ECLI:NL:TADRARL:2024:125 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-673/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:125
Datum uitspraak: 13-05-2024
Datum publicatie: 16-05-2024
Zaaknummer(s): 23-673/AL/OV
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 mei 2024

in de zaak 23-673/AL/OV

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 4 december 2023 op de klacht van:

klaagster

gemachtigde:de heer P.J.E. Baakman

over

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1  Op 23 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 5 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2236099 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 4 december 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4 Op 29 december 2023 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2024 . Daarbij waren (bestuurder tevens gemachtigde van) klaagster en verweerder aanwezig.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift, van schriftelijke toelichting van verweerder (toegestuurd op 28 februari 2024) en van de spreekaantekeningen van klaagster op de zitting .

2. VERZET

2.1 Het verzetschrift moet volgens klaagster tevens worden aangemerkt als een verzoek om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie dan wel als een verzoek om de zaak te verwijzen. Zakelijk weergegeven is volgens klaagster de wijze waarop de voorzittersbeslissing tot stand is gekomen strijdig met het beginsel van openbare rechtspraak en is de raad geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht gelet op de dubbelfuncties en nevenbanen van de leden van de raad en van de advocatuur en wordt daarmee het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten geschonden.

2.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

  1. dat niet te voren de datum van de zitting openbaar is gemaakt voor een ieder in de Europese Unie (klaagster noemt meer specifiek de in Duitsland wonende familie van de moeder van degene ten behoeve van wie de stichting is opgericht),
  2. dat aan klaagster niet te voren bekend is gemaakt aan welke (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de zaak is toebedeeld en evenmin de datum van de uitspraak van de voorzittersbeslissing;
  3. dat in de voorzittersbeslissing zogezegd de slager zijn eigen vlees keurt;
  4. dat de feiten onvolledig zijn;
  5. dat de klachten van klaagster onjuist en onvolledig zijn omschreven.

3. feiten

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Waar het verzet van klaagster zich richt tegen de feitenvaststelling en de klachtomschrijving, gaat de raad daar hierna onder de beoordeling op in.

4. BEOORDELING

Prejudiciële vragen

  1.  

4.1 Bij de beoordeling van het verzet past de raad het geldende advocatentuchtrecht toe zoals dat is vastgelegd in de Advocatenwet. Nog daargelaten dat het EVRM geen prejudiciële procedures kent, heeft de raad over de toepassing van het advocatentuchtrecht zoals dit in Nederland geldt geen vragen, dus is er ook geen reden om over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid en openbaarheid van de tuchtrechtspraak voor advocaten prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Evenmin is er een mogelijkheid of een aanleiding om de zaak te verwijzen. De raad wijst die verzoeken van klaagster af.

4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. De verzetsgronden d) en e) kunnen als zodanig opgevat worden. De verzetsgronden a), b) en c) zien op de (organisatie) van de tuchtrechtspraak van de advocatuur. De raad zal eerst op deze gronden ingaan.

Verzetgronden a) en b)

  1.  

4.3 De raad stelt vast dat de voorzittersbeslissing in overeenstemming met het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de raden van discipline is genomen. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat te voren voor een ieder binnen de Europese Unie kenbaar moet worden gemaakt dat een voorzittersbeslissing wordt genomen, wie die beslissing neemt en wanneer. Het is beleid dat de naam van de voorzitter op voorhand niet wordt gecommuniceerd. Dat klaagster daarom geen eerlijk proces heeft gehad, is de raad niet gebleken. De verzetgronden slagen daarom niet.

Verzetgrond c)

4.4 De inhoud van deze verzetgrond is de raad niet duidelijk geworden. Klaagster heeft het over samenspanning en over verklaringen en (neven)functies van een andere voorzitter en een andere advocaat. Een voldoende duidelijke structuur en samenhang met de bestreden voorzittersbeslissing ontbreekt. In zoverre slaagt de verzetgrond niet.

Voor zover deze verzetgrond zo moet worden begrepen dat klaagster aanvoert dat de raad geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht is omdat advocaten onderdeel uitmaken van de raad en leden van de raad en advocaten dezelfde of elkaars cursussen (kunnen) volgen, slaagt deze verzetgrond niet. Het is vaste rechtspraak (vgl. Hof van Discipline 6 november 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:194) dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de raad ten dele is samengesteld uit beroepsgenoten. Dit is onvoldoende grond voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de raad.

Verzetgrond d)

  1.  

4.5 Klaagster voert aan de voorzitter onder de feiten weliswaar heeft opgenomen dat verweerder namens een (andere) cliënt, de heer S., beslag onder klaagster heeft gelegd, maar dat dit onvolledig is. Volgens klaagster had onder de feiten ook moeten worden opgenomen dat S. een volle neef is van bepaalde door klaagster nader genoemde personen en dat S. zich op grond van uitspraken van de rechtbank en het hof niet als zaakwaarnemer kon stellen.

4.6 De raad stelt allereerst vast dat de feiten die klaagster ook in de voorzittersbeslissing opgenomen wil zien, niet afdoet aan de juistheid van de door de voorzitter wel vastgestelde feiten. De raad stelt verder vast dat de voorzitter op grond van het klachtdossier een selectie heeft gemaakt van de voor de beoordeling relevante feiten. Er is geen rechtsregel die de voorzitter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak op te nemen. Het staat de voorzitter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten een selectie van feiten te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomen. Dat de voorzitter in de vaststelling van de relevante feiten onjuist of onvolledig is geweest, is de raad op grond van het verzet en de verdere stukken niet gebleken. Dit kan daarom niet tot een gegrondverklaring van het verzet leiden.

Verzetgrond e)

  1.  

4.7 De voorzittersbeslissing bevat een zakelijke weergave van de klacht(en). Tot meer en/of anders is de voorzitter niet gehouden. Het is de raad niet gebleken dat de zakelijke weergave van de klachten zoals de voorzitter die in zijn beslissing heeft opgenomen verkeerd is of anders had moeten zijn.

4.8 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad sluit zich bij die beoordeling aan. In aanvulling daarop overweegt de raad als volgt.

Conclusie

  1.  

4.9 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. D e voorzitter heeft de klacht van klaagster terecht en op juiste gronden voor het overige deel kennelijk ongegrond verklaard.

4.10 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen , voorzitter, mrs.  S.M. Bosch-Koopmans en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.

Griffier                                                                              Voorzitter

verzonden op: 13 mei 2024