ECLI:NL:TADRAMS:2024:8 Raad van Discipline Amsterdam 23-544/A/A 23-547/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:8
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 25-01-2024
Zaaknummer(s):
  • 23-544/A/A
  • 23-547/A/A/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat + dekenbezwaar. Schrapping + kostenveroordeling. Verweerder heeft klager bijna drie jaar lang aan het lijntje gehouden. Op 17 verzoeken van klager om hem een update te geven over zijn zaak, volgden excuses en beloften de zaak van klager weer op te pakken zonder hier een concreet vervolg aan te geven. Zelfs verweerders belofte om klagers zaak aan een collega-advocaat over te dragen is verweerder niet nagekomen. Daarmee is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klager. Vervolgens heeft verweerder door zijn houding tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de deken een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft nagelaten te reageren op de verzoeken van de deken om zijn zienswijze op de klacht te geven en heeft daarmee gedragsregel 29 veronachtzaamd. Bovendien heeft verweerder voorkomen alsof hij de klacht met klager had geprobeerd te schikken, terwijl van een (serieus te nemen) poging tot schikken geen sprake bleek te zijn en het er op leek dat verweerder slechts probeerde te voorkomen dat er een dekenbezwaar zou worden ingediend. De raad acht verweerders houding in deze in strijd met de kernwaarde integriteit. Verder speelt een rol dat deze klacht en het dekenbezwaar niet op zichzelf staan. De raad doet heden ook uitspraak in een andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-546/A/A en 23-548/A/A/D) jegens verweerder. In die klachtzaak oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op meer dan 10 verzoeken van een collega-advocaat om een verrekeningsvoorstel te doen en tot betaling van haar declaratie over te gaan. Met betrekking tot dat dekenbezwaar oordeelt de raad daar dat verweerder eveneens door niet inhoudelijk te reageren op verzoeken van de deken om inlichtingen in strijd met gedragsregel 29 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast is van belang dat verweerder in de afgelopen paar jaar een aantal ernstige tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen, die onherroepelijk zijn geworden. De raad herkent in de vier zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. De vier zaken tezamen leiden de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn praktijkvoering, zaken door elkaar haalt, nalaat te reageren op redelijke verzoeken en geen werkzaamheden verricht, waar hij dat wel zou moeten. De raad is van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. Voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en daarom is de maatregel van schrapping met kostenveroordeling opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 januari 2024  
in de zaken 23-544/A/A en 23-547/A/A/D  
naar aanleiding van de klacht van:

klager
en
deken

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 27 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Bij brief aan de raad van 2 augustus 2023 met kenmerken 2241427/JS/YH en 2253438/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht en tevens een dekenbezwaar over verweerder ter kennis van de raad gebracht. 
1.3    De klacht en het dekenbezwaar zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 4 december in aanwezigheid van de deken en de stafmedewerker van de deken, mevrouw mr. Y.H. H, en in aanwezigheid van klager. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Klacht
2.2    Klager heeft verweerder in september 2020 verzocht hem bij te staan in het verhaal van schade aan zijn motor. 
2.3    Verweerder heeft op 28 september 2020 aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin schrijft verweerder, voor zover relevant: “Hierbij bevestig ik de gemaakte afspraken. U verzocht mij u bij te staan in de zaak waarin [u] schade heeft geleden door toedoen van [E] en [u] [E] aansprakelijk heeft gesteld. Wij spraken af dat ik namens u [E] zal sommeren tot vergoeding van de door u geleden schade en, indien [E] aan deze sommatie niet voldoet, eventueel over zal gaan tot het voeren van een gerechtelijke procedure en [E] zal dagvaarden voor de kantonrechter.”
2.4    Op 2 november 2020 heeft verweerder de wederpartij namens klager een sommatiebrief gestuurd. Ruim één jaar later op 31 december 2021 heeft klager een concept-dagvaarding van verweerder ontvangen. 
2.5    Klager heeft gedurende verweerders dienstverlening verweerder 17 keer verzocht een update over zijn zaak te geven. Hierop is geen adequate reactie van verweerder gekomen. De diverse antwoorden van verweerder luidden: 
“Door de coronamaatregelen en -crisis zijn er wat vertragingen ontstaan, zowel bij mij op kantoor als op de rechtbank bij het aannemen van nieuwe zaken” 
“Excuses voor de vertraging in mijn reactie, ik kom hier zo spoedig mogelijk op terug” 
“Excuses voor de verlate reactie. Door omstandigheden en drukte op kantoor ben ik nog niet toegekomen aan een reactie op uw eerdere mail. Ik zal hier zo snel mogelijk op reageren”   
“Door een aantal grote zaken ben ik langere tijd niet in staat geweest om aan uw concept dagvaarding te werken. Vanaf de eerste week van december heb ik genoeg tijd om aan uw concept dagvaarding te werken”
“In het buitenland gezeten en kon daarom niet eerder reageren”
“Excuses voor de vertraging. Deze is gelegen in vervelende persoonlijke omstandigheden. Ik ga zo spoedig mogelijk kijken naar de stand van zaken in uw zaak”
2.6    Op 27 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
Dekenbezwaar
2.7    Bij e-mail van 30 mei 2023 heeft de deken verweerder gevraagd binnen drie weken op de klacht van klager te reageren. Op 21 juni 2023 heeft de deken verweerder aan dit verzoek herinnerd en hem verzocht binnen 10 dagen alsnog te reageren. 
2.8    Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft verweerder geantwoord dat het verzoek van de deken aan zijn aandacht was ontsnapt en heeft hij toegezegd alsnog zo spoedig mogelijk te reageren. Hij schrijft: “Excuses, deze is even aan mijn aandacht ontsnapt omdat ik dacht dat dit ging om de klacht van mevrouw A(…). Ik zal zo spoedig mogelijk reageren.” Verweerder heeft vervolgens niet gereageerd op het verzoek van de deken.  
2.9    Bij e-mail van 11 juli 2023 heeft de deken verweerder als volgt bericht, voor zover relevant: “Bij e-mailbericht van 30 mei 2023 bent u gevraagd om binnen drie weken te reageren op de door [klager] ingediende klacht. U heeft niet tijdig geantwoord en u bent op 21 juni jl. aan mijn verzoek herinnerd met het verzoek binnen 10 dagen te reageren. Ook aan dat verzoek heeft u niet tijdig voldaan. Ik wijs u op gedragsregel 29 en overweeg ook voor deze kwestie een dekenbezwaar in te dienen.”
2.10    Verweerder heeft ook op dit bericht niet gereageerd.  
2.11    Op 6 juli 2023 heeft klager de deken -met verweerder in cc- bericht dat het (wederom) uitblijven van een reactie van verweerder zijn klacht bevestigt en verzocht om doorzending van zijn klacht aan de raad.
2.12    Op 26 juli 2023 heeft de deken verweerder meegedeeld dat er een dekenbezwaar zou worden ingediend. 
2.13    Op 27 juli 2023 (12:48 uur) heeft verweerder geantwoord dat de reden voor het uitblijven van een reactie op de klacht mede gelegen was in het feit dat hij nog had getracht de klacht onderling met klager te schikken. 
2.14    Klager heeft naar aanleiding van het verzoek van de deken hierop te reageren op 27 juli 2023 (18:22 uur) laten weten dat verweerder die dag voor het eerst weer contact met hem had opgenomen en schrijft hierover: “Voor zover ik weet heb ik tussen 25 mei (de datum waarop ik mijn klacht per email naar [verweerder] heb gecommuniceerd) en gisteren geen contact gehad met [verweerder]. Een antwoord op mijn verzoek te bevestigen dat de klacht in goede orde ontvangen is bleef ook uit. [Verweerder] heeft mij vandaag een e-mail gestuurd met zijn excuses en het voorstel mijn zaak over te dragen aan een confrère van hem.”
2.15    De deken heeft na 27 juli 2023 niets meer van verweerder vernomen in onderhavige zaken. 

3    KLACHT EN DEKENBEZWAAR
Klacht
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw). Klager verwijt verweerder het volgende:
a)    verweerder heeft op gebrekkige wijze uitvoering gegeven aan de opdracht die hij in september 2020 aan verweerder heeft verstrekt. Klager is niet tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening.
b)    verweerder heeft niet adequaat gereageerd op de 17 verzoeken van klager om een update. Zonder voorafgaand aan klager te melden is verweerder van e-mailadres gewisseld. Ook heeft verweerder nooit gereageerd op verzoeken van klager hem terug te bellen. Tot op de dag van vandaag is niets concreets bepaald in de zaak en klager betwijfelt dat dat ooit gaat gebeuren.

Dekenbezwaar
3.2    De klacht en het optreden van verweerder in de klachtprocedure hebben de deken aanleiding gegeven een dekenbezwaar in te dienen op grond van artikel 46f Advocatenwet. 
a)    Verweerder handelt in strijd met artikel 46 Aw en gedragsregel 29 (dat de medewerkingsplicht aan onderzoek van de deken behelst) door niet te reageren op e-mails en terugbelverzoeken van klager en geen actie te ondernemen voor klager na inname van de zaak alsmede door niet te voldoen aan (herhaalde) verzoek van de deken om de nodige inlichtingen te verschaffen. 
b)    Verweerders handelen en nalaten raakt bovendien aan de kernwaarde integriteit, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder d Aw. Daarbij (i) benadeelt verweerder door zijn handelen en nalaten niet alleen klager, maar wordt ook (ii) een adequate en efficiënte bemiddeling onmogelijk gemaakt, waarmee (iii) uiteindelijk ook schade wordt toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klacht en het dekenbezwaar.

5    BEOORDELING
Maatstaf  
5.1    Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Aw hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico- waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij geldt dat een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Het feit dat de beklaagde advocaat zich van het tableau heeft laten uitschrijven als advocaat, maakt hiervoor geen verschil. 
5.2    Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 
De raad verklaart de klacht gegrond
5.3    De raad ziet aanleiding om klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te bespreken. Op grond van het klachtdossier en klagers toelichting op zitting is de raad het volgende gebleken. Klager heeft verweerder in september 2020 verzocht hem bij te staan in het verhaal van de schade aan zijn motor. Verweerder heeft in zijn opdrachtbevestiging van 28 september 2020 een plan van aanpak geschetst, waarbij verweerder de wederpartij namens klager eerst een sommatiebrief zou sturen en daarna -indien nodig- de wederpartij zou dagvaarden voor de kantonrechter. Op 2 november 2020 heeft verweerder nog een sommatiebrief aan de wederpartij gestuurd, maar daarna heeft hij niets concreets meer gedaan in klagers zaak. Klager heeft verweerder herhaaldelijk -zo’n 17 keer- verzocht hem een update te geven over zijn zaak, waarop geen (adequate) reactie van verweerder volgde, maar slechts excuses voor de vertraging en toezeggingen dat hij klagers zaak zo spoedig mogelijk zou oppakken, waarna wederom geen concrete actie van verweerder volgde. Ruim één jaar na de sommatiebrief ontving klager nog wel een concept-dagvaarding van verweerder, maar ook daarna liet verweerder niets meer van zich horen, zodat de dagvaarding in de conceptfase is blijven steken en nooit is betekend aan de wederpartij. Bovendien heeft klager onbetwist gesteld dat verweerder zonder voorafgaand bericht aan klager van e-mailadres is gewisseld. Op het moment dat klager op 27 mei 2023 bij de deken een klacht over verweerder indiende waren er bijna drie jaren verstreken zonder enig concreet resultaat in klagers relatief eenvoudige zaak. Verweerder heeft klager na het indienen van zijn klacht beloofd om zijn zaak over te dragen aan een collega-advocaat, maar ook die belofte heeft verweerder niet gestand gedaan.  
5.4    De vorenstaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verweerder ernstig tekortgeschoten is in zijn dienstverlening aan klager. In de bijna drie jaar van bijstand heeft verweerder slechts één sommatiebrief aan de wederpartij gestuurd en heeft hij een concept-dagvaarding opgesteld. Verweerder is keer op keer ernstig nalatig geweest in het adequaat reageren op e-mails van klager, waarin hij verweerder om een update vraagt in zijn zaak. Verweerder heeft klager al die tijd aan het lijntje gehouden door hem herhaaldelijk te beloven klagers zaak op te pakken zonder hier een vervolg aan te geven. Zelfs zijn belofte om klagers zaak aan een collega-advocaat over te dragen is verweerder niet nagekomen. Het had op z’n minst genomen op de weg van verweerder gelegen om na de jaren die klager aan verweerders gebrekkige bijstand is verloren, klagers zaak correct over te dragen aan een andere advocaat en klagers eigen bijdrage aan klager terug te storten. Geen van dit alles is gebeurd. 
5.5    De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht en dat zijn handelwijze in strijd is met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Aw. De raad zal de klacht dan ook in beide onderdelen gegrond verklaren. 
De raad verklaart het dekenbezwaar gegrond
5.6    De raad ziet aanleiding beide onderdelen van het dekenbezwaar gezamenlijk te behandelen en overweegt hiertoe het volgende. Voor wat betreft verweerders houding ten opzichte van klager, deelt de raad het standpunt van de deken dat verweerder door onvoldoende voortvarend actie te ondernemen na het aannemen van klagers zaak en door niet adequaat te reageren op e-mails van klager ernstig tekortgeschoten is in zijn dienstverlening aan klager en daarmee niet heeft gehandeld met de zorg die verweerder op grond van artikel 46 Aw behoort te betrachten jegens klager. De raad verwijst hier verder naar hetgeen hij over verweerders dienstverlening aan klager heeft overwogen onder randnummers 5.3, 5.4 en 5.5 en acht het dekenbezwaar in zoverre dan ook gegrond. 
5.7    De deken heeft zich naar het oordeel van de raad eveneens terecht op het standpunt gesteld dat verweerders houding tijdens het onderzoek van de deken naar de klacht in strijd is met gedragsregel 29 en daarmee met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Aw. Gedragsregel 29 bepaalt dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken. De raad stelt vast dat verweerder niet aan deze verplichting heeft voldaan. Uit het klachtdossier komt naar voren dat verweerder niet heeft gereageerd op de verzoeken van de deken van 30 mei 2023 en 21 juni 2023 om zijn zienswijze op de klacht te geven. Op 5 juli 2023 heeft verweerder alsnog toegezegd te zullen reageren, maar ook daarna bleef een reactie uit. Zelfs op de mededeling van de deken van 11 juli 2023 dat een dekenbezwaar werd overwogen, heeft verweerder niet gereageerd. Pas toen de deken verweerder op 27 juli 2023 had laten weten het dekenbezwaar daadwerkelijk te zullen indienen, heeft verweerder die dag voor het eerst gereageerd. Hij liet weten dat de reden voor het uitblijven van zijn reactie mede was gelegen in het feit dat hij nog had getracht met klager de klacht te schikken door de zaak over te dragen aan een andere advocaat. 
5.8    De raad overweegt hierover het volgende. Nog afgezien van het feit dat het schikken van de klacht met klager, niet kan gelden als een rechtvaardiging om niet te reageren op de verzoeken van de deken, blijkt bovendien uit de reactie van klager (weergegeven onder 2.14 van de feiten) dat verweerder niet eerder dan per e-mail van 27 juli 2023 contact met klager heeft gezocht hierover. De raad kan deze e-mail dan ook niet duiden als een serieuze poging om tot een schikking te komen, maar veeleer als een poging om een dekenbezwaar alsnog af te wenden. Daar komt bij dat de deken ter zitting heeft toegelicht dat verweerder de zaak van klager wel moest overdragen omdat hij in die periode tijdelijk geschorst was. Door op deze manier te proberen zijn hachje te redden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad eveneens gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder d Aw. Door zijn houding heeft verweerder een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. De raad acht het dekenbezwaar daarmee ook in zoverre gegrond. 
5.9    De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat zowel de klacht (23-544/A/A) als het dekenbezwaar (23-547/A/A) volledig gegrond zijn.
    
6    MAATREGEL
6.1    Vast is komen te staan dat verweerder ernstig tekortgeschoten is in de behandeling van klagers zaak. Verweerder heeft vanaf het aannemen van de zaak in september 2020 tot het indienen van de klacht door klager in mei 2023 klager bijna drie jaar lang aan het lijntje gehouden en in al die tijd slechts één sommatiebrief verzonden aan de wederpartij. Op de 17 verzoeken van klager om hem een update te geven over zijn zaak, volgden excuses en beloften de zaak van klager weer op te pakken zonder hier een concreet vervolg aan te geven. Zelfs verweerders belofte om klagers zaak aan een collega-advocaat over te dragen is verweerder niet nagekomen. Verweerder heeft klager bijna drie jaar lang nagenoeg volledig in de kou laten staan.
6.2    Vervolgens heeft verweerder door zijn houding tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de deken een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft nagelaten te reageren op de verzoeken van de deken om zijn zienswijze op de klacht te geven en heeft daarmee de verplichtingen van gedragsregel 29 veronachtzaamd. Bovendien heeft verweerder het bij de deken doen voorkomen alsof hij de klacht met klager had geprobeerd te schikken, terwijl van een (serieus te nemen) poging tot schikken geen sprake bleek te zijn en het er op leek dat verweerder slechts probeerde te voorkomen dat er een dekenbezwaar zou worden ingediend. De raad acht verweerders houding in deze in strijd met de kernwaarde integriteit.   
6.3    De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan. Van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij naar behoren meewerkt aan tuchtrechtelijk onderzoek van de deken. Zijn gedrag raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van klager ernstig beschaamd en is vergaand tekortgeschoten in de zorg die hij klager verschuldigd was. Met zijn houding in het onderzoek van de deken heeft verweerder niet alleen de deken ernstig belemmerd in de uitvoering van haar taak als toezichthouder maar bovendien het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht. Dit alles rechtvaardigt een zware maatregel.
6.4    Verder speelt een rol dat deze klacht en dekenbezwaar niet op zichzelf staan. De raad doet heden ook uitspraak in een andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-546/A/A en 23-548/A/A/D) jegens verweerder. In die klachtzaak oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op meer dan 10 verzoeken van een collega-advocaat om een verrekeningsvoorstel te doen en tot betaling van haar declaratie over te gaan, maar pas na bemiddeling van de deken en na indiening van een klacht - zo’n drie jaar later- zijn verplichtingen jegens die collega te voldoen. Met betrekking tot dat dekenbezwaar oordeelt de raad daar dat verweerder eveneens door niet inhoudelijk te reageren op verzoeken van de deken om inlichtingen in strijd met gedragsregel 29 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad herkent in de vier zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. Deze zaken tezamen leiden de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn praktijkvoering, zaken door elkaar haalt, nalaat te reageren op redelijke verzoeken en geen werkzaamheden verricht, waar hij dat wel zou moeten. Wanneer verweerder wordt aangesproken op zijn gedragingen, is zijn reactie achteloos en doet hij steeds beloftes die hij vervolgens niet nakomt. Ook heeft verweerder initiatieven van de deken om in gesprek te gaan afgewezen, omdat hij een gesprek niet nodig vond. Hieruit blijkt dat hij de ernst van zijn handelen niet inziet en zelfinzicht ontbreekt. De houding van verweerder is zorgwekkend. Hij benadeelt en frustreert hiermee zijn cliënten en collega-advocaten en brengt met zijn handelwijze bovendien de reputatie van de beroepsgroep in zijn geheel ernstige schade toe.
6.5    Daarnaast is van belang dat verweerder in de afgelopen paar jaar een aantal ernstige tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen, die onherroepelijk zijn geworden. De raad ziet echter geen verbetering in het handelen van verweerder. Verweerder heeft zich voor de zitting van de raad afgemeld vanwege werkzaamheden elders en hoewel hij niet verplicht is om op de zitting aanwezig te zijn, blijkt ook hieruit dat hij de ernst van de situatie niet inziet. 
6.6    Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. De raad is daarom van oordeel dat voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en legt daarom de maatregel van schrapping op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Aw het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Aw veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Nu de raad één maatregel oplegt voor de klacht en het dekenbezwaar tezamen ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen.
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en de zaaknummers.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht (zaaknummer 23-544/A/A) en het dekenbezwaar (zaaknummer 23-547/A/A/D) gegrond;
-    legt aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen, R. Vos, mrs. J.C. Ellerman en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh      als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 15 januari 2024