) de voorkeur van uw cliënten zou hebben.
Nu ik echter geen enkele reactie (meer) van u vernam, ga ik ervan uit dat uw cliënten
(inmiddels) een gerechtelijke procedure laten prevaleren boven een minnelijke oplossing.
(…) Tot slot merk ik op dat de curator streeft naar transparantie en voortvarendheid
bij het verdere verloop van dit dossier. Om deze reden hecht curator eraan dat de
verantwoordelijke wethouders van uw cliënten rechtstreeks een afschrift van deze brief
ontvangen. Hiervoor zal ik zorgdragen.”
2.13 In een e-mail van 7 november 2022 heeft mr. VdH, kantoorgenoot van klaagster,
aan mr. H verzocht om van het voornemen om de brief rechtstreeks aan de cliënten van
klaagster te zenden, af te zien omdat hij daarmee in strijd met gedragsregels handelt.
2.14 In een e-mail van 7 november 2022 heeft mr. B het volgende aan mr. VdH geschreven:
Waar in de Gedragsregels het belang van de cliënt voorop staat, is dat voor curatoren
in faillissementen uiteraard het belang van de boedel (oftewel: het belang van de
gezamenlijke crediteuren). Gelet hierop, is de curator, voor zijn handelingen als
curator, in beginsel niet gebonden aan de Gedragsregels. Een uitzondering daarop is
te bedenken in situaties waarin de curator zich zodanig misdraagt dat daarbij het
vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Kortgezegd, is daar in onderhavige situatie
natuurlijk geen sprake van. Curator heeft bij zijn beslissing, om onderhavige brief
te versturen naar de gemeenten, het belang van de boedel centraal gesteld, zoals door
mijn kantoorgenoot mr. H verwoord. De afweging die in dit kader heeft plaatsgevonden,
vindt (mede) zijn grondslag in artikel 8.1 van de INSOLAD Praktijkregels voor curatoren.
2.15 Op 3 februari 2023 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder bij
de deken. Ook dezelfde dag heeft zijn ook klachten tegen mrs. H en B ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht bestaat uit de volgende onderdelen.
a) In strijd met de gemaakte afspraken de dagvaarding niet aan mijn kantooradres
uit te brengen. Mr H heeft de dagvaarding niet gebracht op het adres van het kantoor
van klaagster, maar op het adres van haar cliënten. Dit heeft onnodig werk en onrust
bij de cliënten veroorzaakt. Verweerder heeft hiervoor kennelijk de opdracht gegeven.
b) In strijd met gedragsregel 25 te handelen. Mr. H heeft op 7 november 2022 een
brief naar klaagster en de verantwoordelijke wethouders van mijn cliënten gezonden.
Mr. H heeft welbewust de cliënten van klaagster op het verkeerde been proberen te
zetten en een wig tussen mij en mijn cliënten proberen te drijven. Verweerder heeft
geen actie ondernomen om te proberen het klachtwaardig handelen te corrigeren. Verweerder
wist, althans behoorde te weten, dat de brief rechtstreeks aan de cliënten van klaagster
zou worden verstuurd.
c) In strijd met gedragsregel 8 te handelen. De brief van 7 november 2022 van mr.
H is onvolledig en suggestief en een onjuiste weergave van het feitenverloop in deze
zaak. Verweerder wist, althans behoorde te weten, dat deze brief onjuist en onvolledig
was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden
zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de
gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke
norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
5.2 In de zaak waarin het gestelde handelen van verweerder heeft plaatsgevonden,
was
verweerder de curator en trad mr. H op als de advocaat van de curator. Verweerder
was in deze zaak dus de cliënt van mr. H. De raad stelt vast dat de handelingen waarover
wordt geklaagd, zijn verricht door mr. H. Mr. H heeft immers de dagvaarding aan de
cliënten van klaagster uitgebracht en hij heeft de brief van 7 november 2022 geschreven
en aan klaagster gestuurd. Klaagster stelt, zo begrijpt de raad, dat verweerder voor
dit handelen ook tuchtrechtelijk kan worden aangesproken, omdat hij als cliënt van
mr. H wist van zijn handelen en hem niet heeft gecorrigeerd. De raad is hierover van
oordeel dat verweerder niet kan worden aangesproken op het handelen van zijn advocaat.
Over dat handelen kan zij een klacht indienen tegen
mr. H en dat heeft ze ook gedaan. Uit het dossier is niet gebleken dat verweerder
heeft gehandeld in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder kan
daarom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het voorgaande betekent dat de
klacht in alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en H. van Katwijk,
leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op
21 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 22 mei 2024