ECLI:NL:TADRARL:2024:13 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-901/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:13
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 01-02-2024
Zaaknummer(s): 22-901/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van een advocaat. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de cliënt van klager te dagvaarden, zonder klager van dat voornemen in kennis te stellen. Gelet op de ernst van dit handelen en de omstandigheid dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 januari 2024
in de zaak 22-901/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/45 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 september 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager met bijlage van 16 augustus 2023.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Voor een letselschadezaak heeft de heer [A. A] eind 2013 Obtentus recht & advies (hierna: Obtentus) benaderd met het verzoek om hem bij te staan. In november 2018 heeft de heer [A] klager benaderd met het verzoek om de letselschadezaak over te nemen. Vervolgens hebben klager en Obtentus meerdere malen gecorrespondeerd over openstaande declaraties van Obtentus inzake de bijstand aan de heer [A].
2.2 Bij e-mail van 22 mei 2019 aan Obtentus heeft klager het volgende geschreven:

(…) Op dit moment is cliënt niet voornemens om ook maar 1 euro aan u te betalen. Het staat u overigens vrij om de rechter hierin te betrekken. Wij zullen dan verweer voeren.

2.3 Vervolgens hebben Obtentus en klager in de periode vanaf mei 2019 tot en met 25 augustus 2021 nog een aantal maal gecorrespondeerd over de openstaande declaraties.
2.4 Bij e-mail van 25 augustus 2021 aan Obtentus heeft klager het volgende geschreven:

Ik wacht nog steeds op een creditnota, met de mededeling dat u stopt met uw verdere incassoacties en pogingen om uw “succesfee” op te eisen.”

2.5 Op de e-mail van 25 augustus 2021 heeft Obtentus niet gereageerd.
2.6 Vervolgens is verweerster Obtentus gaan bijstaan en heeft zij de cliënt van klager op 16 december 2021 gedagvaard.
2.7 De rechtbank heeft in die zaak op 16 maart 2022 een verstekvonnis gewezen.
2.8 Verweerster heeft, als advocaat van Obtentus, bij e-mail van 6 april 2022 aan klager dat verstekvonnis van 16 maart 2022 gestuurd. In deze e-mail heeft verweerster onder andere het volgende geschreven:

Hierbij doe ik u het bijgaande vonnis toekomen dat op korte termijn aan uw cliënt wordt betekend. Conform het vonnis ziet cliënt de betaling van het bedrag ad € 31.932,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 25.545,76 met ingang van 12 december 2018 tot en met heden ad € 1.718,09, zijnde een totaalbedrag van € 33.650,29 graag uiterlijk vrijdag 8 april 2022 tegemoet (randnummer 3.1). (…)

2.9 Bij e-mail van 7 april 2022 heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:

Wij spraken elkaar op woensdag 6 april 2022 telefonisch, omdat ik nogal verrast was door uw mail van diezelfde datum. Ik weet niets van een procedure en daarover is met mij ook niet gecommuniceerd. Niet door uw cliënte, maar ook niet door u. De laatste correspondentie met uw cliënte dateert van 7 april 2021. Indachtig het gegeven dat cliënt, de heer [A], Niet Aangeboren Hersenletsel heeft (hetgeen bij uw cliënte bekend is) en zeer sterk afhankelijk is van een belangenbehartiger had het toch op uw weg gelegen om met mij te corresponderen c.q. te telefoneren alvorens over te gaan tot het dagvaarden van cliënt in persoon (zonder cc aan mij). Ik vroeg u telefonisch waarom u voor de weg had gekozen. U antwoordde dat dat ‘een bewuste keuze’ was. Ik vind dat geen goede zaak. Het lijkt mij namelijk primair de bedoeling dat partijen (lees: advocaten), die met elkaar van mening verschillen, het geschil het eerst met elkaar bespreken en als zij daar niet uitkomen de dan – op tegenspraak - aan de rechter voorleggen. Pas dan kan er evenwichtig recht gesproken worden. Op deze manier (uw bewuste keuze) ontstaan er alleen maar extra kosten (verzetdagvaarding, griffiegeld etc.) en extra vertraging en leidt het een en ander tot een nog grotere polarisatie. En dat lijkt mij niet gewenst. (…)

2.10 Bij e-mail van 7 april 2022 (12:25 uur) heeft klager ter aanvulling het volgende aan verweerster geschreven:

En zoudt u die dagvaarding vandaag nog aan mij kunnen toesturen, zodat ik aan de slag kan met de verzet dagvaarding? En mag ik die verzet dagvaarding aan uw adres laten betekenen? En tot slot: zoals ik gister telefonisch zei zou ik graag zien dat u het verstekvonnis aan mijn kantooradres laat betekenen. En niet aan het adres van cliënt.

2.11 Bij e-mail van 7 april 2022 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

Allereerst goed te vermelden dat de deurwaarder al sneller was dan ik dacht, het vonnis is reeds betekend aan uw cliënt. Een betekening aan uw kantooradres zal daarom niet plaatsvinden. Verder treft u in de bijlage de dagvaarding aan. Dan uw verzoek om toelichting. Waar ik op doelde is dat als hoofdregel aan het huisadres van een gedaagde partij wordt betekend. Tenzij expliciet anders wordt verzocht door een advocaat in verband met een domiciliekeuze. Die was er niet en uit de stukken heb ik geen enkele aanleiding gevonden om van die hoofdregel af te wijken. Daarnaast was er in het dossier al uitvoerig gecommuniceerd tussen u en de voormalige juridische belangenbehartiger van uw cliënt. De standpunten lagen dusdanig ver uit elkaar dat het uitbrengen van de dagvaarding voor lag en daartoe ben ik toen overgegaan.

2.12 Op 14 april 2022 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met gedragsregel 25 klagers cliënt rechtstreeks te benaderen en hem rauwelijks te dagvaarden. Verweerster heeft hem daarnaast niet in de cc meegenomen.
b) in strijd met gedragsregel 5 geen contact op te nemen met klager om een minnelijke regeling te beproeven.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

5.1 De raad ziet aanleiding om de beide klachtenonderdelen gezamenlijk te behandelen. De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van de cliënt van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
5.3 Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat een advocaat is gehouden om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven. Deze gedragsregel dient het belang dat onnodige executies worden voorkomen en geen onnodige gedingen worden gevoerd en ook dat – als een geding onvermijdelijk is – de wederpartij in staat moet worden gesteld om zich in rechte naar behoren te verdedigen. De raad stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerster - namens haar cliënt – de cliënt van klager heeft gedagvaard. Verweerster heeft klager en zijn cliënt van dat voornemen niet in kennis gesteld. De raad is van oordeel dat zij daarmee in strijd met gedragsregel 6 lid 2 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 Klager verwijt verweerster ook dat zij, in strijd met gedragsregel 5, geen contact met hem heeft opgenomen om een minnelijk regeling te beproeven. De raad overweegt hierover dat een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt in het oog moet houden om een geschil door middel van een schikking op te lossen. Gedragsregel 5 behelst echter geen absolute verplichting daartoe. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Als het niet lukt om een regeling te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt. Verweerster heeft hierover aangevoerd dat er al uitvoerig was gecommuniceerd tussen haar cliënt en klager. Uit diverse e-mailberichten bleek dat de standpunten dusdanig ver uit elkaar lagen dat een schikking niet meer mogelijk was en het uitbrengen van de dagvaarding voor de hand lag, aldus verweerster.
5.5 De raad is op grond van de stukken in het klachtdossier en deze uitleg van verweerster van oordeel dat niet kan wordt geoordeeld dat verweerster verplicht was om een minnelijke regeling te beproeven. De raad is echter wel van oordeel dat verweerster door zichzelf in het geheel niet bij klager te introduceren op het moment dat zij bij deze zaak betrokken is geraakt en op geen enkel moment voordat zij de dagvaarding uitbracht de zaak met hem te bespreken, zich onvoldoende welwillend ten opzichte van klager heeft opgesteld. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat betekent dat ook dit onderdeel van de klacht gegrond wordt verklaard.
 
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de cliënt van klager te dagvaarden, zonder klager van dat voornemen in kennis te stellen. Gelet op de ernst van dit handelen en de omstandigheid dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-901/AL/GLD.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 15 januari 2024