ECLI:NL:TADRAMS:2024:59 Raad van Discipline Amsterdam 24-097/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:59
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): 24-097/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. De benaming 'scheldkanon' acht de voorzitter in de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 maart 2024 
in de zaak 24-097/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 februari 2024 met kenmerk ks/ss/2274343, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. 


1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster is de gemachtigde van klager en zij zijn partij in gerechtelijke procedure tegen onder meer de stichting Linh Son Tempel en de heer D. Klagers worden in deze procedure bijgestaan door mr. D. Verweerder staat in deze procedure de stichting Linh Son Tempel en de heer D als advocaat bij.  
1.2    Klaagster heeft zich in meerdere e-mails gericht aan (onder meer) de cliënten van verweerder, voor zover relevant, als volgt geuit: 
E-mail van 25 augustus 2022 (om 19:26 uur): “Vuile vieze hond die je bent. (…) “[cliënt verweerder] hij heeft hier op kunnen reageren maar is een vuile vieze klootzak.”
E-mail van 8 november 2022 (om 20:38 uur): “Voor de laatste keer waarschijnlijk heeft nog niemand gezegd hoe zielig jij bent … En hoe diep depressief jij eigenlijk bent. Borderliner, manipulatief en narcistische persoonlijkheid die heb je vanaf jou (sic) geboorte die jij mee heeft gekregen. Klootzak als jij een normale leven verder wilt dan kun je beter geen e-mail meer naar mij gaan sturen. Anders schel (sic) ik je uit tot dat jij zo depressief wordt. En dat jij jezelf bij de eigen trappengat ophangt.”
E-mail van 8 november 2022 (om 18:36 uur): “Heee Klootzak (…), Waarom stuur jij mij nog e-mails? Wil je weer beledigd worden. Tot op met klote gedoe. Fuck op”
1.3    In een e-mail van 12 januari 2023 heeft verweerder klaagster aangeduid als ‘scheldkanon’.  
1.4    Op 31 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank). Tijdens die zitting is afgesproken dat partijen een mediationtraject zouden beproeven op voorwaarde dat er berichten van de sociale media zouden worden verwijderd.
1.5    Bij e-mail van 31 augustus 2023 (om 14:56 uur) heeft verweerder mr. D de lijst toegezonden van de berichten op de sociale media die volgens zijn cliënten verwijderd moesten worden.
1.6    Bij e-mail van 31 augustus 2023 (om 23:55 uur) heeft verweerder mr. D het volgende bericht gestuurd: 
“Cliënte deelt mee dat de facebookposts nog steeds online staan. Afgesproken was dat zij zouden [Rvd: worden] verwijderd.”  
1.7    Bij e-mail van 1 september 2023 (om 13:44 uur) heeft verweerder mr. D vervolgens het volgende bericht gestuurd: 
“U reageert niet op mijn mail van gisteravond.
Er is gisteren heel duidelijk, ten overstaan van de rechtbank, met uw cliënt [RvD: klager] c.q. diens gemachtigde [klaagster] afgesproken dat de posts nog dezelfde dag zouden worden verwijderd.
Dit was voorwaarde voor deelname aan de mediation.
Dit had ook zonder verdere aansporing van deze kant gewoon moeten gebeuren. Ook de aansporing blijft zonder effect.
Voor alle duidelijkheid: als de posts niet voor vanmiddag 17:00 uur zijn verwijderd is geen basis voor voortgang van het mediationtraject.”
1.8    Bij e-mail van 4 september 2023 (om 10:26 uur) heeft mr. D namens zijn cliënten het volgende bericht aan verweerder gestuurd: 
“Van cliënt, althans van zijn gemachtigde [klaagster], begreep ik dat uw cliënt (…), diverse toespraken waarin cliënt (en [klaagster]) op een kwetsende manier worden weggezet, niet van internet heeft gehaald. Dat gecombineerd met de wijze van communiceren zijdens uw cliënt omtrent het weghalen van de facebook-posts (op een nogal drammerige toon en bovendien verzonden op tijdstippen die de wenkbrauwen doet fronzen) maakt dat cliënt weinig tot geen vertrouwen heeft in het mediation-traject. De "zin" daarin zijdens uw cliënt leek al laag, dat beeld wordt thans enkel bevestigd. 
Concludeert u met mij dat we het mediation-traject beter reeds nu kunnen beëindigen? Het speekt voor zich dat dezerzijds alle rechten worden voorbehouden en als gevolg van een en ander de juridische messen verder geslepen zullen moeten worden. Het is niet anders.”
1.9    Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 5 september 2023 als volgt bericht: 
“Ter zitting van 31 augustus 2023 werd afgesproken dat partijen een mediationpoging zouden ondernemen op voorwaarde dat [klaagster] een 63-tal haatdragende posts nog dezelfde dag van Facebook zou verwijderen. De lijst met URL’s van de posts is nog dezelfde middag aan haar advocaat doorgestuurd.
In de avond van 31 augustus 2023 waren deze posts nog niet verwijderd.
De volgende dag evenmin: er is toen een termijn gesteld tot diezelfde dag 17:00 uur. Hierop werd die dag niet gereageerd.
De haatdragende posts zijn tot op de dag van vandaag niet verwijderd, reden waarom cliënte vaststelt dat de voorwaarde om deel te nemen aan een mediation niet is vervuld en derhalve vonnis wordt gevraagd.”
1.10    Een afschrift van deze brief heeft verweerder diezelfde dag per e-mail aan mr. D gestuurd.  
1.11    Op 13 oktober 2023 heeft klaagster mede namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. klagers verwijten verweerder het volgende: 
a)    verweerder heeft de rechter bewust onjuist geïnformeerd over de reden van het niet doorgaan van de mediation;
b)    verweerder heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


4    BEOORDELING
4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a) 
4.2    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij de rechtbank in zijn brief van 5 september 2023 bewust onjuist heeft geïnformeerd over de reden van het niet doorgaan van de mediation. Op de zitting van 31 augustus 2023 was namelijk afgesproken dat partijen in mediation zouden proberen tot een oplossing te komen. Voorwaarde was dat over en weer diverse berichten van de sociale media zouden worden verwijderd. Toen de wederpartij die afspraken niet nakwam hebben klagers ook geweigerd berichten te verwijderen. Verweerder heeft de rechtbank echter ten onrechte bericht dat door hun toedoen de mediation niet doorgegaan is.  
4.3    Verweerder voert aan dat hij voorafgaand aan zijn brief van 5 september 2023 op 31 augustus 2023 een lijst met uitspraken aan de wederpartij had toegezonden, die als lasterlijk werden beschouwd met het verzoek die te verwijderen en een herinnering in de avond dat de berichten nog altijd niet waren verwijderd ondanks de gemaakte afspraken. Op 1 september 2023 heeft verweerder nog een laatste sommatie verstuurd. Omdat klagers niet tijdig hebben gereageerd op zijn verzoeken en de berichten niet hebben verwijderd, heeft hij de rechtbank vervolgens bericht dat de mediation niet doorging omdat niet aan de gestelde voorwaarde was voldaan.
4.4    Dit klachtonderdeel faalt. Op grond van het klachtdossier is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder de rechtbank bewust in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd. Uit de stukken begrijpt de voorzitter dat volgens klagers de voorwaarde voor het starten van een mediationtraject was dat partijen over en weer diverse berichten van de sociale media zouden verwijderen, terwijl verweerder stelt dat alleen klagers berichten van de sociale media moesten verwijderen en er geen afspraken waren gemaakt dat ook zijn cliënten berichten van sociale media moesten verwijderden. De voorzitter kan op grond van de toegezonden stukken niet vaststellen welke afspraken er precies tussen partijen zijn gemaakt als voorwaarde voor het starten van een mediationtraject. Wel blijkt uit de stukken dat verweerder de advocaat van klagers op 31 augustus 2023 (2 keer) en 1 september 2023 nogmaals heeft verzocht om de berichten van de sociale media te verwijderen en dat hierop van de zijde van klagers niet (tijdig) is gereageerd en de berichten ook niet zijn verwijderd. In dat licht komt het de voorzitter niet vreemd voor dat verweerder de rechtbank heeft geïnformeerd dat wat zijn cliënten betrof niet is voldaan aan de voorwaarde voor mediation, omdat de berichten niet waren verwijderd. Daarmee heeft verweerder de rechtbank niet bewust in strijd met de waarheid geïnformeerd, maar slechts namens zijn cliënten een interpretatie van de gang van zaken gegeven. Dat stond verweerder vrij. Van klachtwaardig handelen is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is daarmee kennelijk ongegrond.  
Klachtonderdeel b)    
4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster (mede namens klager) verweerder dat hij zich onheus over haar heeft uitgelaten. Zo heeft hij klaagster een scheldkanon genoemd. Verweerder had klaagster geen scheldkanon mogen noemen; hij had zakelijk moeten blijven, omdat hij de advocaat is. Volgens klaagster zijn de door verweerder toegezonden vertalingen van de door haar geschreven berichten onjuist. Dat weet verweerder en toch stuurt hij deze toe. Klaagster ziet deze vertalingen dan ook als valse beschuldigingen
4.6    Verweerder heeft hierover aangevoerd dat klaagster zijn cliënten stelselmatig in diverse onfatsoenlijke bewoordingen heeft weggezet op sociale media en in correspondentie. In dat verband heeft verweerder klaagster een scheldkanon genoemd. Dat was gezien de context niet onwaar en ook niet onnodig, aldus verweerder. Verweerder heeft bij zijn verweer een selectie van berichten toegezonden - waarvan een deel is opgenomen onder 1.2 van de feiten - waarin klaagster zich onheus heeft uitgelaten over zijn cliënten. Verweerder heeft over de teksten aangegeven dat sommige ervan zijn vertaald door zijn cliënten en er vertaalfouten in kunnen zitten, maar dat de strekking van de berichten helder is. 
4.7    Voor zover dit klachtonderdeel namens klager is ingediend overweegt de voorzitter allereerst dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel b) het verwijt betreft dat verweerder zich grievend over klaagster heeft uitgelaten. Dit verwijt ziet derhalve uitsluitend op het handelen van verweerder jegens klaagster. Nu klager hier verder buiten staat, heeft hij geen eigen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel en is hij gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
4.8    Voor zover dit klachtonderdeel door klaagster is ingediend geldt het volgende. Allereerst overweegt de voorzitter dat zij geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de inhoud van de vertaalde berichten (volledig) onjuist is. De enkele stelling van klaagster dat de vertalingen niet juist zijn is hiervoor onvoldoende. Klaagster had dan een eigen vertaling van de berichten moeten verstrekken en dat heeft zij niet gedaan. Gelet op de inhoud van de overgelegde berichten, acht de voorzitter het niet onbegrijpelijk dat verweerder klaagster heeft aangeduid met de term ‘scheldkanon’. Deze aanduiding is naar het oordeel van de voorzitter in die context niet onnodig grievend. Klachtonderdeel b) is daarmee voor zover ingediend door klaagster kennelijk ongegrond.   
4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht van klaagster volledig kennelijk ongegrond verklaren en de klacht van klager gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijke kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, voor zover ingediend door klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond;

-    de klacht, voor zover ingediend door klager, voor wat betreft klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk en voor wat betreft klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024. 


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 25 maart 2024