ECLI:NL:TADRAMS:2024:71 Raad van Discipline Amsterdam 23-787/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:71
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): 23-787/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster heeft een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen laten zien in deze zaak. Met haar handelwijze heeft verweerster onnodig extra spanning tussen klaagster en haar ex-partner veroorzaakt en dat verhoudt zich niet met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familierechtzaak mocht worden verwacht. Verweerster heeft met haar handelwijze de belangen van klaagster onnodig geschaad zonder redelijk doel. Nu verweerster evenwel een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en niet is gebleken dat zij klaagster welbewust heeft willen benadelen, acht de raad de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden. Dat verweerster geen advocaat meer is staat aan het opleggen van deze maatregel niet in de weg.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 april 2024
in de zaken 23-787/A/A  
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:
   
verweerster
gemachtigde: mr. F.G. Schalker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 8 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 14 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2236554/JS/FS van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 maart 2024. Daarbij waren klaagster en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de bij e-mail van 12 februari 2024 door klaagster nagezonden stukken. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is met haar ex-partner (hierna: de ex-partner), verwikkeld in een geschil over, onder meer, het gezag, de omgang en de alimentatieverplichting met betrekking tot hun tweejarige dochter. Klaagster wordt in het geschil bijgestaan door mr. S. Verweerster stond de ex-partner bij, maar is inmiddels geen advocaat meer. 
2.3    Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft klaagster de ex-partner geïnformeerd dat zij geselecteerd was voor een huurwoning in Eindhoven en derhalve voornemens was te verhuizen.
2.4    Op 1 juni 2022 heeft klaagster een e-mailbericht van verweerster ontvangen waarin zij bericht dat de ex-partner bezwaar maakt tegen een verhuizing van klaagster naar Eindhoven en indien nodig een kort geding zou starten om de verhuizing te voorkomen. In dat kader heeft verweerster klaagster verzocht om verhinderdata op te geven voor een periode van drie weken. 
2.5    Op 2 juni 2022 heeft klaagster haar verhinderdata per e-mail aan verweerster doorgegeven.
2.6    Op 7 juni 2022 heeft klaagster verweerster gevraagd haar te laten weten of er al een datum voor het kort geding bekend was. Tevens heeft klaagster medegedeeld dat de door haar op 2 juni 2022 opgegeven verhinderdata inmiddels achterhaald waren.
2.7    Op 8 juni 2022 heeft verweerster opnieuw verhinderdata bij klaagster opgevraagd. Zij gaf daarbij aan diezelfde dag nog een datum te zullen vragen. 
2.8    Bij brief van 9 juni 2022 heeft mr. S, die inmiddels door klaagster was ingeschakeld, namens klaagster en haarzelf verhinderdata voor een periode van zes weken aan verweerster doorgegeven.
2.9    Bij e-mail van 10 juni 2022 heeft verweerster mr. S bericht toch geen datum te zullen vragen voor een kort geding, omdat de ex-partner de procedure on hold wilde te zetten in afwachting van het voorgenomen mediationtraject.
2.10    Op 16 juni 2022 heeft verweerster nogmaals de verhinderdata van klaagster en mr. S opgevraagd voor een periode van zes weken, voor het alsnog vragen van een datum voor een kort geding. Diezelfde dag heeft mr. S verhinderdata voor de maanden juni en juli aan verweerster doorgegeven.
2.11    Die middag heeft verweerster een datum voor kort geding gevraagd bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank). Namens zichzelf en haar cliënt heeft verweerster daarbij verhinderdata opgegeven voor de maanden juni, juli en augustus. Voor de gedaagde partij enkel voor de maanden juni en juli.
2.12    Op 17 juni 2022 heeft de rechtbank de datum voor het kort geding vastgesteld op 30 augustus 2022. Op het formulier “Aanvraag kort geding” was door de rechtbank als voorwaarde gesteld dat onverwijld mededeling diende te worden gedaan aan de gedaagde partij van de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling van het kort geding, onder toezending van de concept-dagvaarding en een kopie van het aanvraagformulier.
2.13    Bij e-mail van 23 juni 2022 (15:59 uur) heeft verweerster een kopie van het aanvraagformulier met daarop de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling, alsmede de concept-dagvaarding, per e-mail aan mr. S toegestuurd.
2.14    Diezelfde dag, 23 juni 2022 (18:30 uur), heeft mr. S verweerster een e-mailbericht gestuurd waarin zij, voor zover relevant, het volgende schrijft:
“Ten eerste heeft u de rechtbank van verhinderdata voorzien tot en met augustus, terwijl u aan mij hebt verzocht mijn verhinderdata van 6 weken door te geven dus tot en met juli 2022. De rechtbank dient correct te worden geïnformeerd en ik moet erop kunnen vertrouwen dat dit gebeurt. U had mijn verhinderdata moeten verzoeken over de periode gelijk aan die van u. U heeft ten aanzien van mij en mijn cliënte onzorgvuldig gehandeld. 
Ten tweede heeft u verzuimd om mij, zoals door de rechtbank geïnstrueerd, op 17 juli jl. te infomeren over de datum van het kort geding. Onverwijld is niet 6 dagen na ontvangst van het bericht van de rechtbank.”
2.15    Op 29 juni 2022 is de kortgedingdagvaarding aan het privéadres van klaagster betekend.
2.16    Op 19 juli 2022 heeft mr. S verweerster verzocht om haar uiterlijk op 25 juli 2022 stukken toe te sturen op basis waarvan een alimentatieberekening gemaakt kon worden. 
2.17    Op 25 juli 2022 heeft verweerster aan mr. S laten weten dat er enige vertraging was ontstaan in het doorsturen van het verzoek aan de ex-partner en dat zij de stukken bij ontvangst ervan zou doorsturen. Verder heeft verweerster laten weten dat zij van 5 augustus 2022 tot en met 28 augustus 2022 wegens vakantie afwezig is. 
2.18    Bij e-mail van 1 augustus 2022 heeft mr. S verweerster het volgende bericht gestuurd: 
“Ik probeerde u verschillende malen te bereiken, via het algemene nummer en voor het laatste op het door u opgegeven mobiele nummer. Ondanks mijn terugbelverzoek heb ik niet van u vernomen. Het lijkt mij goed om over deze zaak telefonisch contact te hebben. Ik verzoek u vriendelijk om mij begin deze week te bellen, aangezien dat mijnerzijds niet lijkt te lukken en uw vakantie aanstaande is.”
2.19    Bij e-mail van 4 augustus 2022 heeft verweerster, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“Mijn excuses. Opnieuw. Als er dan al iets fout gaat in een dossier dan lijkt zich dat steeds te herhalen waarvoor nogmaals mijn excuses. Cliënt gaf aan dat ik de stukken naar hem heb gestuurd en niet naar u. Ik stuur ze alsnog.”
2.20    Bij e-mail van eveneens 4 augustus 2022 heeft mr. S, hierop als volgt geantwoord: 
“De door u beschreven gang van zaken in dit dossier moet ik helaas onderschrijven. Los dat het toesturen van stukken mis loopt, probeer ik al geruime tijd met u in contact te komen. Er heerst grote onrust in dit dossier en dat kan in mijn visie alleen getemperd worden door constructief en rustig overleg. 
Juist in familierechtzaken is het gebruikelijk (en goed) dat onderling wordt getracht te onderzoeken of een oplossing in der minne tot de mogelijkheden behoort. Dat geldt te meer als de zaak betrekking heeft op ouders met een jong kind. Partijen dienen immers nog lang met elkaar als ouders samen te werken. Procedures, waar uw cliënt op aan lijkt te sturen, brengen partijen alleen maar verder uit elkaar. Van partijen, en derhalve ook uw cliënt, mag een inspanning verwacht worden om (verdere) disputen en procedures te voorkomen. 
Ook mijn cliënte heeft op haar beurt meermaals getracht om rechtstreeks het gesprek met uw cliënt op te zoeken. Hierop reageert uw cliënt niet. Ook pogingen mijnerzijds blijken tevergeefs. Juist gelet op uw e-mail d.d. 25 juli waarin u aangeeft vanaf 5 augustus t/m 28 augustus afwezig te zijn, was tijdig overleg op zijn plaats geweest. Ik heb u nadien ook meerdere malen gebeld en terugbelverzoeken achtergelaten. 
Uw cliënt opperde bovendien op 30 juli jl. om de tijdelijke zorgregeling – die in beginsel medio augustus afloopt – in overleg met advocaten te evalueren. Mijn cliënt liet hierop direct weten dat zij hiermee kan instemmen en stelde daarop voor dit vóór uw vakantie (deze week) te doen met de vraag of hij dit met u af zou kunnen stemmen. Ook hierop bleef het echter aan de zijde van uw cliënt stil. Dit voorval staat niet op zichzelf. Uw cliënt reageert (nagenoeg) nergens op waar het betreft de afstemming rondom [de dochter], zelfs niet indien uw cliënt aangeeft daarop terug te zullen komen. 
Cliënte betreurt deze gang van zaken nu dit proces, alsmede aankomende procedure, de verhouding tussen partijen enkel verslechtert daar waar de communicatie tussen partijen al zeer slecht te noemen is.”
2.21    Op 5 augustus 2022 heeft verweerster mr. S bericht dat haar cliënt het kort geding alsnog intrekt. Zij schrijft verder:
“Verder heb ik nog 2 vriendelijke verzoeken: het eerste is dat wij zonder vermelding van het dossiernummer soms uw berichten niet krijgen. De laatste twee berichten zijn gelukkig wel ontvangen maar daar komt wel wat bij kijken. (…)”
2.22    Op 30 augustus 2022 heeft een viergesprek tussen partijen plaatsgevonden. Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail aan de ex-partner geschreven: 
“Ik betreur het ook dat de kinderalimentatie (mede agendapunt) niet aan de orde kon komen vandaag. Jouw advocaat was haar berekeningen vergeten (en had deze kennelijk ook niet digitaal bij zich). De moed zakt me dan wel in de schoenen na een reis van 2.5 uur voor deze bespreking. 
Je advocaat benoemde op meerdere punten die het proces raken, dat door drukte in haar praktijk, zaken fout zijn gegaan. Fouten kan iedereen maken. Maar het gedurende een week niet communiceren van de datum van kort geding (terwijl ik in spanning zit - gaat het door en zo ja wanneer?), het kwijtraken van mails, terugbelverzoeken waar geen respons op komt, het per ongeluk versturen van een mail naar jou in plaats van aan [mr. S] met wezenlijke stukken. En nu dit. Dit alles heeft ons enkel verder uit elkaar gebracht dan dichter bij elkaar. De spanningen tussen ons nemen enkel toe in plaats van af. De dreiging van vandaag met (alsnog) een procedure draagt daar niet aan bij.” 
2.23    Bij e-mail van 31 augustus 2022 heeft mr. S verweerster verzocht om de eerder toegezegde alimentatieberekeningen. Op 5 september 2022 heeft zij dit verzoek herhaald. Op 9 september 2022 heeft mr. S, voor zover relevant, aan verweerster geschreven: 
“Na mijn e-mails van 31/8 en 5/9 heb ik niet meer van u vernomen. Meer in het bijzonder heb ik nog geen berekeningen van u ontvangen terwijl u dat wel had toegezegd tijdens de bespreking. 
Mijn cliënte had de hoop dat na de bespreking in ieder geval het proces zou verbeteren ten opzichte van het verloop van het dossier tot nu toe. Dat blijkt niet het geval. Er is ook bij mijn weten geen valide reden waarom er geen uitvoering wordt gegeven aan procesafspraken. De situatie tussen partijen is zeer gespannen en een dergelijke gang van zaken is verre van bevorderlijk. (…) 
Graag zie ik uw berekeningen met toelichting per ommegaande tegemoet.”
2.24    Op 8 december 2022 heeft verweerster namens de ex-partner een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de dochter. 
2.25    De procedure heeft een tijd on hold gestaan omdat de rechtbank de zaak nog niet op de rol had geplaatst voor een zitting. Ondertussen waren partijen met een mediationtraject gestart.
2.26    Begin april 2023 zijn partijen door de rechtbank verzocht om verhinderdata over te leggen voor het vervolg van de procedure. Bij e-mail van 7 april 2023 heeft mr. S verweerster verzocht om in te stemmen met aanhouding van de procedure. Zij heeft verweerster verzocht om zo spoedig mogelijk op het verzoek te reageren. Mr. S ontving hierop een foutmelding: haar e-mail zou niet zijn aangekomen. Mr. S heeft verweerster vervolgens op haar rechtstreekse e-mailadres van DAS bericht. Daarop heeft verweerster op 7 april 2023 aan mr. S geschreven:
“Dit e-mailadres is voor privézaken en voor DAS onderling. U kunt de berichten toesturen naar dossiergroep@das.nl. Onder vermelding van het dossiernummer 7.22.037799.”
2.27    Op 10 april 2023 heeft verweerster aan mr. S geschreven: 
“Ik heb begrepen dat er inderdaad opnieuw problemen waren met/zijn met het ontvangen van e-mail. Alsnog dank voor uw bericht. Ik pak de zaak morgen verder op met cliënt en zal u daarna berichten.”
2.28    Op 25 april 2023 heeft verweerster de rechtbank een brief geschreven en namens haarzelf en de ex-partner verhinderdata doorgegeven.
2.29    Diezelfde dag heeft de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster. Zij schrijft, voor zover relevant: 
“Ik ontving een afschrift van uw brief van heden aan de rechtbank. U laat de rechtbank daarin weten dat mijn cliënte onvoldoende ruimte zou bieden aan uw cliënt voor het bespreken van voor hem relevante onderwerpen in mediation. Dit is een onjuiste voorstelling van zaken. Uit onderstaande email van 19 april jl. van de betrokken hulpverleners volgt immers dat, op verzoek van uw cliënt en met instemming van mijn cliënte, de eerste inhoudelijke bespreking van 9 mei a.s. vrijwel geheel gewijd wordt aan het gezamenlijke gezag. 
De rechtbank kan op basis van uw brief geen beslissing nemen die recht doet aan de feitelijke situatie. Dat heeft tot gevolg dat ik namens mijn cliënte de rechtbank aanvullend zal moeten informeren (…) Dat zal ik morgen doen. Ik verzoek u mij per ommegaande te laten weten of ik in dat kader ook onderstaande email aan de rechtbank kan overleggen. Ik verneem graag.”
2.30    Op 2 mei 2023 heeft klaagster per sms-bericht aan de ex-partner geschreven: 
“Heeft [verweerster] jou de e-mail van [mr. S] doorgestuurd met het verzoek om overleggen mail jeugdzorg? Mail [mr. S] aan jouw advocaat van 25 april 16:41. Heb jij die gehad? Hoor het graag.”
2.31    Daarop heeft de ex-partner als volgt gereageerd:
“Ik heb vorige week geen email gehad, die zal mijn advocaat zelf ook nog niet gezien hebben. Vorige keer ging dat mis omdat het dossiernummer ontbrak op de mail. Ik zal het zo wel even navragen.”
2.32    Op 8 mei 2023 heeft klaagster over verweerster bij de deken een klacht ingediend. 
2.33    Klaagster had eerder (op 23 juni 2022) ook een klacht over verweerster ingediend. Op 8 december 2022 heeft klaagster die klacht over verweerster aangevuld met twee nieuwe klachtonderdelen. Op 27 januari 2023 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met betrekking tot de klachten in deze klachtdossiers. Verweerster heeft toen toegezegd zich in het vervolg in te spannen voor een meer de-escalerende aanpak. Dit heeft ertoe geleid dat klaagster haar klachten destijds niet heeft voortgezet en de deken de klachtdossiers op 10 februari 2023 heeft gesloten. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
a)    verweerster reageert niet of te laat, houdt zich niet aan haar eigen toezeggingen en is onbereikbaar; 
b)    verweerster heeft de datum van het door haar aangevraagde kort geding zes dagen te laat met klaagster gedeeld, ondanks instructie van de rechtbank en ondanks meerdere terugbelverzoeken van de advocaat van klaagster; 
c)    verweerster heeft de dagvaarding laten betekenen aan het privéadres van klaagster, ondanks dat zij werd bijgestaan door een (voor verweerster genoegzaam bekende) advocaat; 
d)    verweerster heeft nagelaten om gevoerde correspondentie (tijdig) aan haar cliënt, de ex-partner, door te sturen, hetgeen resulteert in spanningen tussen partijen. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2    In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
5.3    Verder geldt dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
Klachtonderdelen a) en b)
5.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en behelzen in de kern het verwijt dat door toedoen van verweerster meer spanningen tussen klaagster en haar ex-partner zijn ontstaan en dat haar gedragingen aan een minnelijke schikking in de weg hebben gestaan. De raad acht deze klachtonderdelen gegrond en overweegt hiertoe het volgende.    
5.5    Allereerst benoemt de raad verweersters gedragingen rondom het aanspannen van het kort geding in de zomer van 2022 om de verhuizing van klaagster naar Eindhoven te voorkomen. Verweerster heeft in dat verband op 1 juni 2022 aan klaagster verhinderdata opgevraagd. Nadat klaagster op 2 juni 2022 haar verhinderdata had doorgegeven, is het bijna een week stil gebleven van de zijde van verweerster. Pas nadat klaagster verweerster zelf, op 7 juni 2022, per e-mail vroeg of er al een datum voor het kort geding bekend was, kreeg zij op 8 juni 2022 een reactie van verweerster, waarbij zij opnieuw om verhinderdata vroeg en aangaf die dag om een datum te zullen vragen. Op 10 juni 2022 berichtte verweerster klaagster evenwel hier toch vanaf te zien. Op 16 juni 2022 heeft verweerster toch opnieuw om verhinderdata gevraagd. Verweerster heeft vervolgens een datum voor een kort geding aangevraagd, maar heeft daarbij namens zichzelf en haar cliënt verhinderdata opgegeven over een ruimere periode dan voor de zes weken waarvoor verhinderdata namens klaagster en haar advocaat, mr. S, waren doorgegeven. Op 17 juni 2022 heeft de rechtbank de datum voor het kort geding vastgesteld op 30 augustus 2022 (en dus buiten de termijn waarover klaagster en mr. S verhinderdata hadden opgegeven). Op het formulier “Aanvraag kort geding” was door de rechtbank als voorwaarde gesteld dat onverwijld mededeling diende te worden gedaan aan de gedaagde partij van de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling van het kort geding. Pas bijna een week later - op 23 juni 2022 - is aan mr. S de datum van het kort geding doorgegeven. Anders dan door de rechtbank opgedragen is dit derhalve niet onverwijld gebeurd. 
5.6    Verder acht de raad relevant de gang van zaken rondom het verzoek om de alimentatieberekeningen. Op het verzoek van 19 juli 2022 van mr. S om stukken ten behoeve van een alimentatieberekening door te sturen, heeft verweerster een week later, op 25 juli 2022, gereageerd met de mededeling dat vertraging is ontstaan in het doorsturen van het verzoek aan haar cliënt. De stukken zouden daardoor later worden gestuurd. Mr. S heeft vervolgens meermaals getracht verweerster te bellen, mede in verband met de naderende vakantie van verweerster (van 5 augustus 2022 tot en met 28 augustus 2022), en heeft in dat verband terugbelverzoeken achtergelaten waarop verweerster niet heeft gereageerd. Op 1 augustus 2022 heeft mr. S verweerster een e-mail gestuurd met nogmaals het verzoek om haar terug te bellen. Hier is wederom niet op gereageerd. Pas op 4 augustus 2022 heeft verweerster per e-mail van zich laten horen. Zij liet weten dat zij de stukken voor de alimentatieberekening per ongeluk aan de ex-partner had gestuurd in plaats van aan mr. S. Op 5 augustus 2022 berichtte verweerster vervolgens dat de e-mails van mr. S waren kwijtgeraakt en verzocht zij om het dossiernummer te vermelden in correspondentie zodat de e-mails bij haar terechtkwamen. Tijdens het vier-gesprek op 30 augustus 2022 heeft verweerster aangegeven dat zij haar aantekeningen ten behoeve van de alimentatieberekening was vergeten. Als gevolg hiervan kon het punt van de alimentatie niet besproken worden. Verweerster had nagelaten dit voorafgaand aan de bespreking door te geven. Verweerster had tijdens de bespreking toegezegd de berekeningen na afloop toe te sturen. Dit heeft zij echter vervolgens ook niet gedaan. Mr. S heeft op 31 augustus 2022, op 5 september en op 9 september 2022 om de berekeningen moeten vragen. 
5.7    Ook acht de raad relevant het aanhoudingsverzoek van mr. S van 7 april 2023. Op die datum heeft mr. S verweerster verzocht om aanhouding van de verzoekschriftprocedure bij de rechtbank. Op 10 april 2023 heeft verweerster toegezegd het verzoek van mr. S met haar cliënt te zullen bespreken en hierop terug te zullen komen. Ook deze toezegging is verweerster niet nagekomen. Uit het feit dat verweerster op 25 april 2023 verhinderdata heeft doorgegeven aan de rechtbank heeft klaagster moeten afleiden dat de ex-partner niet akkoord ging met het verzoek tot aanhouding. Ook op het verzoek van mr. S om toestemming voor het overleggen van een e-mail aan de rechtbank is geen reactie van verweerster gekomen. 
5.8    De raad stelt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden vast dat verweerster een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen heeft laten zien in de behandeling van de zaak tussen klaagster en de ex-partner voor wie verweerster optrad. De raad is met klaagster van oordeel dat verweersters handelwijze onnodig extra spanning tussen klaagster en haar ex-partner heeft veroorzaakt en dat deze handelwijze zich niet verhoudt met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familierechtzaak mocht worden verwacht. Hoewel verweerster meerdere malen haar verontschuldigingen heeft aangeboden voor haar fouten, heeft zij zich onvoldoende gerealiseerd wat het effect was van haar onzorgvuldige handelen op de zaak. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de e-mail van verweerster aan mr. S, waarin zij mr. S verzoekt om haar niet op het DAS e-mailadres te e-mailen, terwijl verweerster wist dat er problemen waren met het algemene e-mailadres van DAS. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster door haar onzorgvuldige gedragingen de belangen van klaagster onnodig geschaad zonder redelijk doel. Ondanks het bemiddelingsgesprek bij de deken naar aanleiding van de eerdere klachten van klaagster over verweerster en verweersters toezegging om zich in te spannen voor een meer de-escalerende aanpak, heeft verweerster haar handelwijze niet verbeterd. Gelet op dit alles acht de raad de klachtonderdelen a) en b) gegrond.  
Klachtonderdeel c) 
5.9    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster aan verweerster dat zij de dagvaarding heeft laten betekenen aan het privéadres van klaagster, ondanks dat zij toen al werd bijgestaan door een (voor verweerster genoegzaam bekende) advocaat. Op 29 juni 2022 is de kortgedingdagvaarding aan het privéadres van klaagster betekend, terwijl mr. S ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding al geruime tijd in beeld was. Volgens klaagster had daarom van verweerster mogen worden verwacht dat zij de dagvaarding op het kantoor van mr. S zou laten betekenen, omdat het betekenen van een dagvaarding aan een privéadres onnodige, voorzienbare, spanning oplevert. Dit gedrag staat haaks op de opstelling die binnen precaire familierechtelijke zaken verwacht mag worden van een advocaat wederpartij.  
5.10    De raad overweegt dat het gebruikelijk is dat een dagvaarding rechtstreeks aan de wederpartij aan het privéadres wordt betekend. Nu niet is gebleken dat mr. S kenbaar heeft gemaakt dat betekening aan haar kantoor moest plaatsvinden, valt niet in te zien waarom verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door de dagvaarding aan het privéadres van klaagster te laten betekenen. Klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
5.11    Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij heeft nagelaten om gevoerde correspondentie (tijdig) aan de ex-partner door te sturen, hetgeen resulteerde in spanningen tussen partijen. Op 25 april 2023 heeft mr. S verweerster toestemming gevraagd om een bepaalde e-mail van jeugdzorg aan de rechtbank over te leggen. Deze toestemming is niet verkregen. De e-mail van 25 april 2023 bleek niet door verweerster aan haar cliënt te zijn doorgestuurd. Dit blijkt uit het sms-bericht van de ex-partner aan klaagster van 2 mei 2023. 
5.12    De raad overweegt het volgende. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. 
5.13    De raad is van oordeel dat klaagster geen rechtstreeks eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Het verwijt van het niet doorsturen van correspondentie door verweerster aan haar cliënt heeft betrekking op de relatie tussen verweerster en haar cliënt, de ex-partner. Als de ex-partner van mening is dat verweerster zich jegens hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen, kan hij hierover een klacht indienen bij de deken. Voor zover klaagster betoogt dat zij ook door het nalaten van verweerster is getroffen, betreft dat in deze zaak hooguit een afgeleid belang en de raad acht dat belang onvoldoende om dit klachtonderdeel ontvankelijk te doen zijn. De raad verklaart klaagster gelet hierop niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d). 

6    MAATREGEL
6.1    Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerster een maatregel moet worden opgelegd. Verweerster heeft een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen laten zien in deze zaak. Met haar handelwijze heeft verweerster onnodig extra spanning tussen klaagster en haar ex-partner veroorzaakt en dat verhoudt zich niet met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familierechtzaak mocht worden verwacht. Verweerster heeft met haar handelwijze de belangen van klaagster onnodig geschaad zonder redelijk doel. Nu verweerster evenwel een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en niet is gebleken dat zij klaagster welbewust heeft willen benadelen, acht de raad de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling passend en geboden. 
6.2    Dat verweerster geen advocaat meer is staat aan het opleggen van deze maatregel niet in de weg.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 15 april 2024