ECLI:NL:TADRARL:2024:120 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-890/AL/GLD/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:120
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 10-05-2024
Zaaknummer(s): 23-890/AL/GLD/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat van de kant van verweerder meermaals sprake is geweest van technische overtredingen van voor hem als advocaat geldende (wettelijke) regels (waaronder de Advocatenwet, Voda en gedragsregels). Gebleken is dat verweerder zich aan die regels weinig gelegen laat liggen. Verweerder heeft niet alleen aan de deken structureel te laat en onvolledige informatie verstrekt, hij heeft bovendien herhaaldelijk expliciet geweigerd om mee te werken aan door de deken gestelde redelijke verzoeken en voorwaarden in het kader van het dekenale toezicht. Daardoor heeft verweerder de deken op ernstige wijze belemmerd in het uitvoeren van de toezichthoudende taak. Dat verweerder zich meende te kunnen permitteren om de deken op diens toonzetting in correspondentie te kunnen aanspreken en op enig moment zelfs heeft aangekondigd dat hij rechtstreeks contact met de deken stopzette, is voor de raad een zeer zorgelijke situatie. Verweerder miskent daarmee dat hij verplicht was en is om volledig mee te werken met het onderzoek van de deken zonder dat hij daaraan zelf voorwaarden kan stellen. Daarbij wordt bovendien van hem de nodige professionele distantie verwacht. Verweerder lijkt echter niet in staat om zijn emotionele uitlatingen richting onder meer de deken, ondanks zijn toezeggingen, onder controle te krijgen en valt telkens terug in zijn oude weigerachtige gedragspatroon. Ook tijdens de zitting bij de raad heeft verweerder geen inzicht getoond in het foutieve van zijn handelen. Aan verweerder wordt door de raad een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor 12 weken opgelegd met een proeftijd van 2 jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 mei 2024

in de zaak 23-890/AL/GLD/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

over

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 15 december 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 19 februari 2024 in aanwezigheid van de waarnemend deken namens de deken, die ter zitting is bijgestaan door stafjurist. Ook verweerder is verschenen en is ter zitting bijgestaan door zijn mr. V. Verweerder heeft ook twee informanten meegenomen naar de zitting.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 29 januari 2024 met bijlagen, de op 30 januari 2024 nagezonden bijlagen, en de e-mails van verweerder van 5 februari 2024 met bijlagen.

2. INLEIDING

Voor de leesbaarheid van de uitspraak zal de raad hierna de inhoud van het dekenbezwaar en het daarop door verweerder gevoerde verweer vermelden. Dat wordt gevolgd door het oordeel van de raad dat en waarom de deken grotendeels ontvankelijk is in het dekenbezwaar. Daarna zal de raad voor de inhoudelijke beoordeling van het dekenbezwaar de algemene toetsingsmaatstaf noemen. De dekenbezwaren worden per thema behandeld waarbij de raad per thema waar nodig de feiten vaststelt en over het betreffende bezwaar oordeelt.  

3. Omvang dekenbezwaar

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. in strijd met artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), artikel 3:15i BW en artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) niet binnen zes maanden na afloop van het boekjaar 2019 en 2020 de balans en de staat van baten en lasten op schrift te stellen;
  2. niet te voldoen aan zijn opleidingsverplichtingen op grond van artikelen 4.3 en 4.4 Voda;
  3. zich in strijd met artikel 6.32 Voda niet te registeren op tenminste één rechtsgebied;
  4. in strijd met gedragsregel 29 niet mee te werken aan een onderzoek van de deken onder andere door het verstrekken van onjuiste informatie, wat ook in strijd is met gedragsregel 8;
  5. geen blijk te geven van respect en gevoel voor onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken en geen professionele distantie in acht te nemen;
  6. in strijd met de door verweerder - overeenkomstig het tweede lid van artikel 3 Advocatenwet - afgelegde eed of belofte, geen eerbied te hebben voor de rechterlijke autoriteiten;
  7. in strijd met artikel 6.5 Voda en met artikel 31 Regeling op de advocatuur niet in het bezit te zijn van alle door de deken opgevraagde dossiers;
  8. in strijd met gedragsregel 25 de wederpartij rechtstreeks te benaderen, terwijl deze werd bijgestaan door een advocaat die daarvoor geen toestemming heeft gegeven;
  9. in strijd met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 1 de in het kader van mediation overeengekomen geheimhoudingsplicht te schenden.

4. Ontvankelijkheid deken

4.1 Verweerder heeft twee niet-ontvankelijkheidsverweren gevoerd. Ten eerste heeft hij aangevoerd dat de deken (een deel van) de bezwaren buiten de wettelijke driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet heeft ingediend. Als tweede grond heeft verweerder gesteld dat de deken in strijd met artikel 46d Advocatenwet niet steeds heeft getracht om een minnelijke regeling met hem te treffen. Dit terwijl verweerder daartoe altijd bereid was en hij de deken op alternatieven heeft gewezen om er samen uit te komen.

4.2 De raad zal waar nodig hierna bij de inhoudelijke beoordeling van de verschillende dekenbezwaren beoordelen of de deken dat bezwaar al dan niet tijdig heeft ingediend.

4.3 Het andere niet-ontvankelijkheidsverweer faalt om de volgende reden. In het kader van de toezichthoudende taak van de deken dient elke advocaat daar desgevraagd op korte termijn en onvoorwaardelijk aan mee te werken. Het is volledig aan de deken om te bepalen of en zo ja hoeveel overleg in het kader van de toezichthoudende taak van de deken met een onderzochte advocaat plaatsvindt. Ook is het aan de deken om afspraken met die advocaat te maken of regelingen te treffen; niet aan de betreffende advocaat.

5. TOETSINGSMAATSTAF

5.1 Een advocaat dient zich te onthouden van handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Bij zijn handelen moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in artikel 10a lid 1 Advocatenwet zijn vastgelegd. De raad zal de betamelijkheid van het handelen van verweerder dan ook mede aan de hand van deze kernwaarden beoordelen. Een advocaat is partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Deze belangen bepalen de wijze waarop hij zijn opdracht uitvoert, zij het dat die uitvoering op een onafhankelijke, integere en deskundige wijze dient te geschieden. Een advocaat is bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwenspersoon voor zijn cliënt en neemt geheimhouding in acht binnen de grenzen van de wet- en regelgeving.

5.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang zijn.

5.3 In gedragsregel 1 zijn de beroepsplichten van een advocaat omschreven. Zo wordt in het belang van een goede rechtsbedeling van een advocaat een betamelijke beroepsuitoefening verwacht tegenover alle betrokkenen bij de rechtspleging. De advocaat laat zich in al zijn handelen leiden door de kernwaarden en neemt de voor hem geschreven wettelijke bepalingen en verordeningen, de inhoud van zijn eed of belofte en de verplichtingen die voortvloeien uit de opdrachtrelatie met zijn cliënt in acht. Daarbij dient de advocaat zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur, noch zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.

5.4 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

6. KENGETALLEN EN JAARREKENINGEN OVER 2019 EN 2020

Feiten:

6.1 Op 3 juli 2020 heeft de deken verweerder verzocht om zijn financiële kengetallen over 2019 uiterlijk 31 augustus 2020 aan te leveren. Verweerder heeft deze kengetallen in dat jaar niet ingevuld. Verweerder heeft uitstel gevraagd en toegezegd de kengetallen voor eind 2020 aan te leveren. Verweerder heeft dat ondanks uitstelverlening niet gedaan maar pas op 17 mei 2021 zijn jaarrekening over 2019 aan de deken gestuurd.

6.2 Op 8 juli 2021 heeft de deken verweerder verzocht om zijn financiële kengetallen over 2020 uiterlijk 31 augustus 2021 aan te leveren. Verweerder heeft op 9 augustus 2021 in de opgave van de kengetallen van zijn kantoor alleen nullen ingevuld.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

6.3 Uitgangspunt is dat een advocaat op grond van artikel 2:10 en 3:15i BW en artikel 6.5 Voda verplicht is een behoorlijke administratie te voeren en binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten op schrift te stellen.

6.4 De deken wordt ontvangen in dit tijdig ingediende bezwaar. Vast staat dat verweerder de opgevraagde gegevens te laat aan de deken heeft verstrekt. Dat verweerder meermaals contact heeft gezocht met de deken om uitleg over de vertraging daarin te geven, doet niet af aan het feit dat verweerder in strijd met de hiervoor genoemde objectieve norm heeft gehandeld door niet uiterlijk op 31 augustus 2020 en 2021 de kengetallen   aan de deken aan te leveren. Daarnaast heeft verweerder niet tijdig voor 1 juli van ieder jaar de jaarstukken laten vaststellen. Nu de raad niet is gebleken dat voor verweerder andere (uitzondering)regels golden, heeft verweerder hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

6.5 De raad zal dekenbezwaar I gegrond verklaren.

7. OPLEIDINGSVERPLICHTINGEN

Feiten:

7.1 Op 12 mei 2020 heeft verweerder zonder bewijsstukken zijn CCV-opgave over 2019 gedaan.

7.2 Op 26 april 2021 heeft verweerder zonder bewijsstukken zijn CCV-opgave over 2020 gedaan.

7.3 Op 1 maart 2022 heeft verweerder zonder bewijsstukken zijn CCV-opgave gedaan over 2021. Verweerder heeft bewijsstukken bijgevoegd over door hem in de jaren 2016, 2017, 2019 en 2020 behaalde punten.

7.4 Op 29 maart 2023 heeft verweerder zijn CCV-opgave over 2022 gedaan.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

7.5 Op grond van artikel 4.3a Voda dient een advocaat ieder jaar deel te nemen aan kwaliteitstoetsen door intervisie dan wel peer review. In artikel 4.4 lid 1 Voda is verder bepaald dat een advocaat elk kalenderjaar ten minste 20 opleidingspunten moet behalen, waarvan de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied.

7.6 De raad begrijpt dit bezwaar van de deken aldus dat verweerder niet alleen niet aan zijn opleidingsverplichtingen in de jaren 2019 tot en met 2022 heeft voldaan maar dat daarbij ook sprake was van onjuiste registratie door verweerder van behaalde opleidingspunten.  

7.7 Vast staat dat verweerder jaarlijks zijn vereiste CCV-opgave heeft gedaan. Tussen de deken en verweerder is discussie ontstaan over de vraag of verweerder in genoemde jaren voldoende punten heeft gehaald. 

7.8 Naar het oordeel van de raad heeft de deken te laat geklaagd voor zover het de opleidingspunten van verweerder over 2019 betreft. De CCV-opgave over dat jaar had door verweerder in het eerste kwartaal van 2020 gedaan moeten zijn. Toen had de deken kunnen weten dat verweerder over 2019 niet (geheel) aan zijn opleidingsverplichtingen had voldaan. Door daarover pas op 15 december 2023 dit dekenbezwaar in te dienen, heeft de deken dat te laat gedaan. In zoverre zal de raad de deken dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dekenbezwaar II.

7.9 Verweerder stelt in zijn verweer dat hij genoeg relevante juridische opleidingen heeft gedaan en ruim voldoende punten behaald over de jaren 2020-2022. Verweerder ziet in dat hij mogelijk niet van alle opleidingen voldoende bewijs heeft overgelegd of onduidelijk is geweest. In 2020/2021 heeft hij veel tijd nodig gehad voor een intensieve mediation cursus, waarvoor hij 99 punten heeft behaald. In die periode heeft hij bovendien door Covid en privé omstandigheden niet alle punten kunnen behalen. In 2021 heeft hij zijn puntentekort ingehaald door de nodige cursussen bij twee aangesloten specialistische arbeidsrechtverenigingen te volgen. Hij erkent dat hij zijn CCV-opgaves niet altijd goed heeft ingevuld. Dat heeft hij niet opzettelijk verkeerd ingevuld maar werd veroorzaakt doordat hij bij verschillende opleidingsinstituten punten haalde.

7.10 Op grond van de door de deken gemaakte overzichten, die door verweerder niet of onvoldoende met bewijsstukken zijn betwist, stelt de raad vast dat verweerder in 2020 geen opleidingspunten heeft behaald op het voor hem relevante rechtsgebied. In 2021 heeft verweerder acht van de tien vereiste juridische PO-punten behaald, die opnieuw niet zagen op een voor verweerder relevant rechtsgebied. Daarnaast heeft verweerder slechts vier uren intervisie gevolgd in plaats van de vereiste minimaal 8 uren. In 2022 heeft verweerder maar vier uren intervisie gevolgd. Verweerder heeft dan ook in die jaren niet volledig aan zijn opleidingsverplichting voldaan. Daarnaast stelt de raad vast dat verweerder in zijn CCV-opgave ook andere punten heeft opgegeven, aantallen heeft gegokt, dan bij controle door de deken aan de hand van de van verweerder ontvangen bewijsstukken is gebleken.

7.11 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd met de artikelen 4.3a lid 1 en 4.4 lid 1 Voda heeft gehandeld door in de jaren 2020-2022 onvoldoende opleidingspunten te behalen. Ook wordt verweerder tuchtrechtelijk verweten dat hij daarover niet altijd naar waarheid de CCV-opgave heeft ingevuld, waardoor hij de deken heeft gefrustreerd in de toezichthoudende taak. Dat verweerder dat niet bewust heeft gedaan, doet daar niet aan af. De raad zal dan ook dekenbezwaar II, voor zover het de opleidingsverplichtingen over de jaren in de periode van 2020 tot en met 2022 betreffen, gegrond verklaren.

8. KANTOORBEZOEK EN REGISTRATIE RECHTSGEBIEDENREGISTER

Feiten:

8.1 Op 14 januari 2022 is namens de deken aan verweerder aangekondigd dat bij hem een kantoorbezoek zal plaatsvinden en is verweerder verzocht om specifieke stukken vóór 4 februari 2022 aan te leveren. Op verzoek van verweerder is het kantoorbezoek uitgesteld tot 11 april 2022.

8.2 Vóór 4 februari 2022 heeft verweerder niet de opgevraagde stukken aan het Ordebureau gestuurd. Op 23 maart 2022 is verweerder gerappelleerd.

8.3 Op verzoek van verweerder heeft de deken het kantoorbezoek uitgesteld tot 7 juni 2022 en daaraan de voorwaarde verbonden dat verweerder uiterlijk 6 mei 2022 de jaarstukken over 2020 aan moet leveren.

8.4 Verweerder heeft op 27 mei 2022 de jaarstukken over 2020 aangeleverd.

8.5 Op 7 juni 2022 heeft het bezoek op het kantoor van verweerder plaatsgevonden.

8.6 Op 8 juni 2022 heeft verweerder zich op het tableau geregistreerd voor het rechtsgebied arbeidsrecht.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

8.7 Een advocaat is sinds 2 januari 2019 verplicht om zich op grond van artikel 6.32 Voda op het tableau voor tenminste één en ten hoogste vier rechtsgebieden te registeren.

8.8 Vast staat dat verweerder zich voor het eerst op 8 juni 2022 op het tableau heeft geregistreerd voor minimaal één rechtsgebied en dat was aanzienlijk later dan vereist. Daardoor heeft hij naar het oordeel van de raad in strijd gehandeld met artikel 6.32 Voda. Dat verweerder niet bekend was met de voor advocaten sinds 2 januari 2019 verplichte registratie in het rechtsgebiedenregister, doet daar niet aan af. Verweerder had dat als advocaat moeten weten. De raad zal dekenbezwaar III, voor zover dat het niet-inschrijven in het rechtsgebiedenregister betreft in de periode vanaf 15 december 2019 tot 8 juni 2022, gegrond verklaren. Over de periode daarvoor is de deken niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.

9. MEDEWERKING AAN ONDERZOEK DOOR DEKEN EN PROFESSIONELE DISTANTIE

Feiten:

9.1 In een e-mail van 18 juli 2023 heeft de deken aan verweerder de op 25 mei 2023 met verweerder besproken onderwerpen uiteengezet waarin door verweerder verbeteringen gerealiseerd moeten worden. Ook zijn daarin de vervolgstappen, waaronder indiening van dit dekenbezwaar, vermeld.

9.2 Onderdeel van het verbeterplan vormt het verstrekken van een overzicht van de mediation dossiers waarin verweerder in 2022 cliënten heeft bijgestaan. Verweerder heeft daarvan op 21 juli 2023 een lijst verstrekt. De deken heeft verweerder daarna verzocht om daarvan vijf mediation dossiers voor inhoudelijke beoordeling aan mr. H aan te leveren. Op 2 augustus 2023 en - na rappel - op 8 augustus 2023 heeft verweerder afgifte daarvan geweigerd met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht.

9.3 In zijn e-mail van 9 augustus 2023 heeft verweerder de inhoud van de e-mail van 18 juli 2023 uitgebreid weerlegd en aangegeven niet meer mee te willen werken aan het nader onderzoek van de deken.

9.4 Op 10 augustus 2023 heeft verweerder van 27 dossiers de processtukken op het kantoor van mr. H afgegeven. Van de opgevraagde mediation dossiers heeft verweerder geen enkel volledig dossier afgegeven.

9.5 Op 11 augustus 2023 heeft op het Ordebureau een gesprek plaatsgevonden tussen de waarnemend deken en de stafjurist met verweerder en de door de deken aanbevolen coach, mr. L.

9.6 Op 23 augustus 2023 heeft verweerder het coaching-traject met mr. L eenzijdig beëindigd.

9.7 In een e-mail van 25 augustus 2023 heeft de deken aan verweerder onder meer verzocht de mediation dossiers en de gevraagde informatie voor 29 augustus 2023 af te geven op het ordebureau.

9.8 Op 28 augustus 2023 heeft verweerder de opgevraagde mediation dossiers op het Ordebureau afgegeven, maar niet de overige gevraagde informatie. Verweerder heeft aanvankelijk niet gereageerd op sommaties van de deken.

9.9 Op 13 oktober 2023 heeft de deken een voornemen last onder dwangsom aan verweerder gestuurd omdat door verweerder niet tijdig aan het verzoek tot het aanleveren van informatie was voldaan.

9.10 Op 17 oktober 2023 heeft een bespreking op het Ordebureau plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft verweerder een map met facturen uit 2023 overhandigd en toegezegd de opgevraagde dossiers, met uitzondering van twee daarvan, te zullen overleggen. Daarna heeft verweerder die dossiers op het Ordebureau afgeleverd. Het inhoudelijk onderzoek van de deken daarnaar loopt nog.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

9.11 In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd.

9.12 Als uitwerking van de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet bepaalt gedragsregel 29 dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, de betrokken advocaat verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen.

9.13 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder bij herhaling de door de deken in het kader van de toezichthoudende taak opgevraagde informatie niet tijdig en volledig aan de deken heeft verstrekt. Telkens opnieuw heeft verweerder zich niet aan de met de deken gemaakte afspraken of aan zijn toezeggingen gehouden. Verder is de raad gebleken dat de bij verweerder opgevraagde dossiers ook niet voldeden aan de in de brieven van 18 juli 2023 en daarna door de deken opgelegde eisen. Pas onder druk, na de vooraankondiging van een last onder dwangsom, heeft verweerder de volledige mediation dossiers aan de deken verstrekt. Het verweer dat hij die dossiers eerder niet kon verstrekken gelet op zijn geheimhouding, faalt. Verweerder had moeten weten dat de deken op grond van artikel 45a lid 2 Advocatenwet een afgeleide geheimhoudingsplicht heeft en verweerder aldus ook die opgevraagde dossiers meteen en volledig had moeten verstrekken.

9.14 Verder is de raad uit de stukken gebleken dat verweerder ook niet heeft meegewerkt aan verschillende verzoeken van de deken. Dat volgt onder meer uit de e-mail van verweerder van 13 september 2023 waarin hij uitdrukkelijk laat weten dat hij geen boodschap heeft aan de verzoeken van de deken in zijn e-mail van 8 september 2023 en daarin zijn eigen plan trekt. Dat bij verweerder sprake was van een bijzondere situatie waardoor hij niet, althans veel te laat of onvolledig, op vragen namens de deken kon reageren, is de raad uit de stukken niet gebleken.

9.15 Uit de toonzetting van de tussen verweerder en het Ordebureau gewisselde correspondentie is de raad gebleken dat verweerder een te groot wantrouwen en verzet heeft tegen het toezicht door de deken. Dat was ook een aanleiding voor de deken om in het kader van de toezichthoudende taak mr. L als coach van verweerder aan te bevelen. Ondanks zijn aanvankelijke instemming met die coach en afspraken over de opdracht heeft verweerder vrij snel en zonder overleg met deken de samenwerking met de coach gestopt. Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder ook daarmee het toezicht van de deken heeft belemmerd door zich niet te willen onderwerpen aan coaching in het kader van toezicht onder door de deken gestelde voorwaarden.

9.16 Door aldus na te laten de door de deken gevraagde reactie te geven en de inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder gedragsregel 37 geschonden en daarmee de deken belemmerd in de toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder tegenover de deken bovendien geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. Gezien de door verweerder in zijn correspondentie met de deken gebruikte bewoordingen in soms te emotionele e-mails heeft verweerder onvoldoende professionele distantie tot de (waarnemend) deken betracht. Dit alles is naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarom worden dekenbezwaren IV en V eveneens gegrond verklaard.

10. EERBIED VOOR RECHTERLIJKE AUTORITEITEN RICHTING DE DEKEN

Feiten:

10.1 In een e-mail van 3 november 2022 heeft de president van de rechtbank Gelderland aan de deken een signaal over verweerder gegeven. Deze e-mail bevatte een document met bevindingen van een drietal rechters over het (dis)functioneren van verweerder in het half jaar ervoor. Naar deze signalen heeft de deken onderzoek gedaan.

10.2 Tussen de deken en verweerder is over deze signalen veelvuldig gecorrespondeerd en hebben verschillende besprekingen plaatsgevonden.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

10.3 Met het afleggen van de eed of belofte op grond van artikel 3 lid 2 Advocatenwet worden aan die advocaat duidelijke grenzen gesteld voor de uitvoering van de opdrachten van een cliënt. Daarbij wordt van de advocaat ook eerbied voor de rechterlijke autoriteiten verwacht.

10.4 Volgens de deken heeft verweerder zich in zijn correspondentie met hem oneerbiedig uitgelaten over de enkele rechters in de rechtbank Gelderland. Verweerder betwist dit. Ook stelt verweerder dat hij, nadat de deken hem had ingelicht over de signalen van drie rechters over zijn functioneren, dat zorgvuldig heeft uitgezocht. Hij heeft daarna aan de betrokkenen van de rechtbank waar nodig zijn excuses aangeboden die ook zijn geaccepteerd en de deken daarover ingelicht. Dat dit in optiek van verweerder al afgewikkelde punt toch onderdeel uitmaakt van dit dekenbezwaar voelt voor hem als een soort heksenjacht. De deken heeft daarbij ook geen belang, aldus verweerder.

10.5 Naar het oordeel van de raad is dit verwijt, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Verweerder mocht naar het oordeel van de raad in het kader van onderzoek door de deken naar aanleiding van de signalen van een aantal rechters daarover verweer voeren zoals door hem gedaan. Weliswaar heeft verweerder daarbij soms te emotionele en indringende bewoordingen gebruikt richting de deken, maar de raad begrijpt van verweerder dat hij erg geraakt was door de signalen van de rechters. 

10.6 De raad merkt nog op dat de vraag of verweerder zich richting de betrokkenen van de rechtbank met voldoende respect voor hun positie als rechter heeft gedragen, niet ter beoordeling voorligt. De waarnemend deken heeft tijdens de zitting van de raad nog toegelicht dat het functioneren van verweerder bij zittingen en de kwaliteit van zijn werkzaamheden als ook zijn opstelling richting de gerechtelijke autoriteiten momenteel onderwerp van onderzoek zijn en dat de bevindingen daaruit daarna mogelijk aanleiding kunnen zijn voor indiening van een nieuw dekenbezwaar over verweerder. Het nu ter beoordeling voorliggende dekenbezwaar VI wordt door de raad ongegrond verklaard.

11. ARCHIEFPLICHT

11.1 Op grond van artikel 6.5 lid 1 onder a Voda voert een advocaat de administratie van zijn praktijk en bewaart hij de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Daarnaast dient een advocaat op grond van artikel 7:412 BW zijn dossiers vijf jaar te bewaren nadat de opdracht is geëindigd.

11.2 Verweerder heeft erkend dat hij twee door de deken opgevraagde dossiers niet of niet volledig kon aanleveren omdat hij die niet (meer) in zijn bezit had. Daaruit volgt naar het oordeel van de raad dat verweerder zijn administratie niet op ordentelijke wijze heeft uitgevoerd en tuchtrechtelijk verwijtbaar daarin heeft gehandeld. Dekenbezwaar VII wordt door de raad dan ook gegrond verklaard.

12. RECHTSTREEKS BENADEREN WEDERPARTIJEN MET ADVOCAAT

Feiten:

Kwestie I:

12.1 Verweerder heeft de heer T bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil.

12.2 In een e-mail van 12 november 2021 heeft de heer T aan zijn (voormalig) werkgever, met verweerder en de advocaat van de wederpartij in cc, geschreven dat hij zijn loon en de advocaatkosten nog niet zou hebben ontvangen. Diezelfde dag heeft verweerder rechtstreeks aan onder andere de wederpartij het volgende gemaild:

Dan moe(s)t dat subiet geregeld worden.

Kwestie II:

12.3 Op 9 maart 2022 heeft de heer V bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Die klacht betrof het op 4 maart 2022 in strijd met gedragsregel 25 rechtstreeks benaderen van zowel klager (als wederpartij) als zijn advocaat. In genoemde e-mail heeft verweerder onder andere aan de heer V geschreven:

EINDE VAN RECHTSWEGE PER 19-04-2022 WORDT BIJ DEZE EN IN IEDER GEVAL AANGEZEGD (…)

Zie ik het goed, dan is het feitelijk vanaf aanvang arbeidsovereenkomst bepaalde tijd steeds meer kommer en kwel met deze werknemer. Met name na het verstrijken van de proeftijd en na de eerste ziekmelding, kan het gedrag van de werknemer niet meer getypeerd worden als het gedrag van een goed werknemer. Wel als dat van een slecht werknemer. Het heeft er alle schijn van dat werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar ook daarna, mogelijk niet eerlijk genoeg tegen zijn werkgever is geweest. Het heeft er de schijn van dat de werknemer reeds bekend was met een kwaal. Een kwaal die hem het werken onmogelijk maakt. Het gaat onder meer en met name om slaapapneu. Zeker is de werkgever daar niet van. Daarom heeft de werkgever ons gevraagd een onderzoek op te starten. 

Opvallend bij dit alles is dat de zich ziek meldende en houdende werknemer, zonder toestemming van zijn werkgever, wel praat met de krant, maar niet praat met zijn werkgever. Werkgever hoort taal noch teken. Werkgever kon niet anders dan een loonopschorting en een loonstop inzetten. Dit kwam door de (recente) daden, eigenschappen en gedragingen van de zijde van de werknemer.

12.4 Deze klacht is door de heer V niet doorgezet.

Kwestie III:

12.5 Op 29 juni 2022 heeft mr. G bij de deken een klacht ingediend over verweerder en zich beklaagd dat verweerder meerdere keren in strijd met gedragsregel 25 rechtstreeks contact met haar cliënt (de wederpartij) heeft opgenomen. Het betrof een e-mail van 28 juni 2022 van verweerder die hij rechtstreeks aan mr. G en haar cliënt had gestuurd met daarin onder meer het volgende:

(…) Ik zal hem, [de heer P], echter onder ede moeten gaan horen. Ik zal hem ook in rechte betrekken. 

Ik ga nu ook - in het belang van [naam cliënt] en op zijn instigatie - een verzoek en sommatie doen, richting [de heer P], gepaard met een aanzegging met rechtsgevolg, richting hem als getuige en als bestuurder.

Daar komt hij: (…)

BIJ HET MOETEN GAAN PROCEDEREN ZAL JIJ, [DE HEER P], ER REKENING MEE MOETEN HOUDEN DAT JE ONDERDEEL UITMAAKT VAN DE PROCEDURE EN DAT WIJ KRACHTENS EEN GETUIGENVERHOOR EN KRACHTENS EEN DAARNA AL DAN NIET OP TE STARTEN PROCEDURE, OOK JOU ALS BESTUURDER AANSPRAKELIJK ZULLEN STELLEN EN DE SCHADE OOK VAN JOU ZULLEN (MOETEN) VORDEREN. BIJ DEZE WORDT JE VERZOCHT EN GESOMMEERD DE GELEDEN SCHADE TE VERGOEDEN OF TE LATEN VERGOEDEN. (…)

In deze e-mail van 17 pagina’s heeft verweerder verder het standpunt van zijn cliënt uiteengezet. 

12.6 Mr. G heeft in haar e-mail van 21 juli 2022, na telefonisch contact met verweerder, aan de deken bericht dat zij haar klacht over verweerder intrekt.

Kwestie IV:

12.7 Mr. O heeft bij de deken een signaal afgegeven dat haar cliënt een dag voor een zitting, zonder haar toestemming, op 7 augustus 2023 door verweerder met een LinkedIn contactverzoek is benaderd. In een e-mail van 25 augustus 2023 heeft verweerder daarop als volgt bij de deken gereageerd:

Over LINKED-IN geldt dat als mensen mijn profiel bekijken, zij worden uitgenodigd. Ik heb gekeken en er stonden meer dan 250 uitnodigingen uit. Dat gaat bijna automatisch en met een druk op de knop. Toen jij mij zei dat beter niet te doen, in 1 geval, heb ik de uitnodiging, na wat studie op GOOGLE, ingetrokken. [Voornaam waarnemend deken] ik ben heel populair en je zo kunnen zeggen beroemd op LINKED IN. Je kunt toch niet ook nog eens LINKED IN erbij halen? Dit terwijl ik ook op dit punt niets tuchtrechtelijks verwijtbaars deed en doe.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

12.8 Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat een advocaat zich met een partij over een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij die advocaat toestemming heeft gegeven om rechtstreeks met de cliënt in verbinding te treden. Het tweede lid van deze gedragsregel bepaalt dat de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een wederpartij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg.

12.9 Vast staat in de vier in de feiten genoemde kwesties dat verweerder rechtstreeks contact met de wederpartij heeft gezocht zonder toestemming van de advocaat waardoor die wederpartij werd bijgestaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in de kwesties I en IV in strijd met het eerste lid van gedragsregel 25 gehandeld door met de wederpartijen contact te zoeken zoals door hem gedaan. In de in de feiten genoemde kwesties II en III heeft verweerder weliswaar in zijn rechtstreekse correspondentie met de wederpartij een rechtsgevolg aangezegd, maar daartoe heeft hij zich niet beperkt. Verweerder heeft daarin immers ook uitvoerig het standpunt van zijn cliënt toegelicht, hetgeen tuchtrechtelijk niet toelaatbaar is. Aldus heeft verweerder in kwesties II en III in strijd gehandeld met het tweede lid van gedragsregel 25. De raad zal dan ook dekenbezwaar VIII gegrond verklaren.

13. SCHENDING GEHEIMHOUDINGSPLICHT IN HET KADER VAN MEDIATION

Feiten:

13.1 Op 27 juni 2023 heeft de heer C bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

13.2 De heer C is in 2022 in een arbeidsrechtelijk geschil verwikkeld geraakt. Verweerder stond de toenmalige werkgever van de heer C bij. In dat geschil is een mediation traject gestart waarbij tussen partijen geheimhouding is afgesproken. Het mediation traject heeft niet tot een oplossing geleid. Daarop is een procedure bij de kantonrechter gestart. De heer C heeft tegen de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 25 juli 2022 hoger beroep ingesteld.

13.3 Tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 8 februari 2023 heeft verweerder volgens het proces-verbaal onder meer het volgende gesteld:

[Naam verweerder:] Na de mediation is ook gesproken over een regeling, waarvan onderdeel zou zijn dat er pro forma stukken zouden worden opgesteld om het recht op WW-uitkering voor [de heer C] veilig te stellen. U moet uzelf ook afvragen waarom wij pro forma stukken op zouden stellen als wij als werkgever niet het beste met [de heer C] voor zouden hebben. De advocaten waren nergens bij. Het is niet te begrijpen waarom ons kantoor dat zou opstellen. We zijn in juni bij de rechter gekomen, vier maanden na het opstellen van de pro forma stukken. Waarom zouden we dat hebben gedaan? Omdat het in het belang was van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. (…)

Wij hebben pas mediation gestart nadat we hebben gekeken naar het herstellen van de relatie. In dat kader moet u de pro forma stukken zien.”

De heer C heeft op 6 november 2023 de klacht bij de deken niet voortgezet.

Toetsingsmaatstaf en beoordeling:

13.4 Uitgangspunt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is dat een redelijk handelend en redelijk advocaat een tussen partijen in het kader van mediation overeengekomen geheimhouding respecteert. Deze geheimhoudingsverplichting zou ook op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om, naar eigen goeddunken op grond van een eigen opvatting over hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt en zonder toestemming van de betrokkenen, te bepalen dat hij op enig moment gebruik maakt van informatie waarop geheimhouding rust.

13.5 Op dit uitgangspunt kunnen in bijzondere omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard die meebrengen dat de advocaat de geheimhoudingsplicht schendt. Een goede beroepsuitoefening in het belang van de cliënten kan een bijzondere omstandigheid zijn die het gebruik van de vertrouwelijke stukken door verweerder rechtvaardigt, mits daarbij voldaan wordt aan het proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel (noodzakelijkheids-beginsel).

13.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in de zaak van de heer C, opgenomen onder de feiten hiervoor, door tijdens de zitting bij het gerechtshof op 8 februari 2023 informatie te delen over hetgeen in het kader van de mediation tussen partijen was besproken, de geheimhoudingsverplichting geschonden. Dat daarbij sprake was van bijzondere omstandigheden die doorbreking van de geheimhouding rechtvaardigden, heeft verweerder niet gesteld en is de raad ook overigens niet gebleken.

13.7 Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De raad zal dan ook dekenbezwaar IX gegrond verklaren.

14. MAATREGEL

14.1 De raad heeft hiervoor geoordeeld dat van de kant van verweerder meermaals sprake is geweest van technische overtredingen van voor hem als advocaat geldende (wettelijke) regels (waaronder de Advocatenwet, Voda en genoemde gedragsregels). Regels die zijn opgesteld en noodzakelijk zijn om de beroepsgroep in goede banen te leiden en dus door advocaten moeten worden opgevolgd. Gebleken is dat verweerder zich aan die regels weinig gelegen laat liggen.

14.2 Verweerder heeft niet alleen aan de deken structureel te laat en onvolledige informatie verstrekt, hij heeft bovendien herhaaldelijk expliciet geweigerd om mee te werken aan door de deken gestelde redelijke verzoeken en voorwaarden in het kader van het dekenale toezicht. Door niet of onvoldoende mee te werken, ondanks de daartoe door de deken ruim geboden gelegenheid, heeft verweerder de deken op ernstige wijze belemmerd in het uitvoeren van de toezichthoudende taak.

14.3 Dat verweerder zich meende te kunnen permitteren om de deken op diens toonzetting in correspondentie te kunnen aanspreken en op enig moment zelfs heeft aangekondigd dat hij rechtstreeks contact met de deken stopzette, is een zeer zorgelijke situatie. Verweerder miskent daarmee dat hij verplicht was en is om volledig mee te werken met het onderzoek van de deken zonder dat hij daaraan zelf voorwaarden kan stellen. Daarbij wordt bovendien van hem de nodige professionele distantie verwacht. Verweerder lijkt echter niet in staat om zijn emotionele uitlatingen richting onder meer de deken, ondanks zijn toezeggingen, onder controle te krijgen en valt telkens terug in zijn oude weigerachtige gedragspatroon. Ook tijdens de zitting bij de raad heeft verweerder geen inzicht getoond in het foutieve van zijn handelen.

14.4 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aldus niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en daarbij ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Alle omstandigheden samen resulteren daarin dat naar het oordeel van de raad aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor twaalf weken moet worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar.

15. KOSTENVEROORDELING

15.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

15.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de deken niet-ontvankelijk in dekenbezwaar II voor zover het de opleidingspunten in 2019 betreft, en verklaart dekenbezwaar II voor het overige gegrond;

-    verklaart de deken niet-ontvankelijk in dekenbezwaar III voor zover het de ontbrekende inschrijving in het rechtsgebiedenregister betreft in de periode 2 januari 2019 tot 15 december 2019, en verklaart dekenbezwaar III voor het overige gegrond;

-    verklaart dekenbezwaren I, IV, V, VII, VIII en IX gegrond;

-    verklaart dekenbezwaar VI ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf (12) weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd:

-   stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-   stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 15.2.

         Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.

            Griffier                                                                             Voorzitter

Verzonden op: 6 mei 2024