ECLI:NL:TADRARL:2024:14 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-452/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:14
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 01-02-2024
Zaaknummer(s): 23-452/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager heeft eerst via mediation geprobeerd om zijn echtscheiding te regelen. Dat is niet gelukt, op een deelafspraak over de zorgregeling na. Verweerder heeft klager daarna bijgestaan in de procedure. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder terecht geweigerd om een e-mail van partijen aan de mediator, met daarin een afspraak over de zorgregeling, niet in de procedure te overleggen. Die e-mail viel naar het oordeel van de raad onder het tussen partijen afgesproken geheimhoudingsbeding in het kader van de mediation. Daarnaast heeft verweerder klager op voldoende wijze ingelicht en bovendien diens belangen op deskundige wijze behartigd door daarover ook voldoende te communiceren. Of mogelijk sprake was van losse eindjes, verschrijvingen of slordigheden of het vergeten van bewijsstukken ten nadele voor klager in het processtuk van verweerder, kan de tuchtrechter niet beoordelen. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Van excessief declareren is de raad niet gebleken. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2024
in de zaak 23-452/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over 
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1950852/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 november 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager en zijn toenmalige echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) zijn bij een mediator geweest om de gevolgen van hun echtscheiding te regelen en hebben daarbij een geheimhoudingsverklaring ondertekend. Op 23 december 2019 hebben klager en zijn ex-echtgenote in een e-mail aan de mediator laten weten dat zij een afspraak hebben gemaakt over de invulling van de zorgregeling. De mediation is daarna zonder resultaat geëindigd, waarna klager zich voor bijstand tot verweerder heeft gewend.
2.2 Op 7 januari 2020 heeft verweerder namens klager een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank).
2.3 In de periode april-mei 2020 is tussen verweerder en klager discussie ontstaan over de aanpak van de zaak en over de declaraties. 
2.4 Bij beschikking van 26 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat klager bij wijze van voorlopige voorzieningen gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, is de minderjarige zoon van partijen aan de ex-echtgenote toevertrouwd, is een zorgregeling met klager en daarnaast ook kinder- en partneralimentatie vastgesteld. Bij beschikking van 6 oktober 2020 heeft de rechtbank deze beschikking gewijzigd in die zin dat klager een lagere partner- en kinderalimentatie hoefde te betalen.
2.5 Op 9 oktober 2020 heeft klager aan verweerder gevraagd om stukken van hem aan de rechtbank te sturen. Daarbij zat een concept ouderschapsplan met een toelichting van klager waarom hij verwachtte dat zijn ex-echtgenote geen ouderschapsplan zou ondertekenen. Verweerder heeft deze stukken op 15 oktober 2020 aan de rechtbank gestuurd; zonder klager in de cc. Klager heeft diezelfde avond in een e-mail bij verweerder nagevraagd of zijn stukken naar de rechtbank waren verstuurd. Op de eerstvolgende werkdag, maandagochtend 19 oktober 2020, heeft verweerder klager bevestigend geantwoord. Die middag heeft verweerder van de advocaat van de ex-echtgenote van klager vernomen dat klager en zijn ex-echtgenote in het weekend ervoor het ouderschapsplan hadden ondertekend. Verweerder was daarvan niet op de hoogte gebracht door klager. Door de ondertekening van het ouderschapsplan is de op 20 oktober 2020 geplande regiezitting bij de rechtbank niet doorgegaan. 
2.6 In zijn e-mail van 29 oktober 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat beide partijen uiterlijk 25 november 2020 bij de rechtbank een concreet verdelingsvoorstel moeten doen.
2.7 In zijn e-mail van 27 november 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij het verdelingsvoorstel van de wederpartij had ontvangen. Ook heeft hij daarin gemeld dat hij nog geen stukken namens klager bij de rechtbank had ingediend, veroorzaakt door hun verschil van inzicht over de wijze van aanpak. Verweerder heeft voorgesteld om uitstel te vragen. Klager heeft daarop niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens uitstel bij de rechtbank gevraagd voor uitlating en dat uitstel gekregen.
2.8 Tijdens een telefoongesprek op 23 december 2020 heeft verweerder klager laten weten dat hij de opdracht zal neerleggen als klager blijft weigeren om zijn deskundige advies op te volgen. Verweerder heeft daarna, met instemming van klager, op 24 december 2020 bij de rechtbank een akte houdende een verdelingsvoorstel ingediend.
2.9 Op 5 april 2021 heeft verweerder ten behoeve van de zitting van 16 april 2021 aanvullende producties, behorend bij de akte met het verdelingsvoorstel van klager, aan de rechtbank gestuurd.
2.10 Bij beschikking van 20 mei 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken, bepaald dat de inhoud van het door partijen ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking, dat klager gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en kinder- en partneralimentatie dient te betalen en is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
2.11 Klager heeft voor advisering over het instellen van hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking mr. R. benaderd. Zij heeft op 21 juni 2021 telefonisch met verweerder gesproken over de zaak, waarop verweerder haar per e-mail van 23 juni 2021 heeft laten weten dat hij na betaling van een nog openstaande declaratie van € 277,90 door klager de gevraagde stukken zal toesturen.
2.12 Op 24 juni 2021 heeft klager bij verweerder aangekondigd een klacht te zullen indienen en verweerder gevraagd om een reactie. Op 25 juli 2021 heeft klager nogmaals om een reactie gevraagd. Verweerder heeft daar op 19 augustus 2021 op gereageerd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen gebruik te (willen) maken van de zorgcontactregeling, opgemaakt ten tijde van de mediation.

Toelichting: Op 23 december 2019 heeft zijn ex-echtgenote aan de mediator een e-mail gestuurd en daarin laten weten dat tussen partijen een 50/50 zorgregeling was overeengekomen. Verweerder heeft van meet af aan geweigerd om deze e-mail namens klager in de procedure te overleggen. Dit terwijl de mediator niet bij deze zorgregeling was betrokken. Door de onterechte weigering van verweerder om die e-mail over te leggen, was de rechtbank niet bekend met de eerder tussen partijen afgesproken 50/50 zorgregeling. Daarom is klager gedwongen om over de invulling van de zorgregeling opnieuw met zijn ex-echtgenote te onderhandelen. Klager heeft toen noodgedwongen moeten kiezen voor de hem meest gunstige optie van de opties zoals door de rechter werden voorgehouden, ten nadele van klager;

b) in strijd met gedragsregel 28 lid 2 het dossier ten behoeve van het hoger beroep niet over te dragen aan de opvolgend advocaat mr. R, omdat een declaratie van € 277,90 onbetaald is gelaten;

c) een onjuiste uitleg te geven over de peildatum als bedoeld in artikel 1:99 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Toelichting: Volgens klager is sprake is van één peildatum voor verdeling en die wordt vastgesteld op het moment dat het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank wordt ingediend. Verweerder heeft ongelijk door te stellen dat er twee peildata zijn, namelijk één voor de omvang en één voor de waardering en dat de peildatum van waardering geldt voor de woning en beleggingen. Klager heeft verweerder vervolgens onder verwijzing naar jurisprudentie gevraagd de visie van klager betreffende de peildatum en de daaraan gekoppelde taxatie van de woning van 26 november 2019 bij de rechtbank in te brengen. Verweerder heeft dat geweigerd;

d) vast te houden aan zijn eigen juridische visie ten aanzien van (de taxatie op 26 november 2019) van de woning;

Toelichting: Verweerder weigerde om alleen de visie van klager, dat de woning aan klager moest worden toegedeeld tegen de waarde van de woning op de datum van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift, bij de rechter neer te leggen. Verweerder was van mening dat de woning verkocht diende te worden en wilde van klager dat deze visie ook bij de rechter werd neergelegd, omdat verweerder anders überhaupt geen brief aan de rechtbank zou versturen. Verweerder heeft zijn keuze opgedrongen aan klager. Ook tijdens de zitting bij de rechtbank weigerde verweerder de visie van klager te verdedigen. Klager heeft toen zelf aan de rechter laten weten niet van zijn visie af te wijken en niet in te stemmen met een nieuwe taxatie van de woning en daarmee dus ook niet met een andere peildatum. Als gevolg van dit foutieve optreden van verweerder heeft de rechter conform de visie van verweerder besloten dat de echtelijke woning verkocht moest worden en is dat door de rechter vastgelegd in de beschikking als hadden partijen daarover overeenstemming bereikt;

e)  een onjuiste uitleg aan klager te geven over de zorgkorting;

Toelichting: Verweerder heeft aan klager gezegd dat de hoogte van de zorgkorting aan de draagkracht van de onderhoudsplichtige is gekoppeld. Dat was niet juist omdat de zorgkorting aan de behoefte van het kind is gekoppeld. Deze visie van klager is ook onderschreven door de rechtbank in de beschikking voorlopige voorzieningen van 6 oktober 2020;

f) een onjuiste uitleg aan klager te geven over de eigendom van de woning.

Toelichting: Verweerder had alleen het recht van eigendom op de voormalige echtelijke woning en, anders dan verweerder stelde, was de ex-echtgenote daarvan geen eigenaar. Dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, had niets te maken met het eigendomsrecht;
 
g) geen informatie te delen met of te verstrekken aan klager;

Toelichting: Op 16 oktober 2020 heeft klager aan verweerder zijn toelichting gestuurd waarom hij verwachtte dat zijn ex-echtgenoot het concept ouderschapsplan niet zou tekenen. Hij heeft verweerder gevraagd om die stukken aan de rechtbank te sturen ten behoeve van de op 20 oktober 2020 geplande regiezitting. Pas op de maandag erna, op 19 oktober 2020, heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij die stukken inderdaad aan de rechtbank had gestuurd. Verweerder heeft dit, in strijd met het verzoek van klager in zijn e-mail van 16 oktober 2020, niet gelijktijdig aan de rechtbank en klager laten weten. Dit terwijl er veel voor klager afhing, die zonder ouderschapsplan niet zou kunnen scheiden;
 
h) op 25 november 2020 een beroepsfout te maken in verband met een onjuist verdelingsvoorstel.

Toelichting: De rechtbank heeft partijen opgedragen om voor 25 november 2020 een verdelingsvoorstel in te dienen. Vanaf 19 november 2020 is daarover tussen klager en verweerder gecommuniceerd. Klager wist van sommige zaken niet precies hoe het juridisch in elkaar zat en kreeg de indruk dat verweerder ook niet voldoende deskundig was. Klager heeft daarom zijn eigen visie aan verweerder gezonden met het verzoek dat stuk aan de rechtbank toe te sturen. In reactie daarop heeft verweerder zijn visie aan klager gestuurd, waarin een hele andere uitleg gegeven wordt aan de peildatum met consequenties voor de financiële afwikkeling. Pas in de ochtend van 25 november 2020 heeft klager van verweerder een concept verdelingsvoorstel ontvangen, dat niet overeenkwam met de visie van klager. Hij heeft daarop toen niet zijn akkoord gegeven, ook niet na de indringende e-mail van verweerder die avond om dat wel te doen. Op 27 november 2020 heeft verweerder hem laten weten dat hij in strijd met de opdracht van de rechtbank nog altijd geen verdelingsvoorstel namens klager aan de rechtbank had gestuurd. In die e-mail heeft hij klager zelfs voorgesteld om daarvoor uitstel te vragen. Achteraf is klager uit de urenspecificatie gebleken dat verweerder die dag heeft gecommuniceerd met de rechtbank en zonder instemming van klager uitstel had gevraagd. Dat dit zo is gegaan, weet klager niet omdat hij geen bewijsstukken heeft ontvangen. Omdat verweerder heeft nagelaten om de verzochte stukken op tijd aan de rechtbank te sturen en niet op tijd uitstel te vragen, heeft verweerder een beroepsfout gemaakt. Klager heeft bovendien pas op 27 januari 2021 van verweerder gehoord dat het verdelingsvoorstel pas maanden daarna bij de rechtbank binnen moest zijn. Ook dat was veel te laat;

i) op 23 december 2020 te dreigen met het neerleggen van de opdracht.

Toelichting: Tijdens een telefoongesprek die dag liet verweerder aan klager weten dat hij niet langer werkzaamheden wilde doen als klager niet zijn juridische advies zou opvolgen ten aanzien van het verdelingsvoorstel. Volgens klager was het niet aan verweerder om te bepalen hoe de stukken inhoudelijk moeten worden opgesteld en ook niet om te bepalen waar klager het mee eens moet zijn. Ook heeft verweerder ten onrechte gezegd dat hij het neerleggen van de opdracht dan niet aan de rechtbank hoefde te melden;

j) foutieve informatie te verstrekken aan de rechtbank.

Toelichting: Het uiteindelijk door verweerder ingediende verdelingsvoorstel stond vol slordigheden en was onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd.  Hierdoor was voor de rechter niet duidelijk wat het standpunt van klager was ten nadele van klager;

k) onjuist en/of excessief te declareren.

Toelichting: Verweerder heeft € 2.000,- teveel in rekening gebracht. Ten onrechte heeft verweerder voor werkzaamheden kantoorkosten in rekening gebracht en te veel tijd voor eenvoudige werkzaamheden in rekening gebracht. Klager heeft gelijk alle relevante documenten aan verweerder gestuurd. Door slechte archivering moest klager stukken opnieuw toesturen. Klager kan de vele gedeclareerde uren voor de wijzigingsprocedure voorlopige voorzieningen niet plaatsen. De vele onnodige discussies veroorzaakt door verweerder hebben tot onnodig extra kosten geleid voor klager.

4 VERWEER
 
Niet-ontvankelijkheid

4.1 Volgens verweerder is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat klager geen gebruik heeft gemaakt van de met verweerder afgesproken klachtregeling. In de opdrachtbevestiging is daarover opgenomen dat klager bij geschillen met verweerder eerst met verweerder moet overleggen en in het geval zij er samen niet uitkomen, het klager vrij staat om zich tot de rechter te wenden. Verweerder heeft in zijn e-mail van 19 augustus 2021 aan klager laten weten dat hij niet kan reageren op de opsomming van klager met beweerdelijk door hem geschonden regels en artikelen. Klager heeft daarop niet meer inhoudelijk gereageerd. Aldus heeft klager niet voldaan aan de afspraken over geschilbeslechting.
4.2 Voor zover klager wel in zijn klacht wordt ontvangen, heeft verweerder inhoudelijk onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.3 Klager heeft bij aanvang een mediation overeenkomst getekend met geheimhoudingsbeding. Daardoor was het verweerder, als advocaat van klager, niet toegestaan om stukken in het geding te brengen die betrekking hadden op de mediation. Op verzoek van klager heeft hij wel in het verweerschrift voorlopige voorzieningen melding gemaakt van de eerder tussen partijen onderling al bereikte overeenstemming over de invulling van de zorgregeling. Daarom heeft hij namens klager, zowel schriftelijk als tijdens de zitting, verzocht om de eerder afgesproken co-ouderschapsregeling vast te stellen. Tijdens die zitting heeft klager echter ingestemd met een andere beperktere zorgregeling, wat zo door de rechtbank in de beschikking is vastgelegd. Als gevolg van die beperktere zorgregeling is vervolgens een andere maar juiste zorgkorting berekend.

Klachtonderdeel b)

4.4 Verweerder ontving op 10 juni 2021 een e-mail van mr. R. Hij heeft daarna contact met haar gehad over de ontbrekende processtukken omdat klager al beschikte over alle stukken. Op 21 juni 2021 heeft hij daarover opnieuw contact met mr. R. gehad. Hij heeft daarna nog laten weten dat er een declaratie openstond en zodra die door klager was voldaan, hij het volledige dossier zou afgeven. Op verzoek van mr. R heeft klager de declaratie op 23 juni 2021 betaald. Op 25 juni 2021 heeft verweerder op verzoek van klager het volledige dossier aan mr. R. afgegeven. Van strijdigheid met gedragsregel 28 is volgens verweerder geen sprake geweest. Hij heeft op eerste verzoek van klager het dossier afgegeven na betaling. Zou klager niet betaald hebben, dan zou verweerder de deken voor bemiddeling hebben ingeschakeld.

Klachtonderdelen c), d), f) en j)

4.5 Wie de juridische eigendom van de woning had, was volgens verweerder weinig relevant omdat klager in gemeenschap van goederen was gehuwd. Verweerder stond juridisch niet achter de visie van klager over de peildatum van de waardering van de woning en wilde geen visie bij de rechtbank neerleggen waar hij niet achter stond. Aan klager heeft hij herhaaldelijk uitgelegd dat hij als ‘dominus litis’ verantwoordelijk is voor de behandeling van de zaak. Ook heeft hij klager uitgelegd dat als sprake is van een onverenigbaar verschil van inzicht tussen een advocaat en de cliënt, de advocaat zich dan moet terugtrekken. Klager wilde daar niets van weten maar ook niet luisteren naar zijn adviezen. Als tegemoetkoming aan klager heeft verweerder toen zowel de visie van klager als zijn eigen visie in het processtuk opgenomen. Eind december 2020 heeft hij na diverse discussies met klager het verdelingsvoorstel na instemming van klager bij de rechtbank ingediend. Van slordigheden of foutieve informatie daarin was geen sprake. In januari 2021 heeft hij klager laten weten dat medio 2021 een zitting verwacht werd. 
4.6 Tijdens die zitting heeft verweerder geprobeerd om de rechtbank tot een andere peildatum te bewegen met een beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, maar de rechtbank is daarin niet meegegaan en heeft de hoofdregel op basis van de jurisprudentie gevolgd. Omdat klager zelf tijdens de zitting aangaf de woning niet over te kunnen nemen en daarom met verkoop ervan instemde, heeft de rechter op 20 mei 2021 bepaald dat de echtelijke woning verkocht moest worden.

Klachtonderdeel e)

4.7 De rechtbank heeft de zorgkorting op juiste wijze berekend op basis van de door klager en zijn ex-echtgenote tijdens de zitting afgesproken zorgregeling. Verweerder betwist dat hij heeft aangevoerd dat de zorgkorting is gekoppeld aan de draagkracht. Die korting wordt berekend over de behoefte van het kind. Wel heeft verweerder aan klager uitgelegd dat de vraag of de volledige zorgkorting verzilverd kan worden, mede afhankelijk is van de draagkracht.
 
Klachtonderdeel g)

4.8 Verweerder betwist dat hij iets heeft gezegd over het niet kunnen scheiden bij ontbreken van een ouderschapsplan. Op verzoek van klager heeft hij na ontvangst ervan de stukken van klager naar de rechtbank gestuurd in verband met de op 20 oktober 2020 geplande regiezitting. Hij was vergeten om zijn e-mail aan de rechtbank in cc aan klager te sturen maar heeft dat meteen maandagochtend 19 oktober 2020 gedaan. Die middag hoorde hij van de advocaat van de wederpartij dat partijen kennelijk in het weekend alsnog het ouderschapsplan hadden ondertekend. De regiezitting is daarom daarna niet doorgegaan.
 
Klachtonderdeel h)

4.9 Verweerder betwist dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Hij heeft uitstel gekregen om het verdelingsvoorstel namens klager later in te dienen.  Dat heeft hij tijdig namens klager gedaan. De rechtbank heeft alle stukken toegestaan en mede daarop de uitspraak gedaan.

Klachtonderdeel i)

4.10 Tijdens het bedoelde telefoongesprek heeft hij niet gedreigd, maar klager duidelijk gemaakt dat hij zich als advocaat zou terugtrekken als hun verschil van inzicht over de uitvoering van de opdracht zou blijven bestaan. Hij werd door klager nogal onder druk gezet om diens belangen op de door klager voorgestane manier te behartigen. In dat gesprek heeft hij klager ook uitgelegd dat hij bij onttrekking de rechtbank zou moeten informeren maar dat hij dan niets over de inhoudelijke reden hoefde te melden. Tot een onttrekking is het niet gekomen.

Klachtonderdeel k)

4.11 Verweerder heeft zijn werkzaamheden aan klager gedeclareerd conform het overeengekomen uurtarief. Het dossier was omvangrijk, mede door zeer veel e-mails van klager met daarin allerlei verzoeken met vele bijlagen die steeds van elkaar verschilden. Dat heeft tijd gekost. Verweerder betwist dat hij excessief heeft gedeclareerd en stelt dat hij de door hem gewerkte uren heeft gewerkt en heeft verantwoord. De brieven naar de rechtbank met tijdsduur van 30 of 120 minuten kenden een grotere omvang en een noodzakelijke toelichting op de meegezonden producties. Van enige beroepsfout is geen sprake geweest. Evenmin heeft verweerder een verdienmodel gehanteerd om zoveel mogelijk uren te declareren. Dat is niet zijn werkwijze.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager

5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat klager geen gebruik heeft gemaakt van de in de opdrachtbevestiging overeengekomen werkwijze van klachtbehandeling.
5.2 De raad is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Het bestaan van verschillende mogelijkheden van geschilbeslechting staat niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg, alleen al omdat het doel en de strekking een andere is dan die van de andere vormen van geschilbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen. De raad zal de klacht hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.

Toetsingsmaatstaf inhoudelijke beoordeling

5.3 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.4 In het tuchtrecht staat de kwaliteit van de beroepsuitoefening centraal. Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is niet zozeer van belang of de cliënt daarvan al of niet nadelige gevolgen heeft ondervonden. Het komt eropaan of de advocaat met zijn handelen zijn cliënt al of niet heeft blootgesteld aan het risico dat de cliënt daarvan nadelige gevolgen kan ondervinden, waarbij geldt dat wanneer er voor de cliënt bijzonder veel op het spel staat er voor een betamelijk advocaat aanleiding is om extra zorgvuldig te werk te gaan.
5.5 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.6 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a); mediation en afspraken over de zorgregeling

5.7 Uit de stukken en verklaringen tijdens de zitting is de raad gebleken dat de mediation tussen klager en zijn ex-echtgenote niet tot overeenstemming heeft geleid maar volgens klager beperkt is gebleven tot overeenstemming over de invulling van de zorgregeling. Anders dan hij stelt, viel ook deze tussen partijen onderling gemaakte afspraak over de zorgregeling en de e-mail daarover aan de mediator onder het afgesproken geheimhoudingsbeding in het kader van de mediation. Dat beding gold daarna ook voor verweerder in zijn hoedanigheid van de advocaat van klager. Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de raad terecht geweigerd om de bedoelde e-mail met daarin de tussen partijen gemaakte deelafspraak over de zorgregeling in de procedure te overleggen. Daarvan kan hem tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b); afgifte dossier

5.8 In de verhouding tot zijn eigen beroepsgroep is in gedragsregel 28 bepaald onder welke voorwaarden een cliënt kan worden overgenomen. Als een (voormalig) cliënt van een advocaat om afgifte van een afschrift van het dossier vraagt, is die advocaat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden dat op eerste verzoek aan de cliënt te verstrekken. Is de declaratie van de advocaat niet voldaan, dan kan de advocaat zich op zijn retentierecht beroepen. Een advocaat dient behoedzaam van dat recht gebruik te maken.
5.9 Vaststaat dat tussen verweerder en mr. R, als overnemende advocaat van klager, in juni 2021 contacten zijn geweest over de overname van het dossier van klager. Tussen de advocaten is volgens verweerder gesproken over de ontbrekende processtukken in het dossier van klager en over de nog openstaande declaratie van klager. Op 23 juni 2021 heeft klager die declaratie op verzoek van mr. R aan verweerder betaald, waarna verweerder op 25 juni 2021 op verzoek van klager diens dossier aan mr. R heeft afgegeven. Klager heeft deze gang van zaken niet weersproken.
5.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerder heeft kort na het eerste verzoek van klager het dossier aan zijn opvolgend advocaat mr. R overgedragen. Daarbij komt dat verweerder het dossier ook voldoende voortvarend heeft afgegeven, twee maanden voor het verlopen van de beroepstermijn. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdelen c), d), e) en f); kwaliteit van de werkzaamheden

5.11 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 14 en vaste rechtspraak daarover van belang. In lid 1 staat dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de opdracht. Indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dat geschil kan niet in onderling overleg worden opgelost, dan moet de advocaat zich op zorgvuldige wijze terugtrekken (leden 2 en 3).
5.12 Op grond van de stukken en de verklaringen tijdens de zitting stelt de raad vast dat verweerder de juiste interpretatie heeft gegeven van de geldende wet- en regelgeving aan klager ten aanzien van de nu verweten punten. Dat klager zich daarin niet kon vinden, kan verweerder niet worden verweten. Het is de raad verder gebleken dat verweerder met veel geduld heeft getracht om zijn juridische insteek aan klager uit te leggen waarbij hij klager zelfs ter wille is geweest door ook diens insteek over de geschilpunten op verschillende momenten voor te leggen aan de rechter. Dat die visie van klager niet juridisch juist was, volgt uit de beschikking van de rechtbank waarin de visie van verweerder is gevolgd. Tuchtrechtelijk kan verweerder van zijn handelwijze dan ook geen verwijt worden gemaakt. Klachtonderdelen c), d), e) en f) worden ongegrond verklaard.

Klachtonderdelen g tot en met j); communicatie met cliënt en rechtbank

5.13 Zoals hiervoor al is overwogen, is de advocaat verantwoordelijk voor het uitvoeren van een opdracht en bepaalt de advocaat in overleg met de cliënt de gekozen strategie en het plan van aanpak. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder daarover veelvuldig met klager heeft gecommuniceerd. Ook is de raad het volgende gebleken.
5.14 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad toegelicht hoe het is gelopen na de e-mail van klager van 16 oktober 2020. Dat verweerder pas na het weekend klager heeft bevestigd dat diens stukken inderdaad meteen al door hem naar de rechtbank waren gestuurd ten behoeve van de regiezitting, is niet dusdanig laat dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Niet valt in te zien in welke zin klager daardoor in zijn belangen kan zijn geschaad, die bovendien in datzelfde weekend zonder dat verweerder dat wist alsnog het ouderschapsplan met zijn ex-echtgenote heeft ondertekend.
5.15 Vaststaat dat verweerder alle voor klager relevante stukken, ook het verdelingsvoorstel, tijdig bij de rechtbank heeft ingediend en dat de rechtbank mede op basis van die stukken heeft geoordeeld. Ook staat vast dat verweerder de akte met daarin het verdelingsvoorstel van klager niet op de eerste roldatum bij de rechtbank heeft ingediend maar uitstel bij de rechtbank heeft gevraagd en heeft gekregen. De raad is gebleken dat verweerder daarbij de procedurele eisen heeft gevolgd en dat ook aan klager heeft uitgelegd. Verweerder mocht daarbij handelen als ‘dominus litis’ en hoefde daarover niet eerst met klager te overleggen. Juist vanwege de toen spelende discussies met klager over de te kiezen insteek bij de verdeling heeft verweerder met het verzochte en verleende uitstel in het belang van klager tijd gekocht. Die extra tijd is daarna door klager en verweerder gebruikt voor afstemming over de inhoud van het verdelingsvoorstel. Dat eindproduct heeft verweerder met instemming van klager vervolgens tijdig op de roldatum bij de rechtbank ingediend. Zonder die extra tijd had het in de lijn der verwachting gelegen dat verweerder zich als advocaat van klager had moeten onttrekken wegens een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de te volgen koers. Verweerder heeft klager daarvoor ook gewaarschuwd en, zoals hij tijdens de zitting van de raad heeft toegelicht, klager gemeld dat hij die eventuele onttrekking, zonder opgave van reden, dan ook aan de rechtbank zou moeten doorgeven. De raad is gebleken dat het tot een onttrekking niet is gekomen en dat verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft afgemaakt totdat de rechtbank een einduitspraak daarin heeft gewezen.
5.16 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klager aldus op voldoende wijze ingelicht en bovendien diens belangen op deskundige wijze behartigd. Of mogelijk sprake was van losse eindjes, verschrijvingen of slordigheden of het vergeten van bewijsstukken ten nadele voor klager in het processtuk van verweerder, kan de tuchtrechter niet beoordelen. Daarover oordeelt alleen de civiele rechter. Nu verweerder in deze geen tuchtrechtelijk verwijt kan wordt gemaakt, oordeelt de raad klachtonderdelen g) tot en met j) ongegrond.

Klachtonderdeel j); excessief declareren

5.17 Bij het vaststellen van de declaratie van een advocaat is het uitgangspunt dat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening wordt gebracht (zie gedragsregel 17 lid 1). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt de raad zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten tot een marginale toets. Beoordeeld wordt of er sprake is van excessief declareren. Daarbij gaat het om de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden.
5.18 Vast staat dat klager heeft ingestemd met het door verweerder in rekening gebrachte uurtarief. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder in de echtscheidingsprocedure veel werkzaamheden voor klager heeft gedaan. Onweersproken heeft verweerder in dat verband aangevoerd dat de kosten hoger zijn geworden doordat klager veelvuldig contact met hem had over de al dan niet te nemen stappen en om uitleg vroeg. Gelet op de door verweerder verrichte inspanningen en door hem bestede tijd aan de door klager verstrekte opdracht is de raad van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder excessief heeft gedeclareerd in die zin dat een gelet op alle omstandigheden onredelijk honorarium aan klager in rekening is gebracht. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn geweest, zijn onvoldoende gesteld en op grond van de stukken ook niet gebleken. De raad oordeelt klachtonderdeel j) ongegrond.
 
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.

griffier                                                                                                                                                voorzitter
 
Verzonden d.d. 15 januari 2024